13 Het vermijden van
ontucht
Als
een broeder op aanstoken van de duivel ontucht pleegt, wordt hem het habijt
ontnomen dat hij door zijn schandalige zonde verloren heeft. Hij legt het
helemaal neer en wordt volledig uit onze gemeenschap verstoten. En daarna moet
hij boete doen voor zijn zonden.
(Hugo
van Digne herinnert aan een oudere fase van deze tekst: Eerder had de zalige
Franciscus in de regel bepaald dat een novice vanwege publieke ontucht uit de
orde moest worden verdreven, maar een geprofeste niet als hij voor een
opgelegde tijd in de kleren van de proeftijd nederig boete zou doen en oppaste
voor herhaling.)
14 Hoe de broeders door
de wereld moeten gaan
Wanneer
de broeders door de wereld gaan, mogen zij voor onderweg niets meenemen, geen
beurs, geen reistas, geen brood, geen geld en geen stok (en geen schoenen). En
in ieder huis dat zij binnengaan, zeggen zij eerst: Vrede voor dit huis. (vgl. Lc 9v) En zolang zij in hetzelfde huis blijven, mogen zij eten en
drinken wat die mensen in huis hebben. Zij
mogen zich niet verzetten tegen wie hun kwaad doen, maar ze moeten wie hen
op de ene wang slaat, ook de andere toekeren. (Lc 6:9) En ze mogen wie hun het
bovenkleed afneemt ook hun onderkleed niet weigeren. Ze moeten geven aan ieder
die hun iets vraagt en mogen niet terugvragen van wie hun iets afneemt. (Lc 6:30)
15 De broeders mogen
niet paardrijden
Ik
verbied al mijn broeders, geestelijken zowel als leken, of ze nu door de wereld
gaan of in plaatsen verblijven, hoe dan ook dieren te houden, niet zelf, niet
bij een ander, en ook niet op een andere manier. En ze mogen niet paardrijden,
behalve als zij door ziekte of grote nood gedwongen worden.
(Paardrijden
was religieuzen verboden omdat Jezus zich tevreden had gesteld met een
muilezel. Dieren houden paste niet bij de nomadische levenswijze van de eerste
broeders.)
16 Onder de Saracenen
of andere ongelovigen gaan leven
De
Heer zegt: Zie, Ik zend jullie als
schapen tussen wolven. Wees dus
voorzichtig als slangen en eenvoudig als duiven. (Mt 10:16) Daarom mag
iedere broeder, die op ingeving van God onder de Saracenen of andere
ongelovigen wil leven, gaan met verlof van zijn minister en dienaar. En de
minister moet hun verlof geven en mag zich niet verzetten, als hij vindt dat
zij geschikt zijn om uitgezonden te worden; want hij zal aan de Heer
verantwoording moeten afleggen (vgl. Mt 12:36) als hij hierin of in andere
zaken ondoordacht te werk is gegaan.
De
broeders nu die gaan, kunnen op twee manieren geestelijk onder hen leven. De
ene manier is dat zij geen conflicten of
woordenstrijd aangaan, maar ieder menselijk schepsel onderdanig zijn
omwille van God (1 Pe 2:13) en belijden dat ze christen zijn.
