7 Het bezoeken van de zieken, het begraven van de doden
22.
Wanneer er een broeder of zuster ziek valt, moeten de predikanten zelf of door
anderen de patiënt 1 keer per week bezoeken, hem aan eerherstel herinneren; en
als ze het passend achten hem of haar voorzien van een bijdrage voor wat hij of
zij nodig heeft voor het lichaam.
23.En
als de zieke zou overlijden, moet het aan de broeders en zusters overgebracht
worden zodat ze zich kunnen verzamelen voor de begrafenis; en ze mogen de H.
Mis niet eerder verlaten en dat het lichaam overgedragen wordt aan de aarde. Daarop
moet elk lid binnen de 8 dagen na het overlijden een H. Mis opdragen voor de
ziel van de overledene als hij een priester is, 50 psalmen als hij het Psalter
kent, en indien dit niet het geval is: 50 Onze Vaders bidden met het Requiem
aeternam op het eind van elk.
25.
Allen die het recht hebben om hun laatste wil op te stellen en hun bezittingen
nalaten binnen de drie maand na hun professie, opdat niemand sterft zonder
testament.
26.
Wat betreft verzoening onder de broeders en zusters of niet-leden, laat wat de predikanten
goed vinden gedaan worden; en als het opportuun is, na overleg met de Bisschop.
27.
Indien in strijd met hun recht en voorrechten door de burgemeesters en
bestuurders van de plaatsen waar zij wonen moeite wordt gedaan voor de broeders
en zusters, zullen de dienaren van de plaats doen wat zij passend vinden op
advies van de Heer Bisschop.
28.
Laat elk lid de bediening aanvaarden en trouw uitvoeren, hoewel elk zich mag
terugtrekken uit zijn functie na een jaar.
29.
Wanneer iemand wenst binnen te treden in dit broederschap, zullen de
predikanten zorgvuldig zijn bezigheid in het leven onderzoeken, en ze zullen
hem de verplichtingen van de orde uitleggen. Als hij ermee tevreden is, laat
hem dan intreden volgens de voorgeschreven manier, en hij moet genoegdoening
maken voor zijn schulden, geld betalen volgens hetgeen waarover hij beschikt. Hij moet zich verzoenen met zijn naaste en zijn tienden betalen.
30.
Laat hem op advies van enkele discrete broeders worden ontvangen wanneer het
jaar voorbij is en nadat deze bijzonderheden zijn nageleefd. Als hij geschikt
lijkt voor hen moet hij beloven dat hij heel zijn leven alles wat hier
geschreven staat zal navolgen, of dat hij er afstand van neemt op advies van de
broeders, tenzij hij een geldige opschorting heeft gekregen door de
predikanten; en dat hij wanneer hij door de predikanten wordt aangesproken
voldoening zal geven zoals de Bezoeker heeft verordend als hij iets heeft
gedaan dat tegengesteld is aan deze voorwaarde. Deze belofte moet op dat moment
en daar geschreven worden door een openbare notaris. Toch moet niemand anders
worden ontvangen, tenzij met het oog op de nalatenschap en rang van de persoon
lijkt het raadzaam het over te laten aan de predikanten.
31.
Niemand mag afwijken van deze broederschap en van wat hierin is vervat, behalve
om een religieuze Orde binnen te gaan.
32.
Geen ketter of persoon die een slechte reputatie heeft van ketterij moet worden
ontvangen. Als hij ervan wordt verdacht, kan hij toch worden toegelaten als hij
anders geschikt is, en nadat hij voor de bisschop is vrijgesproken.
33.
Getrouwde vrouwen mogen niet worden ontvangen behalve met toestemming van hun
echtgenoot.
34.
Broeders en zusters die uit het broederschap worden gezet omdat ze
onverbeterlijk waren mogen niet opnieuw worden ontvangen, behalve als het de verstandigste
van de broeders toch zou willen.
8 Correctie, opschorting, predikanten
35.
De predikanten van elke stad of plaats zullen openbare fouten van de broeders
en zusters aan de Bezoeker melden voor straffen. Als iemand onverbeterlijk
blijkt te zijn, zal hij of zij na consultatie met sommige van de discrete
broeders beschuldigd worden voor de Bezoeker, zal hij of zij door hem uit het
broederschap gezet worden en zal dit gepubliceerd worden in de samenkomst. Als
het bovendien een broeder is moet hij worden aangeklaagd bij de burgemeester of
de gouverneur.
