De Biecht uit Hoe biechten wij goed ? van F. Luna
Het belang van de biecht
De biecht is noodzakelijk om vergiffenis te krijgen van
doodzonden. Zo kan ook de communie waardig worden ontvangen. Na een zorgvuldig
gewetensonderzoek dient de vergiffenis te worden toegediend via een
privé-biecht. Het sacrament van de biecht is een daad van nederigheid, van
oprechtheid en een uitdrukking van het geloof en hoop. Het zorgt voor de
wedergeboorte van de ziel en een levenswijze die beter en beter aansluit bij
het voorbeeld van Christus. Door de biecht wordt de genade Gods
teruggeven.
De zondaar
Een mens kan al lachend heel gemakkelijk zeggen dat hij
gebreken heeft, maar eigenlijk is hij daar niet zo echt van overtuigd. Het zit
hem al dwars als anderen daarover spreken. Denken dat we onze fouten hebben,
dat gaat nog, maar die fouten toegeven als iets wat ons eigen is, dat is nog
heel wat anders ! Een oppervlakkige kijk brengt ons ertoe om onze fouten te
vergoeilijken. Zo ontstaat er een ondoordringbare muur die ons belet om dichter
bij God onze Vader te komen en vertrouwelijk met hem om te gaan. Jezus oproep
tot bekering en boete beoogt de bekering van het hart, de innerlijke
boetvaardigheid. Zonder deze innerlijke bekering blijven de uiterlijke werken
van boetvaardigheid (zoals vasten en verstervingen) vruchteloos; de innerlijke
bekering daarentegen zet ertoe aan deze houding uit te drukken in zichtbare
tekens, gebaren en werken van boetvaardigheid. Deze innerlijke boete is de
wezenlijke kern van het sacrament, zodat zonder deze inwendige werkelijkheid
alles wat we uiterlijk doen, praktisch nutteloos is. Dus : een biecht die zich
beperkt tot de belijdenis van onze fouten, is nutteloos zonder de inwendige
boete. Daarom is het zo belangrijk de zonden nederig te bekennen, opdat ons
niet overkomt wat met de farizeeër gebeurde, waarover Jezus ons spreekt in het
evangelie.
Jezus vertelt ons de volgende parabel : Twee mannen
gingen naar de tempel om te bidden. De een was een farizeeër en de ander een
tollenaar. De farizeeër bad met opgeheven hoofd aldus : O God, ik dank U dat
ik niet ben als die anderen die roofzuchtig, onrechtvaardig en echtbrekers
zijn, of ook als die tollenaar daar. Ik vast twee maal per week. Ik geef een
tiende van mijn inkomsten. De tollenaar bleef echter op een afstand staan. Hij
durfde zijn ogen zelfs niet ten hemel op te slaan, maar klopte op zijn borst
met de woorden : O God, wees mijn zondaar genadig.
Het gedrag van de farizeeër is schijnbaar goed, maar hij
vergeet één ding : God beminnen, dat is niet alleen aalmoezen geven, niet
alleen vasten en het bezit van de naaste respecteren, maar nederig de begane
zonden erkennen en er vergiffenis om vragen. Dat is wat de tollenaar deed :
zelfs al had hij vele zonden bedreven, er werd hem toch vergiffenis geschonken.
Wat wil de Heer door deze parabel leren ? Zegt de farizeeër
niet evengoed de waarheid als de tollenaar ? Wat ze zeggen is in beide
gevallen wel juist, maar in het eerste geval gaat het om een halve waarheid. De
farizeeër zag alleen maar het goede dat hij gedaan had. Hij vergeleek zijn
daden en intenties niet met de leer van Jezus, maar beoordeelde die aan de hand
van een eigengemaakte maatstaf, die hij aan zijn egoïsme had ontleend. En hij
vergat dat gerechtigheid alleen verkregen wordt als men vergiffenis voor zijn
zonden vraagt en zijn hart aan God schenkt. De farizeeër houdt niet van God.
Hij houdt van zichzelf en gaat prat op zijn deugdzaamheid. Hij minacht anderen
zonder te erkennen dat daarin zijn grootste fout bestaat. Hij is geen rechtschapen
mens meer van zodra hij minachting toont voor de tollenaar. Hij lijkt niet meer
op de Heer. God vergeeft de tollenaar, en de farizeeër minacht de
tollenaar.
De farizeeër voelt zich meer dan de tollenaar. Er is iets
waarvoor hij vergiffenis moet vragen : zijn gebrek aan naastenliefde. Hij is zo
ingenomen met zichzelf, dat hij daardoor aan het voornaamste voorbijziet : God
beminnen boven alles, en de naaste als zichzelf.
De hoogmoed belet hem in te zien dat ook hij een zondaar is,
al stelt hij goede daden. Zijn zonde is : de overtuiging dat hij zonder zonde
is. Daar hij zijn fout niet erkent, vraagt hij geen vergiffenis. Daarom heeft
er geen verandering in hem plaats : hij keert naar huis terug als dezelfde mens
die de tempel binnenging om te bidden.