De
andere manier is dat zij, als ze zien dat dit de Heer behaagt, hun het woord van God verkondigen, opdat
zij geloven in de almachtige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, schepper van
alle dingen, en in de Zoon, verlosser en redder, en zich laten dopen en
christen worden, want wie niet herboren is uit water en de Heilige Geest,
kan het koninkrijk van God niet binnengaan. (vgl. Joh 3:5)
Deze
en andere dingen die de Heer behagen, kunnen zij hun of anderen zeggen, want de
Heer zegt in het evangelie: Ieder die Mij voor de mensen belijdt, zal ook Ik
belijden voor mijn Vader, die in de hemel is. (Mt 10:32) En: Over wie zich
schaamt voor Mij en mijn woorden, zal ook de Mensenzoon zich schamen wanneer
Hij komt in zijn heerlijkheid en die van de Vader en de engelen. (Lc 9:26)
En
alle broeders mogen, waar zij ook zijn, nooit vergeten dat zij zichzelf aan de
Heer Jezus Christus hebben gegeven en hun lichaam aan Hem hebben afgestaan. En omwille van zijn liefde moeten zij zich
aan zichtbare en onzichtbare vijanden blootstellen, want de Heer zegt: Wie zijn
leven om Mij verliest, zal het behouden in het eeuwige leven. (Lc 9:24; Mt
25:46) Gelukkig wie vervolging lijden omwille van de gerechtigheid, want hun
behoort het koninkrijk der hemelen. (Mt 5:10) Als ze Mij hebben vervolgd,
zullen zij ook jullie vervolgen. (Joh 15:20) En: Als ze jullie in de ene stad vervolgen,
vlucht dan naar de volgende. (Mt 10:23) Gelukkig zijn jullie als de mensen je
haten en vervloeken, je vervolgen, buitensluiten en beschimpen, je naam
uitspuwen en je van allerlei kwaad betichten omwille van Mij. (Mt 5:11; Lc 6:22)
Wees blij op die dag en juich, (Lc 6:23) want in de hemel wacht jullie een
grote beloning. (vgl. Mt 5:12) En Ik zeg jullie, mijn vrienden, laat je door
hen niet afschrikken. En wees niet bang voor wie het lichaam doden maar daarna
tot niets meer in staat zijn. (Mt 1:28; Lc 12:4)
Zie
toe dat jullie niet in verwarring raken, (Mt 24:6) want jullie zullen je ziel
in lijdzaamheid bezitten (Lc 21:19) en wie
volhardt tot het einde zal gered worden. (Mt 10:22; 24:13)
17 De predikanten
Geen
enkele broeder mag preken in strijd met de gebruiken en bepalingen van de
heilige Kerk of zonder toestemming van zijn minister. De minister moet ervoor
uitkijken dat hij het iemand ondoordacht toestaat. Maar alle broeders moeten door hun daden preken. En geen
enkele minister of predikant mag zich de functie van dienaar van de broeders of de taak
van predikant toe-eigenen, maar hij legt die taak zonder enig protest neer,
zodra hem dat wordt opgedragen. Daarom smeek ik in de liefde die God is (vgl. 1
Joh 4:16) al mijn broeders, die preken, bidden of met hun handen werken,
geestelijken en leken, onder alle omstandigheden nederig te blijven, niet te
roemen of zich te verheugen over zichzelf, of prat te gaan op goede woorden en
daden, ja, op ieder goed ding dat God soms in hen en door hen doet, zegt of
bewerkt, naar het woord van de Heer: Verheug je er niet over dat geesten zich
aan jullie onderwerpen. (Lc 10:20) En wij moeten goed beseffen dat alleen
fouten en zonden van ons zijn. En wij moeten ons veeleer verheugen als
verschillende beproevingen ons overvallen (vgl. Jak 1:2) of als wij in deze
wereld allerlei verdrukkingen en kwellingen naar ziel en lichaam doorstaan.
Broeders,
wij moeten allemaal uitkijken voor alle hoogmoed en zelfverheerlijking. En wij
moeten oppassen voor de wijsheid van deze wereld en de slimheid van het vlees.
(Rom 8:6) Want de geest van het vlees verlangt en streeft erg naar woorden,
maar weinig naar daden; en hij zoekt geen vroomheid en heiligheid in het
innerlijk van de geest, maar hij wil en verlangt vroomheid en heiligheid die
naar buiten zichtbaar zijn voor de mensen. Over dat soort mensen zegt de Heer:
Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon ontvangen. (Mt 6:2) Maar de geest van
de Heer wil dat het vlees verstorven en veracht, waardeloos en afstotelijk is. En
hij streeft naar de nederigheid en het geduld en de zuivere, eenvoudige en
echte vrede van de Geest. En altijd verlangt hij
bovenal naar de goddelijke schroom en de goddelijke wijsheid en de goddelijke
liefde van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Laten wij alle goeds
teruggeven aan de allerhoogste en verheven Heer God en erkennen dat alle goeds
van Hem is en voor alles dank zeggen aan Hem van wie alle goeds voortkomt. En moge Hij, de allerhoogste en verheven, enig
ware God, bezitten, mogen Hem worden teruggegeven en moge Hij ontvangen alle
eer en eerbetoon, alle lof en zegen, alle dank en roem, Hij van wie alle goeds
is, die alleen goed is. (vgl. Lc 18:19) En wanneer wij zien of horen dat iets
kwaads gezegd of gedaan wordt of dat God gelasterd wordt, moeten wij iets goeds
zeggen en iets goeds doen en God prijzen die gezegend is in eeuwigheid. (Rom 1:25)
18 Hoe de ministers bij
elkaar moeten komen
Ieder
jaar kan iedere minister op het feest van de H. Aartsengel Michaël (29 sept) met
zijn broeders samenkomen waar zij maar willen om de dingen te behandelen die op
God betrekking hebben. Alle ministers die in de gebieden overzee of over de
Alpen verblijven komen eens in de drie jaar en de andere ministers eens per jaar
naar het pinksterkapittel bij de kerk van de heilige Maria van Portiuncula,
behalve als de minister en dienaar van de hele broederschap een andere tijd of
plaats bepaalt.