36.
Als iemand
ontdekt dat er een schandaal is gebeurd tegenover broeders en zusters, moet hij
het rapporteren aan de predikers en moet hij de kans krijgen om het te
rapporteren aan de Bezoeker. Hij moet het niet rapporteren in het geval van een
man tegenover zijn vrouw.
37.
De Bezoeker heeft de bevoegdheid om alle broeders en zusters vrij te stellen op
een van deze punten als hij het raadzaam acht.
38.
Wanneer het jaar voorbij is, moeten de predikanten met de raad van broeders
twee andere bedienaren kiezen; en een trouwe penningmeester, die moet voorzien
in de behoefte van de broeders en zusters en de andere armen; en boodschappers
die op bevel van de predikanten moeten publiceren wat het broederschap zegt of
doet.
39.
Op al de bovengenoemde punten is niemand verplicht onder schuld, maar op straffe.
Als degene die twee keer werd aangemaand door de predikanten niet de opgelegde
straf of de door de Bezoeker opgelegde straf, heeft ondergaan wordt hij
schuldig bevonden en zal hij ertoe worden verplicht, of door de Bezoeker opgelegd
; maar zo dat, als hij na twee keer te zijn vermaand door de ministers, niet
zou slagen om de opgelegde straf op te leggen of hem door de Bezoeker zou
worden opgelegd, hij als schuldig wordt bevonden wegens weerspannigheid.
Oorspronkelijke regel
van St Franciscus - 1221
(voorwoord)
In
de naam van de Vader en de Zoon en de H. Geest. Dit is de levenswijze die
broeder Franciscus de heer paus gevraagd heeft toe te staan en te bekrachtigen.
En die heeft haar toegestaan en bekrachtigd voor hem, zijn huidige en
toekomstige broeders. Broeder Franciscus en al wie hoofd wordt van deze
gemeenschap moet gehoorzaamheid en eerbied beloven aan de heer paus Innocentius
en zijn opvolgers. En alle andere broeders zijn verplicht broeder Franciscus en
zijn opvolgers te gehoorzamen.
1 De broeders moeten
zonder eigendom, in kuisheid en gehoorzaamheid leven
Dit
is de regel en de levenswijze van deze broeders: leven in gehoorzaamheid, in
kuisheid en zonder eigendom, en de leer en de voetstappen van onze Heer Jezus
volgen die zegt:
Als
je onverdeeld goed wilt zijn: ga alles verkopen wat je hebt en geef het aan de
armen en je zult een schat in de Hemel hebben. Kom dan om Mij te volgen. (Mt
19:21; vgl. Lc 18:22)
En:
Als iemand Mij achterna wil komen, moet hij nee zeggen tegen zichzelf, zijn
kruis opnemen en Mij volgen. (Mt 16:24)
Zo
ook: Als iemand naar Mij toe wil komen en niet breekt met zijn vader en moeder,
vrouw en kinderen, broers en zussen, ja zelfs met zijn eigen leven kan hij mijn
leerling niet zijn. (Lc 14:26)
En:
Iedereen die zijn vader of moeder, broers of zussen, vrouw of kinderen, huizen
of akkers omwille van Mij achterlaat, zal het honderdvoudige ontvangen en het
eeuwig leven bezitten. (vgl. Mt 19:29; Mc 10:29; Lc 18:29)
2 Hoe broeders
ontvangen en gekleed worden
Als
iemand op ingeving van God deze levenswijze wil aannemen en naar onze broeders
komt, wordt hij door hen vriendelijk ontvangen. En als hij vastbesloten is onze
levenswijze aan te nemen, moeten de broeders er goed voor uitkijken zich met
zijn tijdelijke zaken te bemoeien, maar zij brengen hem zo snel mogelijk naar
hun minister.
De
minister ontvangt hem op zijn beurt vriendelijk, bemoedigt hem en legt hem
zorgvuldig uit waar het in onze levenswijze om gaat. Als hij het daarna met
zuivere intentie wil en zonder beletsel kan, verkoopt hij al zijn bezit en deelt dat alles naar beste vermogen uit
aan de armen.
De
broeders en de minister van de broeders moeten ervoor uitkijken zich op een of
andere manier met deze zaken te bemoeien.
