Radicale
moslim overtuigd door Jezus’ liefde
Nadat Walid dagenlang moet aanhoren hoe zijn collega
Haytham christelijke liedjes zingt tijdens hun schilderwerk in een huis in
Cairo is Walid het beu. Zijn ultraconservatieve moslimvader heeft hem al jong
geleerd dat hij alle christenen moet haten. Walid besluit dat hij Haytham
voorgoed het zwijgen zal opleggen.
Op een avond na het werk neemt Walid een mes mee en volgt
hij Haytham op weg naar huis. Als hij ziet dat ze alleen zijn, valt hij Haytham
van achteren aan en steekt hem in zijn zij. Terwijl Haytham kronkelend van de
pijn op de grond valt, kijkt hij Walid recht in de ogen. Walid slaat op de
vlucht. Ongerust verstopt Walid zich in
het huis van zijn tante. Hij verwacht elk moment de politie om hem te
arresteren. Tot zijn verbazing hoort Walid dat Haytham nog leeft en geen
aangifte tegen hem heeft gedaan. Terwijl hij zeker weet dat Haytham hem heeft
herkend.
Een aantal weken na het incident wordt Walid aangereden en
ligt hij in het ziekenhuis. Op een ochtend ziet Walid vanuit zijn ziekenhuisbed
Haytham en enkele van zijn christelijke vrienden verschijnen. Ze hebben fruit
en frisdrank bij. Walid schreeuwt omdat hij denkt dat ze hem komen vermoorden. “Waarom
schreeuw je?” vraagt Haytham. “Ik kom alleen om te zeggen dat ik het erg vind
dat je bent aangereden.” Haytham ziet de angst in Walids ogen. “Maak je geen
zorgen”, zegt hij geruststellend. “Ik zou je nooit iets aandoen. Je bent me
echt dierbaar en ik zie je graag.” “Waarom?” vraagt Walid nerveus. “Ik heb je
aangevallen en jij houdt van mij?” “Mijn God zegt me dat ik je moet beminnen,
wat je mij ook aandoet”, antwoordt Haytham.
De haat die Walid voor Haytham voelt, verandert in
bewondering als hij beseft dat hij nog nooit iemand heeft onmoet zoals deze
christen. Overweldigd door schuldgevoel herinnert Walid zich de keren dat hij
Haytham pijn heeft gedaan, terwijl hij alleen liefde teruggaf. Vanaf dat moment
beschouwt Walid Haytham als zijn vriend.
Een
droom
Walid en Haytham werken weer samen op het schilderbedrijf
en krijgen een dringende opdracht. Na een late avond werken heeft Walid geen
trein meer terug en Haytham nodigt hem uit om te blijven slapen. Die nacht
krijgt Walid een droom. Hij ziet twee engelen die hem een geslacht lam laten
zien. Plotseling druipt het bloed van het lam over zijn ogen. Als Walid het
bloed wegveegt, ziet hij dat het lam helemaal genezen is en leeft. “Ik voelde
dat het lam me riep en me vroeg hem te volgen”, zegt Walid. “Toek ik wakker
was, wilde ik zo snel mogelijk weg uit het huis van Haytham.”
De volgende ochtend bezoekt hij de moskee. Walid doet zijn
best om een goede moslim te zijn, maar de droom laat hem niet los. Hij deelt
die uiteindelijk met een christelijke collega. Die geeft hem zijn voorganger
aan de telefoon. De voorganger zegt hem eenvoudigweg te bidden. “Roep het uit
naar God, dan zal Hij je antwoorden.”
Walid hangt op en rent naar het dak van het gebouw waar hij
aan het schilderen is. In een worsteling om zijn gedachten en gevoelens te
begrijpen, roept hij: “God, maakte U mij alleen om te lijden? Bent U echt?” Op
dat moment ziet hij Jezus in een visioen vol licht. Walid voelt zich voor het
eerst in zijn leven vervuld van vreugde en troost. “Ik voelde dat ik was
veranderd”, vertelt hij. Daar op het dak geeft Walid zijn leven aan Christus en
bidt voor het eerst als christen.
Mishandeld
Walid houdt zijn nieuwe geloof zo lang mogelijk geheim voor
zijn familie. Maar na een jaar wordt ontdekt dat hij christen is geworden. Zijn
broers mishandelen hem totdat hij het bewustzijn verliest. Terwijl Walid
bijkomt van de pijnlijke mishandeling komt de tekst van Mattheus 10:33 in zijn
gedachten: ‘Maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal Ik ook
verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.’ Walid zegt tegen zijn
broers: “Ik geef toe dat ik de ware God heb leren kennen. Ik hou van Hem, ik ben christen!”
Onmiddellijk wordt hij weer geslagen. Ook binden ze hem aan
handen en voeten zodat hij niet kan bewegen, en laten ze hem zo urenlang
liggen. Ze voeten hem met de restjes van hun eigen eten alsof hij een hond is.
Ook nemen ze zijn telefoon en andere bezittingen af. Uiteindelijk besluit
Walids familie hem mee te nemen op een pelgrimstocht naar Mekka. Tijdens de
reis kan Walid echter ontsnappen en keert hij terug naar Egypte. “In die tijd
was ik niet alleen. Jezus was bij me. Hij troostte en bemoedigde mij”, vertelt
Walid. “God hielp me te overleven.”
Walid leeft nu ondergedoken bij een christen in Cairo. Hij
verbergt zich nog steeds voor zijn familieleden, omdat hij verwacht dat ze hem
zullen doden als ze hem zien. Ondanks alles is Walid dankbaar dat hij omringd
is door christenen die voor hem zorgen, inclusief de man die hij ooit probeerde
te doden.
Uit : De Stem der martelaren – maandelijkse uitgave van
hulp aan de verdrukte Kerk, sept 2018
Zie ook : www.vervolging.be
|