19 De broeders moeten
katholiek leven
Alle
broeders moeten katholiek zijn, katholiek leven en spreken. Maar als een van
hen in woord of daad afdwaalt van het
katholieke geloof en leven en zijn leven niet betert, wordt hij volledig uit
onze broederschap gestoten. En wij moeten alle geestelijken en alle religieuzen
als onze heren beschouwen in de dingen die betrekking hebben op het heil van de
ziel en niet van onze levenswijze afwijken. Wij moeten hun wijding en taak en
bediening eerbiedigen in de Heer.
20 De boete en het
ontvangen van het lichaam en bloed van onze Heer Jezus Christus
Mijn
gezegende broeders, geestelijken en leken, moeten hun zonden belijden aan een
priester van onze gemeenschap. Als zij dat niet kunnen, belijden zij ze aan een
andere verstandige en katholieke priester. Daarbij moeten zij goed weten en
voor ogen houden dat hun zonden zonder twijfel zijn vergeven als zij van welke
katholieke priester dan ook de penitentie en absolutie ontvangen en ervoor
zorgen de hun opgelegde penitentie nederig en trouw te volbrengen. Maar als zij
geen priester kunnen bereiken, belijden zij ze aan hun broeder, zoals de
apostel Jakobus zegt: Belijd elkaar uw zonden. (Jak 5:16) Toch mogen zij hierom
niet verzuimen naar een priester te gaan, want de macht om te binden en te
ontbinden is alleen priesters gegeven.
En
als zij zo berouwvol gebiecht hebben, mogen zij het lichaam en bloed van onze
Heer Jezus Christus in grote nederigheid en eerbied ontvangen, in het besef dat
de Heer zegt: Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, bezit eeuwig leven (Joh
6:54) en: Doe dit tot mijn gedachtenis. (Lc 22:19)
21 De lofprijzing en
aansporing die alle broeders mogen houden
En
deze of een dergelijke aansporing en lofprijzing mogen al mijn broeders,
telkens als zij dat willen, met de zegen van God onder ieder slag mensen
verkondigen:
Vrees en eer, prijs en
zegen, dank en aanbid de almachtige Heer God, in drieheid en eenheid Vader, Zoon en
Heilige Geest, schepper van alle dingen.
Doe boete, (Mt 3:2) breng
waardige vruchten van boetvaardigheid voort, (vgl. Lc 3:8) want wij zullen
spoedig sterven.
Geef en u zal gegeven
worden. (Lc 6:38)
Vergeef en u zal vergeven
worden. (vgl. Lc 6:37) En als u de mensen hun zonden niet vergeeft, (Mt 6:14)
vergeeft de Heer u uw zonden niet; (Mc 11:25) belijd al uw zonden. (vgl. Jak 5:16)
Gelukkig
wie in boetvaardigheid sterven, want zij zullen in het rijk der hemelen wonen. Wee degenen die niet in boetvaardigheid
sterven, want zij zullen kinderen van de duivel zijn (1 Joh 3:10) wiens werken
zij doen (vgl. Joh 8:41) en zij zullen het eeuwige vuur ingaan. (Mt 18:8; 25:41)
Kijk
uit, houd u ver van alle kwaad en volhard tot het einde in het goede.