Ze
mogen helemaal geen geld ontvangen,
zelf niet en ook niet door een tussenpersoon. Maar als dingen ontbreken die
voor het leven noodzakelijk zijn, mogen de broeders dat aannemen vanwege hun
nood zoals de andere armen. Geld blijft hiervan uitgezonderd.
En
als hij terug is, geeft de minister hem de kleren van het proefjaar: twee
habijten zonder kap, een koord, een onderbroek en een kaproen (aaneen vastgemaakte
borstlap en ruglap, met een kap) tot aan het koord.
Als het jaar, de
termijn van de proeftijd, voorbij is, wordt hij in de gehoorzaamheid opgenomen. Daarna is het hem
niet meer toegestaan in te treden bij een ander religieuze gemeenschap of
buiten de gehoorzaamheid rond te zwerven volgens het gebod van de heer paus en
volgens het evangelie:
Wie
de hand aan de ploeg slaat en dan nog eens omkijkt, is niet geschikt voor het
koninkrijk Gods. (Lc 9:62)
Als
er echter iemand komt die zijn goederen niet zonder grote bezwaren kan
weggeven, maar wel een zuivere intentie heeft, kan hij ze gewoon achterlaten en
dat volstaat voor hem.
Niemand
mag worden opgenomen tegen de gebruiken en de bepalingen van de H. Kerk.
De
andere broeders, die gehoorzaamheid hebben beloofd, hebben een habijt met een
kap, zo nodig een tweede zonder kap, een koord en een onderbroek. En alle
broeders dragen goedkope kleren en met Gods zegen kunnen zij die oplappen met
zakkengoed of andere stukken stof, want de Heer zegt in het evangelie:
Wie
kostbare kleding dragen en in weelde leven en wie in zachte stoffen gekleed
gaan, vind je in paleizen. En ook al worden ze huichelaars genoemd, toch moeten
ze niet ophouden het goede te doen en mogen ze geen dure kleren in deze wereld
verlangen om het kleed te kunnen dragen in het koninkrijk der Hemelen.
3 Het goddelijk officie
en het vasten
De
Heer zegt: Dit soort duivels kan alleen maar weggaan door vasten en gebed (vgl. Mc 9:29)
En
ook: Als je vast, word dan niet somber zoals huichelaars.
Daarom
bidden alle broeders, geestelijken en leken het goddelijk officie, lofzangen en
gebeden volgens hun verplichtingen. De geestelijken verrichten het officie en
bidden voor de levenden en doden volgens het gebruik van de geestelijken. En
voor de fouten en nalatigheden van de broeders bidden zij iedere dag Wees mij
genadig God (Ps 51) met een Onze Vader. En voor de overleden broeders bidden
zij Uit de diepten (Ps 130) met een Onze Vader. En alleen de boeken die nodig
zijn om hun officie te bidden mogen ze hebben. En ook de leken die het
psalmboek kunnen lezen, mogen dat hebben. Maar de anderen die niet kunnen
lezen, mogen geen boek hebben.
De
leken bidden Ik geloof in God en 24 Onze Vaders met Glorie zij voor de
metten; voor de lauden bidden ze er 5; voor de priem Ik geloof in God en 7
Onze Vaders met Glorie zij; voor de terts, sext en noon: ieder uur 7; voor de
vespers 12; voor de completen Ik geloof in God en 7 Onze Vaders met Glorie
zij; voor de doden 7 Onze Vaders met Geef hun de eeuwige rust; en voor de
fouten en nalatigheden van de broeders iedere dag 3 Onze Vaders.
En
daarom vasten alle broeders van het feest van Allerheiligen tot Kerstmis en van
Driekoningen, toen onze Heer Jezus Christus begon te vasten tot Pasen. (De
minderbroeders begonnen al op 1 november met de advent en op de dag na
Driekoningen met de vastentijd voor Pasen.)