Daarom misschien hebben wij dikwijls zon gerust geweten. De
trots, of de eigenliefde, of het gebrek aan oprechtheid beletten ons om in te
zien dat ook wij eigenlijk besmet zijn met iets waarover wij berouw zouden
moeten hebben.
De zonde
Onze zonden erkennen, toegeven dat we zondaars zijn, dat is
het begin van elke bekering. De eerste stap naar de verzoening met God (nl.onze
zonden erkennen) samen met alle andere stappen die ons tot de vergeving voeren
door het sacrament van de biecht, zijn niet mogelijk zonder de hulp van de
genade. De genade kan al onze volgende toekomstige zonden niet voorkomen , maar
door onze medewerking met de genade en onze persoonlijke bijdrage moeten wij
Gods hand grijpen die Hij ons toesteekt. We moeten proberen de christelijke moraal
te kennen, d.w.z. iets niet voor goed houden wat echt in strijd is met Gods
wet. Wij kunnen moeilijk de eerste stap naar de bekering zetten, als we het
juiste inzicht missen om te weten wat al of niet zonde is. Sommigen menen ten
onrechte dat men om te zondigen uitdrukkelijk kwaadwillig moet zijn , en dat
men pas zondigt als men door haat tegen God gedreven wordt, maar zij vergissen
zich. In werkelijkheid is de zonde een vrijwillige ongehoorzaamheid aan Gods
wet. Om te zondigen is het al voldoende die wet te kennen en ze dan te
overtreden. Dat betekent dat de zonde voor ons geen verrassing is.
Voor het ontstaan van een zonde zijn er drie voorwaarden :
1 iets moet slecht zijn of als slecht aanzien worden : een
gedachte, een woord, een verlangen, een daad of een verzuim
2 men dient er zich bewust van te zijn dat God beledigd
wordt
3 men heeft ingestemd met dit kwaad
Die drie voorwaarden noemt men : materie, kennis en
instemming. Als die drie samengaan is er een persoonlijke zonde. Dit wil niet
zeggen dat het beter is om Gods wet niet te kennen. In dit geval is
onwetendheid schuldig. Die persoon is dan niet alleen schuldig aan die
onwetendheid, maar ook aan de zonden die daaruit voortvloeien.
Jezus Christus heeft daarover de volgende uitspraak gedaan :
Verhard is het hart van dit volk. Met hun oren luisteren
ze slecht, en hun ogen doen ze dicht uit vrees dat ze zouden zien met hun ogen,
met hun oren zouden horen, met hun hart zouden verstaan, zich zouden bekeren en
Ik hen zou genezen.
De ernst van de zonde
Wij worden geboren met een reeks natuurlijke vermogens.
Vervolgens krijgen wij door ons doopsel, met de genade, het geloof, de hoop en
de liefde, die ons geschikt maken voor het bovennatuurlijk leven. Maar al die
vermogens, de natuurlijke zowel als de bovennatuurlijke, zijn slechts een
vertrekpunt en middelen om, door onze persoonlijke inspanning en met behulp van
Gods genade, het doel te bereiken dat God ons gesteld heeft. Dat wil zeggen
dat, om de ernst van de zonde te begrijpen, wij in het licht dat de
bovennatuurlijke deugden op ons leven werpen, de overgrote liefde moeten
overwegen die God ons toedraagt.
Van alle eeuwigheid heeft God aan ons gedacht. Wij waren
toen slechts een gedachte van God, maar die gedachte was God zo lief, Hij hield
er zo innig veel van, dat Hij er het leven aan schonk. De liefde van God is zo
groot, dat Hij heeft kunnen doen wat geen van ons vermag. Als wij iets
verlangen, als wij iets willen wat nog niet bestaat, dan moeten wij ons
tevreden stellen met de hoop dat dat iets eens werkelijkheid wordt. Maar in
God is dit anders : als God bemint, doet Hij dat met zulk een kracht dat Hij
het leven eraan geeft. Dat is de verklaring van ons bestaan : de liefde die God
ons toedraagt, deze unieke liefde, die in haar oneindigheid het aanschijn kan
geven aan wat slechts een gedachte is.
En God heeft ons geschapen naar zijn beeld en gelijkenis,
opdat wij, door Hem te kennen en te beminnen, voor altijd aan zijn zijde een
onbeschrijflijk geluk kunnen genieten. De Apostel kan het alleen stamelend
verwoorden : Geen oog heeft het gezien, geen oor heeft het gehoord,
geen mens kan het zich voorstellen, wat God bereid heeft voor hen die Hem
liefhebben.
God heeft ons geschapen als onsterfelijke wezens, overdadig
begiftigd met genades en gaven. Maar door onze ongehoorzaamheid in het paradijs
hebben wij de onsterfelijkheid van het lichaam en de heiligmakende genade van
de ziel verloren. Toch heeft God hierdoor niet opgehouden ons lief te hebben.