22 De vermaning van de
broeders
Het gevaar dreigt niet van buiten, maar uit het hart van de
mens
Broeders,
laten we allemaal voor ogen houden, dat de Heer zegt: Heb je vijanden lief en wees goed voor wie je haten, (vgl. Lc 6:27)
want onze Heer Jezus Christus, wiens voetstappen wij moeten volgen, (vgl. 1 Pe
2:21) heeft zijn verrader vriend genoemd (vgl. Mt 26:50) en zich vrijwillig
aangeboden aan wie Hem kruisigden. Onze vrienden zijn dus al die mensen die ons
ten onrechte kwelling en verdrukking, smaad en onrecht, pijnen en folteringen,
het martelaarschap en de dood aandoen. Hen moeten wij vurig liefhebben, want
door wat zij ons aandoen, bezitten wij eeuwig leven.
Wij moeten ons lichaam
met zijn fouten en zonden haten, want door egoïstisch te leven wil de duivel
de liefde van Jezus Christus en het eeuwige leven van ons afnemen en zichzelf
met alle mensen ten gronde richten in de hel. (ascetische interpretatie : Wij
moeten ons lichaam tuchtigen door het met zijn fouten, begeerten en zonden te
kruisigen, want door egoïstisch te leven wil het de liefde van Jezus Christus
en het eeuwige leven van ons afnemen en zichzelf met de ziel naar de hel
sturen.) Want wij zijn door onze eigen schuld stinkend, armzalig en afkerig van
het goede, tot het kwaad geneigd en bereid, want, zoals de Heer zegt in het
evangelie: Uit het hart komen voort en ontspruiten slechte gedachten, overspel,
ontucht, moord, diefstal, hebzucht, gemeenheid, bedrog, bandeloosheid,
vervloeking, valse getuigenissen, godslastering en lichtzinnigheid. Al deze
slechte dingen komen van binnen uit het hart van de mens (vgl Mc 7:23) en maken
de mens onrein. (Mt 15:20)
Het hart als akker voor Gods zaad
Maar
nu, nadat wij met de wereld hebben gebroken, hebben wij niets anders te doen
dan de wil van de Heer te volgen en hem
alleen te behagen. Wij moeten goed uitkijken dat we geen grond op het pad,
op de rotsen of in de distels zijn, naar wat de Heer in het evangelie zegt: Het zaad is het woord van God. Wat op het pad
viel en vertrapt werd, dat zijn zij die het woord horen en het niet begrijpen; meteen
komt de duivel, rooft wat in hun hart is gezaaid en hij pakt het woord uit hun
hart, om te voorkomen dat ze gaan geloven en gered worden. Wat op rotsgrond is
gevallen, dat zijn zij die het woord meteen met vreugde aannemen wanneer zij
het horen. Als zij vanwege het woord gekweld of vervolgd worden, struikelen zij
meteen; zij zijn niet geworteld, maar mensen van het ogenblik, want ze geloven
enige tijd en op het moment van de beproeving trekken zij zich terug. Wat in de
distels valt, dat zijn zij die het woord van God horen, maar de beslommering en
zorgen van deze wereld, de ontgoocheling van de rijkdom en nog andere begeerten
verstikken het woord en hun leven blijft zonder vrucht. Wat in goede aarde is gezaaid, dat zijn zij die het woord met een goed
en edel hart horen, begrijpen en vasthouden. In geduld dragen zij vrucht.
(Mt 13:19-23 par.)
En
daarom moeten wij, broeders, zoals de Heer zegt de doden hun doden laten
begraven. (Mt 8:22) En wij moeten goed uitkijken voor de boosheid en de
geslepenheid van de Satan die wil dat de mens zijn verstand en hart niet op God
gericht houdt. En hij gaat rond in het verlangen om het hart van de mens onder
het voorwendsel van beloning of hulpverlening in te palmen en het woord en de
geboden van de Heer in het geheugen te verstikken. Hij wil het hart van de mens
door tijdelijke zaken en zorg verblinden en daar verblijf nemen, zoals de Heer
zegt: Wanneer een onreine geest iemand verlaten heeft, doolt hij rond door
droge en dorre streken op zoek naar rust. Vindt hij die niet, dan zegt hij: AI
ga terug naar mijn huis waar ik vandaan kom. Bij zijn terugkomst vindt hij het
leeg, schoongeveegd en op orde. Hij gaat zeven andere geesten halen, die nog slechter zijn
dan hijzelf; zij gaan naar binnen en blijven daar wonen. Zo iemand is er
uiteindelijk erger aan toe dan van tevoren.