Maar
op andere tijden zijn zij volgens deze levenswijze alleen verplicht om vrijdags
te vasten. En zij mogen volgens het evangelie van alle spijzen eten die hun
worden voorgezet. (vgl. Lc 10:8)
4 De ministers en de
andere broeders: hun onderlinge verhouding
In
de naam van de Heer. Alle broeders die als minister en dienaar van de andere
broeders worden aangesteld, wijzen in de provincies en plaatsen waar zij zijn,
hun broeders een verblijfplaats toe. Ze moeten hen vaak opzoeken en geestelijk
onderrichten en bemoedigen. En al mijn andere gezegende broeders moeten hen
zorgvuldig gehoorzamen in wat betrekking heeft op het heil van de ziel en niet
tegen onze levenswijze is. En ze moeten met elkaar omgaan zoals de Heer zegt:
Al wat jullie willen
dat de mensen voor je doen, doe dat ook voor hen, (Mt 7:12)
En: Wat jij niet wilt
dat jou geschiedt, doe dat ook een ander niet. (Tob 4:15)
En
de ministers en dienaren moeten ter harte nemen dat de Heer zegt: Ik ben niet
gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, (Mt 20:28) en dat hun de zorg
voor de zielen van de broeders is toevertrouwd. Als iemand door hun schuld of
slecht voorbeeld verloren gaat, moeten zij daarover op de dag van het oordeel
verantwoording afleggen voor de Heer Jezus Christus. (vgl. Mt 12,36)
5 De terechtwijzing van
broeders in overtreding
Behoed
daarom jullie ziel en die van je broeders, want het is vreselijk te vallen in
de handen van de levende God. (Heb 10:31) Als een minister een broeder iets
tegen onze levenswijze of zijn geweten zou bevelen, dan is die niet verplicht
hem te gehoorzamen, want er is geen sprake van gehoorzaamheid als daarin een overtreding
of zonde wordt begaan. Maar alle broeders die onderdaan zijn, moeten de daden
van hun minister en dienaar redelijk en zorgvuldig bekijken. En als ze zien dat
hij zelfzuchtig en niet naar de geest leeft en afwijkt van onze levenswijze,
waarschuwen ze hem driemaal. Als hij zich dan nog niet heeft gebeterd, geven ze
hem aan op het pinksterkapittel bij de minister en dienaar van de hele
broederschap waarbij geen protest hen mag tegenhouden.
Indien
er waar dan ook een broeder is die zichzelf zoekt en wiens levenswandel niet
naar de geest is, moeten zijn medebroeders hem nederig en zorgvuldig vermanen,
onderrichten en terechtwijzen. Als hij zich na de derde waarschuwing niet wil
beteren, sturen zij hem zo snel mogelijk naar zijn minister en dienaar of
stellen die op de hoogte, zodat die minister en dienaar met hem kan doen wat
hem voor God het beste lijkt. En alle
broeders, zowel de ministers en dienaren als de anderen, moeten uitkijken dat
zij vanwege de zonde of het kwaad van een ander zich niet opwinden of boos
worden, want de duivel wil door de misstap van een enkeling velen in het
verderf storten. Maar zij moeten wie gezondigd heeft zo goed mogelijk
geestelijk helpen, want gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieke
wel. (vgl. Mt 9:12; Mc 2:17).
Op
dezelfde wijze mogen broeders hierbij geen macht of heerschappij hebben, vooral
niet onder elkaar. Zoals immers de Heer in het evangelie zegt: De vorsten van
de volken heersen over hen en de meerderen oefenen macht over hen uit. (Mt
20:25-26a) Zo moet het onder broeders niet zijn. Wie onder hen de meerdere wil worden, moet hun minister en dienaar zijn
en wie onder hen de meerdere is, moet de minder worden.
Geen
enkele broeder mag een ander kwaad doen of iets negatiefs tegen hem zeggen. Veeleer moeten zij elkaar door de liefde
van de geest uit eigen beweging dienen en gehoorzamen. En dit is de echte
en heilige gehoorzaamheid van onze Heer Jezus Christus. En alle broeders moeten
weten dat zo vaak zij van de geboden van de Heer afwijken en buiten de
gehoorzaamheid rondzwerven, zij, zoals de profeet zegt, vervloekt zijn buiten
de gehoorzaamheid, zolang zij bewust in een dergelijke zonde blijven. (Ps
119:21) En wanneer zij volharden in de
geboden van de Heer, die zij door het heilig evangelie en hun levenswijze
beloofd hebben, mogen zij weten dat zij in de echte gehoorzaamheid blijven en
door de Heer gezegend zijn.
6 De toevlucht van de
broeders tot de ministers en dat geen enkele broeder prior genoemd mag worden
Als
broeders onze levenswijze niet kunnen onderhouden, nemen zij, in welke
verblijfplaats zij ook zijn, zo spoedig mogelijk hun toevlucht tot hun minister
en stellen hem hiervan op de hoogte. De minister moet zijn best doen zo voor
hen te zorgen, als hij het voor zichzelf zou willen in een soortgelijke
situatie. En niemand mag prior (kloosteroverste) genoemd worden, maar allen
worden gewoon minderbroeders genoemd. En zij moeten elkaar de voeten wassen.
(vgl. Joh 13:14)
7 De manier van dienen
en werken
Geen
enkele broeder mag, op welke plaats hij ook bij anderen verblijft om te dienen
of te werken, schatbewaarder of kanselier zijn of de leiding hebben in het huis
waar hij dient. En hij mag geen functie aannemen die aanstoot kan geven of
schade toebrengen aan zijn ziel. Maar ze moeten minderen zijn en ondergeschikt
aan allen die in hetzelfde huis verblijven. En de broeders die een vak kennen
moeten werken. Ze oefenen het vak uit
dat zij geleerd hebben, als het niet tegen het heil van de ziel is en past bij
onze levenswijze.
Want
de profeet zegt: Je zult eten van het werk van je handen; je bent gelukkig en
het zal je goed gaan; (Ps 128:2) en de apostel : Wie niet wil werken, zal ook
niet eten. (2 Tes 3:10) en: Laat iedereen in het vak en bij de taak blijven
waarin hij geroepen werd. (vgl. 1 Kor 7:24).
En
voor het werk kunnen zij alles aannemen wat nodig is, behalve geld. En als het
nodig is, mogen zij om aalmoezen gaan, zoals andere armen. En zij mogen de
werktuigen en het gereedschap hebben die bij hun vak horen. Alle broeders
moeten zich met ijver toeleggen op goede
werken, want er staat geschreven: Doe altijd iets goeds opdat de duivel je
bezet vindt. En ook: Lediggang is de vijand van de ziel.
Daarom
moeten dienaren van God zich altijd met ijver
toeleggen op gebed of goede daden. Overal waar broeders in kluizenarijen of
andere plaatsen zijn, moeten zij ervoor uitkijken zich een plaats toe te
eigenen of iemand die te ontzeggen. En wie er ook naar hen toekomt, vriend of
tegenstander, dief of bandiet, iedereen moet vriendelijk ontvangen worden. En overal
waar broeders zijn en op elke plaats waar zij elkaar treffen, moeten zij op
geestelijke wijze en van harte naar elkaar omzien en elkaar zonder klagen
hoogachten. (1 Pe 4:9) En zij moeten ervoor uitkijken zich naar buiten als
droefgeestige en sombere huichelaars te laten zien. Maar ze moeten zich mensen tonen die zich verheugen in de Heer,
opgewekt en hoffelijk zoals dat bij hen hoort.
8 De broeders mogen
geen geld aannemen
De
Heer schrijft in het evangelie voor: Let op, kijk uit voor alle kwaadaardigheid
en hebzucht; (vgl. Lc 12:15)
En:
Pas op voor de beslommering van deze wereld en de zorgen van dit leven. (vgl.
Lc 21:34)
Daarom
mag een broeder, waar hij ook is of waar hij ook gaat, op geen enkel wijze geld
of munten meenemen, ontvangen of laten ontvangen, niet voor kleren of boeken en
niet als loon voor een karwei, kortom, in geen enkel geval, behalve bij
duidelijke nood van zieke broeders; want wij
mogen van geld en munten geen groter profijt hebben of verwachten dan van
stenen. En de duivel wil verblinden wie ernaar verlangen of het
waardevoller vinden dan stenen. Wij die
alles achter ons laten, moeten ervoor uitkijken dat wij niet voor zoiets
waardeloos het koninkrijk der Hemelen verliezen. En als wij ergens munten vinden,
mogen we ons daarover even weinig zorgen maken als over stof dat wij met voeten
treden, want ijdelheid der ijdelheden en alles is ijdelheid. (Pr 1:2) En als,
wat God verhoede, een broeder soms toch geld of munten verzamelt of heeft, met
als enige uitzondering de genoemde nood van de zieken, dan moeten alle broeders
hem beschouwen als een valse broeder en een afvallige, een dief en een rover,
als iemand die de beurs draagt, (vgl. Joh 12:6) behalve als hij echt boete heeft
gedaan. En op geen enkele wijze mogen de broeders geld als aalmoes of munten
voor huizen of verblijfplaatsen aannemen of laten aannemen, vragen of laten
vragen. Ook mogen zij niet meegaan met iemand die voor dergelijke
verblijfplaatsen geld of munten vraagt.