Broeders,
laten wij er daarom allemaal goed voor oppassen dat wij niet onder het
voorwendsel van beloning, werkzaamheden of hulpverlening, ons verstand en hart
te gronde richten of van de Heer afnemen. Maar in de heilige liefde die God is,
(vgl. 1 Joh 4:16) vraag ik alle broeders, de ministers en de anderen, ieder
beletsel te verwijderen en alle zorg en beslommering achter zich te laten en zo
goed als zij maar kunnen de Heer God met een zuiver hart en een gelouterd
verstand te dienen, beminnen, eren en aanbidden, wat Hij boven alles vraagt. En
laten wij daar altijd een verblijfplaats en woning maken voor Hem die de Heer
is, de almachtige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, die zegt: Blijf dus
waakzaam en bid te allen tijde, dat jullie waardig worden gevonden om te
ontkomen aan alle kwaad dat er gaat gebeuren en om rechtop te staan voor de
Mensenzoon. (Lc 21:36)
En
wanneer jullie staan te bidden, (Mc 11:25) zeg dan: Onze Vader die in de hemel
zijt. (Mt 6:9) Laten wij Hem met een zuiver hart aanbidden, want wij moeten
blijven bidden en de moed niet opgeven, (Lc 18:1) want de Vader zoekt mensen
die hem zo aanbidden. God is Geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem in geest
en waarheid aanbidden. (vgl. Joh 4:23v) Laten wij tot Hem onze toevlucht nemen
als tot de herder en bisschop van onze zielen, (1 Pe 2:25) die zegt: Ik ben de
goede herder, die mijn schapen weid en voor mijn schapen mijn leven geef. Jullie zijn allemaal
broeders; noem niemand op aarde jullie vader, want één is jullie vader, die in
de hemel. Laat je ook geen leraar noemen, want één is jullie leraar, die in de
hemel. (vgl. Mt 23:8-10) Als jullie in Mij blijven en mijn woorden in jullie
blijven, vraag dan wat je wilt en het valt je ten deel. (Joh 15:7)
Waar
er twee of drie in mijn naam bijeen zijn, daar ben Ik in hun midden. (Mt 18:20)
Weet wel, Ik ben met jullie tot aan de voleinding van de wereld. (Mt 28:20) De
woorden die Ik tot jullie gesproken heb, zijn geest en leven. (Joh 6:63) Ik ben
de weg, de waarheid en het leven. (Joh 14:6)
Vasthouden aan Gods woord
Laten
wij dus vasthouden aan de woorden, het leven, de leer en het heilig evangelie
van Hem die zo goed is geweest voor ons tot zijn Vader te bidden en ons zijn
naam te openbaren met de woorden:
Vader,
verheerlijk uw naam (Joh 12:28) en verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon u
verheerlijkt. (Joh 17:1b) Vader, Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen die
Gij mij gegeven hebt, (Joh 17:6) want de woorden die Gij mij gegeven hebt, heb
Ik hun gegeven; en zij hebben die aangenomen en erkend dat Ik van U ben uitgegaan
en zij hebben geloofd dat Gij Mij hebt gezonden. Voor hen bid Ik, niet voor de
wereld, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij van U zijn en al het
mijne van U is. (Joh 17:8-10) Heilige Vader, bewaar in uw naam hen die Gij Mij
hebt gegeven, opdat zij één zijn
zoals Wij. (Joh 17:11b) Dit zeg Ik in de wereld, opdat zij de vreugde hebben in
zichzelf. Ik heb hun uw woord gegeven en de wereld is hen gaan haten, want ze
zijn niet van de wereld, zoals Ik niet van de wereld ben. Ik vraag U niet hen
uit de wereld weg te nemen, maar hen te behoeden voor de Boze. (Joh 17:13b-15)
Verheerlijk
hen in de waarheid. Uw woord is waarheid. Zoals Gij Mij de wereld in hebt
gezonden, zo heb Ik hen de wereld in gezonden. En voor hen heilig Ik mijzelf,
opdat ook zij geheiligd zijn in de waarheid. Niet alleen voor hen bid Ik, maar
ook voor degenen die door hun woord in Mij zullen geloven: (vgl. Joh 17:17-20)
moge hun eenheid volmaakt zijn en de wereld erkennen dat Gij Mij hebt gezonden
en hen hebt liefgehad, zoals Gij Mij hebt liefgehad. (Joh 17:23) Uw naam zal Ik
hun bekendmaken, opdat de liefde waarmee Gij Mij hebt liefgehad, in hen mag
zijn en Ik in hen. (Joh 17:26) Vader, Ik wil dat degenen die Gij Mij hebt
gegeven, bij Mij zijn waar Ik ben, zodat zij uw heerlijkheid zien (vgl. Joh 17:24)
in uw koninkrijk. Amen.
23 Gebed en dankzegging
Almachtige,
allerheiligste, allerhoogste en verheven God, heilige en rechtvaardige Vader,
Heer, koning van hemel en aarde, wij brengen U dank omwille van Uzelf, omdat Gij door uw
heilige wil en door uw enige Zoon met de Heilige Geest al het geestelijke en
lichamelijke geschapen hebt, ons naar uw beeld en gelijkenis gemaakt en in het
paradijs hebt geplaatst. (vgl. Gn 1:26; 2:15) Maar door onze eigen schuld zijn
wij gevallen. Wij brengen U dank, want zoals Gij ons door uw Zoon geschapen
hebt, zo hebt Gij door uw heilige liefde waarmee Gij ons hebt liefgehad, Hem,
die waarlijk God en waarlijk mens is, geboren doen worden uit de roemrijke,
allerzaligste en heilige Maria, altijd maagd; en zo hebt Gij gewild dat wij,
die gevangen waren, vrijgekocht werden door zijn kruis en bloed en dood.
Ook
brengen wij U dank want uw Zoon zelf zal in de heerlijkheid van zijn majesteit
komen om de vervloekten, die niet boetvaardig hebben geleefd en U niet hebben
erkend, naar het eeuwige vuur te sturen; en om aan allen die U hebben erkend en
aanbeden en U in boetvaardigheid hebben gediend, te zeggen: Kom, gezegenden van
mijn Vader, neem bezit van het koninkrijk, dat vanaf de oorsprong van de wereld
voor jullie bereid is. (Mt 25:34) Omdat wij allen armzalige zondaars zijn en
niet waardig U aan te spreken, smeken wij U ootmoedig dat onze Heer Jezus
Christus, uw geliefde Zoon, in wie Gij grote vreugde vindt, (vgl. Mt 17:5) U
samen met de Heilige Geest, de helper, uit naam van ons allen dank zegt, zoals
het U en Hem behaagt; want altijd en in alle opzichten geeft Hij U voldoening
en door Hem hebt Gij zoveel voor ons gedaan. Alleluja.
En
de roemrijke moeder, de allerzaligste Maria, altijd maagd, de zalige Michaël,
Gabriël, Rafaël, en alle koren van zalige serafijnen, cherubijnen, tronen,
heerschappijen, vorstendommen, machten, (vgl. Kol 1:16) krachten, engelen en
aartsengelen, de zalige Johannes de Doper, Johannes de evangelist, Petrus en
Paulus, de zalige aartsvaders, profeten en de onnozele kinderen, de apostelen,
evangelisten en leerlingen, de martelaren, belijders en maagden, de zalige
Elias en Enoch, en alle heiligen die er geweest zijn, zullen zijn en nu zijn,
hen allen smeken wij nederig omwille van uw liefde om samen met uw zeer
geliefde Zoon, onze Heer Jezus Christus, en met de Heilige Geest, de helper,
voor dit alles dank te brengen aan U, de hoogste, ware, eeuwige en levende God,
zoals het U behaagt, in de eeuwen der eeuwen. Amen. Alleluja.