Maar
andere diensten, die niet tegen onze levenswijze zijn, mogen de broeders voor
de verblijfplaatsen verrichten met Gods zegen. Maar bij duidelijke nood van
melaatsen mogen de broeders voor hen een aalmoes vragen. Toch moeten zij voor
geld goed uitkijken. Zo moeten alle broeders er ook voor uitkijken door
landstreken te trekken om zich schandelijk te verrijken.
9 Aalmoezen vragen
Laten
alle broeders met ijver de nederigheid
en de armoede van onze Heer Jezus Christus volgen en ter harte nemen dat wij
niets anders van de hele wereld hoeven te hebben dan, zoals de apostel zegt:
Voedsel en niets om ons mee te bedekken, daarmee zijn wij tevreden. (1 Tim 6:8)
En zij moeten zich verheugen, wanneer zij leven tussen waardeloze en verachte
mensen, armen en gebrekkigen, zieken en melaatsen en bedelaars langs de weg. En
als het nodig is, mogen zij om aalmoezen gaan. En zij mogen zich niet schamen,
maar moeten veeleer ter harte nemen, dat onze Heer Jezus Christus, de Zoon van
de levende, almachtige God, zijn gezicht als een zeer harde steen heeft
gemaakt. (Js 50:7) en zich niet heeft geschaamd. En Hij was een arme en een
vreemdeling en Hij leefde van aalmoezen, Hijzelf en de zalige Maagd en zijn
leerlingen. En wanneer de mensen hen te schande zetten en hun geen aalmoes
wilden geven, dan moeten zij God dank brengen; want voor die schande ontvangen
zij grote eer voor de rechterstoel van onze Heer Jezus Christus. Want zij moeten
weten dat de schande niet wordt aangerekend aan wie haar ondergaan, maar aan
wie ze aandoen.
En
de aalmoes is het erfdeel en het recht dat de armen verschuldigd is en dat onze
Heer Jezus Christus voor ons heeft verworven. En de broeders die haar met
moeite verwerven, zullen een groot loon ontvangen en zij zorgen ervoor dat de
gevers dat ook verdienen en verwerven; want
alles wat de mensen in de wereld achterlaten, zal vergaan, maar voor de liefde
en de aalmoezen die zij gegeven hebben, zullen zij een beloning van de Heer
ontvangen. En de een mag de ander gerust zijn nood kenbaar maken, opdat die
zoekt wat hij nodig heeft en hem zo dient. En laat ieder zijn broeder
liefhebben en voeden, zoals een moeder haar kind liefheeft en voedt; daartoe
zal God hem de genade geven. En wie
niet eet, zal niet oordelen over wie wel eet. (Rom 14:3b) (Een groot aantal
handschriften voegt toe: Wie eet, zal degene die niet eet niet verachten. (Rom
14:3a)) En telkens al de noodzaak hen overvalt, mogen alle broeders, waar zij
ook zijn, alle spijzen gebruiken die mensen kunnen eten, zoals de Heer over
David zegt, die de toonbroden at die alleen de priesters mochten eten. (Mt
12:4) En laten wij ter harte nemen wat de Heer zegt: Pas op dat uw hart niet zwaar wordt door vraatzucht en dronkenschap en
de zorgen van dit leven en dat die dat u niet plotseling overvalt; want als
een klapnet zal die dag allen overvallen die op de aarde wonen. (Lc 21:34v) Op
gelijke wijze mogen alle broeders in tijd van duidelijke nood voor hun levensonderhoud
zorgen zoals de Heer hun de genade geeft, want nood kent geen wet.
10 De zieke broeders
Als
een broeder waar dan ook ziek wordt, mogen de broeders hem niet achterlaten
zonder een, of zo nodig meer, broeders aan te wijzen die hem dienen zoals zij
zelf gediend zouden willen worden. Maar in uiterste nood mogen zij hem bij een
persoon achterlaten die het nodige doet tegen zijn ziekte. En ik vraag de zieke broeder dat hij voor alles dank brengt aan de
Schepper en dat hij zo verlangt te zijn als de Heer dat wil, gezond of ziek,
want allen die God tot het eeuwig leven heeft voorbestemd, onderwijst Hij door
de prikkels van tegenslag en ziekte en door vermorzeling van het hart,
zoals de Heer zegt: Wie Ik bemin, wijs Ik terecht en tuchtig Ik. (Openb 3:19)
En
als iemand zich opwindt of kwaad wordt tegen God of tegen de broeders, of soms
bezorgd medicijnen eist in een al te groot verlangen om het vlees te bevrijden,
dat toch snel zal sterven en de vijand is van de ziel, dan overkomt hem dit van
de Boze: hij is egoïstisch en blijkt niet tot de broeders te horen, omdat hij
zijn lichaam meer liefheeft dan zijn ziel.
11 De broeders mogen
elkaar niet belasteren of zwartmaken, maar moeten elkaar liefhebben
En
alle broeders moeten oppassen dat zij niet
kwaadspreken of bekvechten; zij kunnen beter de stilte bewaren zo vaak God hun
daartoe de genade geeft. En zij mogen ook niet ruziën onder elkaar of met
anderen, maar laat ze nederig antwoorden: Ik ben een onnut dienaar. (vgl.
Lc 17:10) En zij mogen niet kwaad worden, want wie kwaad wordt op zijn broeder
is strafbaar voor het gerecht; wie zijn broeder leeghoofd noemt, is strafbaar
voor het gerechtshof; wie hem een domkop noemt, is strafbaar met het hellevuur.
(Mt 5:22) En zij moeten elkaar liefhebben zoals de Heer zegt: Dit is mijn
gebod, dat jullie elkaar liefhebben, zoals Ik jullie heb liefgehad. (Joh 15:12)
En zij moeten de liefde die ze voor
elkaar hebben, met daden tonen, zoals de apostel zegt: Laten wij niet met
woorden of leuzen liefhebben, maar metterdaad en in waarheid. (1 Joh 3:18)
En
zij mogen niemand belasteren; zij mogen
niet klagen of anderen zwartmaken, want er staat geschreven: Mensen die
roddelen en zwartmaken, worden door God gehaat. (vgl. Rom 1:29v) En zij moeten bescheiden zijn en zich tegenover
iedereen in alle opzichten zachtmoedig
gedragen. (Tit 3:2) Ze mogen niet oordelen, niet veroordelen, (Lc 6:37) en
zoals de Heer zegt, niet letten op de
kleinste zonden van anderen, maar ze moeten veeleer aan hun eigen zonden
terugdenken in de bitterheid van hun ziel. En ze moeten hun best doen om
door de nauwe poort te gaan want de Heer zegt: Nauw is de poort en smal is de
weg die naar het leven leidt; en er zijn maar weinig mensen die hem vinden. (Mt
7,14)
12 De begerige blik en
de veelvuldige omgang met vrouwen
Het evangelische leven
waartoe vele bewegingen ten tijde van en voor Franciscus opriepen, had zowel op
mannen als vrouwen aantrekkingskracht. Soms trokken vrouwen met mannen mee om
te preken. Voor de kerkelijke overheid was dit onaanvaardbaar vanwege de
uitwassen waartoe dit kon leiden. Daarom bestond bij het rechtgelovige deel van
de rondtrekkende predikanten een strenge scheiding tussen de geslachten.
Franciscus sloot zich daarbij aan.
Waar
de broeders ook verblijven of gaan, zij moeten allemaal goed oppassen voor hun
begerige blik en veelvuldige omgang met vrouwen. En niemand mag met hen (alleen)
overleggen of alleen met hen onderweg zijn of aan tafel uit 1 schotel eten. De
priesters moeten gepast met hen spreken wanneer zij een penitentie opleggen of
een geestelijke raad geven. En geen enkele vrouw mag door een broeder in de
gehoorzaamheid worden opgenomen. Maar nadat hij haar geestelijke raad heeft
gegeven, kan zij boetvaardigheid gaan doen waar zij wil. En wij moeten ons
allemaal goed in acht nemen en al onze ledematen zuiver houden, want de Heer
zegt: Wie begerig naar een vrouw kijkt, heeft in zijn hart al echtbreuk met
haar gepleegd. (Mt 5:28) (In sommige handschriften volgt hierna nog: En de
apostel: Weten jullie niet dat jullie ledematen een tempel van de Heilige Geest
zijn (1 Kor 6:19)? Wie dus de tempel van God ontheiligt, ham zal God te gronde
richten. (1 Kor 3:17)
|