Allen
die binnen de heilige, katholieke en apostolische kerk de Heer God willen
dienen, in het bijzonder alle volgende rangen: priesters, diakens en
subdiakens, acolieten, exorcisten, lectoren, ostiarii en alle geestelijken ,
alle mannelijke en vrouwelijke religieuzen, alle conversen en kinderen (oblaten:
kinderen die al op zeer jeugdige leeftijd aan een klooster werden toegevoegd) ,
armen en behoeftigen, koningen en vorsten, dagloners en boeren, knechten en
heren, alle maagden, begijnen en gehuwde vrouwen, leken, mannen en vrouwen,
alle kinderen en opgroeiende jeugd, jongeren en ouderen, gezonden en zieken,
alle kleinen en groten, alle volken, rassen, stammen en talen, alle geslachten
en alle mensen die er zijn en zullen zijn, waar ook ter wereld,en bidden en
smeken wij nederig, wij allen, die minderbroeders zijn en onnutte dienaren,
(vgl. Lc 17:10) dat wij allen samen in
het ware geloof en in de boetvaardigheid mogen volharden, omdat op een andere
wijze niemand gered kan worden. Laten wij allen met heel ons hart, met heel onze
ziel, met heel ons verstand, met heel onze kracht en sterkte, (vgl. Mc 12:30,33;
Lc 10:27) met heel ons inzicht en al onze vermogens, met heel onze inzet, met
heel ons gevoel en alle tederheid, met al onze wensen en verlangens de Heer God
beminnen, die heel het lichaam, heel de ziel en heel het leven aan ons allen
gegeven heeft en geeft; die ons geschapen en verlost heeft, die ons door zijn
barmhartigheid alleen redden zal en die voor ons, erbarmelijke en armzalige,
vieze en stinkende, ondankbare en slechte mensen, al het goede gedaan heeft en
nog doet.
Laten
wij daarom niets anders wensen, naar niets anders verlangen, moge niets anders
ons vreugde en genot schenken dan onze schepper, verlosser en redder, de enig
ware God, die de volheid van het goede is, al het goede, heel het goede, het
echte en hoogste goed, die alleen goed is, (vgl. Lc 18:19) genadig, mild,
lieflijk en zoet, die alleen heilig is, rechtvaardig, waarachtig, heilig en
oprecht, die alleen weldoend is, schuldeloos en onbesmet, uit wie, door wie en
in wie alle vergeving is, alle genade en alle roem voor alle boetvaardigen en
rechtvaardigen, voor alle zaligen, die zich samen in de hemel verheugen. Niets
mag ons dus hinderen, niets mag ons scheiden of in de weg staan. Laten wij allen overal,
op iedere plaats, ieder uur en iedere tijd, dagelijks en voortdurend waarachtig
en nederig geloven en in ons hart bewaren en beminnen, eren, aanbidden, dienen,
prijzen en zegenen, verheerlijken en hoog verheffen, roemen en danken de
allerhoogste en verheven, eeuwige God, drievuldig en één, Vader, Zoon en
Heilige Geest, schepper van alles en redder van allen die in Hem geloven, op
Hem hopen en Hem liefhebben; Hem, die zonder begin en zonder einde is,
onveranderlijk, onzichtbaar en onzegbaar, onuitsprekelijk, onbegrijpelijk en
onnaspeurbaar, gezegend, lofwaardig en roemrijk, hoog geprezen, verheven en
groot, lieflijk, beminnenswaardig en bekoorlijk en boven alles geheel
begerenswaardig in eeuwigheid. Amen.
24 Slot
In
de naam van de Heer! Ik vraag alle broeders de strekking en betekenis te leren
van wat tot redding van onze ziel in deze levenswijze geschreven is en dat vaak
in hun herinnering op te roepen. En ik bid God dat Hij die almachtig is,
drievuldig en één, iedereen zegent die dit aan anderen leert, zelf inoefent,
bij zich heeft, ter harte neemt en in praktijk brengt, telkens als hij leest en
doet wat hier tot heil van onze ziel geschreven is. Ik smeek allen met een
voetkus dat zij dit zeer liefhebben, behoeden en opbergen. 4 En uit naam van de
almachtige God en de heer paus en op gehoorzaamheid verbied ik, broeder
Franciscus, streng en nadrukkelijk om van de woorden die in deze levenswijze
geschreven zijn iets weg te laten of er iets aan toe te voegen. (vgl. Dt 4:2;
12:32) En de broeders mogen geen andere regel hebben. Eer aan de Vader en de
Zoon en de Heilige Geest, zoals het was in het begin en nu en altijd en in de
eeuwen der eeuwen. Amen
|