Hij heeft gewild dat de mens die gezondigd had, zelf de belediging zou
uitboeten. Maar dat was geheel onmogelijk, omdat door de erfzonde de mens
onmachtig was uit eigen kracht de oorspronkelijke orde te herstellen. En zo
werd de Zoon van God mens in de schoot van de Maagd Maria, om de lasten van de
arbeid en de bitterheid van de dood, die alle schepselen treft, op zich te
nemen en aldus vergeving te verkrijgen voor de opgelopen schuld. Daarom stierf
Hij aan een Kruis om zijn leven prijs te geven als zoenoffer aan de Vader voor
de zonden van alle mensen.
Zonde, wat is dat ? Dat is de minachting voor dit alles. De
schouders ophalen voor de liefde waarmee God ons geschapen heeft, voor de
liefde die ons doet leven, voor de Menswording van Gods Zoon, voor de arbeid in
de jaren van zijn verborgen leven en zijn gehoorzaamheid aan Jozef en Maria,
dertig jaar lang, voor zijn lijden, zijn geseling en zijn dood aan het kruis.
Als iemand de boosaardigheid van de zonde niet inziet, dan
is de reden dat hij God niet voor ogen houdt, maar achter zichzelf aanloopt.
Bij zon mens hangt de ernst van de misslag af van de min of meer sterke indruk
die deze op hemzelf maakt. In feite hangt de grootte van een belediging God
aangedaan, niet af van de vraag hoe zon misslag onszelf misnoegd, maar hoe ver
zij ons van God verwijdert. Als een persoon langer dezelfde misstap doet, zal
zijn geweten meer en meer gesust worden, maar zijn zonden blijven even erg. De
boosheid van de zonde hangt niet af van de kracht waarmee de zonde ons
innerlijk of uiterlijk treft. Om de ernst van de misslag te beoordelen, moeten
wij op de eerste plaats letten op wat God ervan zegt, en niet de zonde meten
maar onze maatstaven. De zonde, doodzonde of dagelijkse zonde, beledigt altijd
de Heer. Maar omdat een zonde niet altijd onze opmerkzaamheid raakt, kunnen wij
gemakkelijk tot het verkeerde besluit komen dat die zonde niet zo belangrijk
was. Zo misvormen wij ons geweten en verwijderen wij ons steeds verder van de
Enige die ons werkelijk gelukkig kan maken.
Gods barmhartigheid
Uit het Evangelie blijkt dat Jezus bekommert is om de
mensen. Getuige daarvan zijn bijvoorbeeld de broodvermenigvuldigingen. Maar
Zijn bezorgdheid blijkt toch wel het duidelijkst als het om onze geestelijke
gesteldheid, ons innerlijk leven gaat. Marcus vertelt ons over de vier mannen
die hun vriend, een lamme, naar Jezus wilden brengen : Omdat zij wegens
de menigte geen mogelijkheid zagen hem dicht bij Jezus te brengen, legden ze
het dak bloot boven de plaats waar Hij zich bevond. Vervolgens maakten ze er
een opening in en lieten hun vriend met bed en al tot voor de voeten van de
Heer zakken. Toen Jezus het geloof van die mensen zag, wendde Hij zich tot de
lamme en sprak : Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven. Er zaten enkele
schriftgeleerden bij en deze zeiden bij zichzelf : Wat zegt die man daar ? Hij
spreekt godslasterlijk ! Wie anders kan er zonden vergeven dan God alleen
?
Uit zichzelf wist Jezus aanstonds dat zij zo redeneerden
en Hij zei hun : Wat redeneert gij toch bij uzelf ? Wat is gemakkelijker, tot
de lamme te zeggen : Uw zonden zijn U vergeven, of : Sta op, neem uw bed en
loop ? Welnu, opdat ge zult weten dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden
te vergeven, sprak Hij tot de lamme : Ik zeg u, sta op, neem uw bed mee en ga
naar huis.
Hij stond op, nam zijn bed op en voor aller ogen ging hij
onmiddellijk naar buiten. Iedereen stond er versteld van, en ze verheerlijkten
God en zeiden : Zo iets hebben wij nog nooit gezien.
Op het eerste gezicht is natuurlijk de genezing van de lamme
het meest spectaculaire van deze gebeurtenis. Maar in feite is het
wonderbaarlijke, dat de lamme vergeving van zijn zonden ontvangt en dat de
poorten van de hemel wagenwijd voor hem open gaan. Dit wonder herhaalt zich ook
vandaag nog, iedere keer dat wij een goede biecht spreken, het sacrament van verzoening
ontvangen.
Wat Jezus voor Zijn dood aan Petrus en de andere apostelen
had beloofd, namelijk de macht om zonden te vergeven, heeft Hij na Zijn
verrijzenis bevestigd met de woorden : Ontvangt de Heilige Geest. Aan
wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft,
zijn ze niet vergeven.
De bekering
De ogen van de Heer zien de mens nooit oppervlakkig. God
doorgrondt ons. Hij kent ons hart, opdat uit Hem het leven voortkomt. Om de
door de zonde verloren goddelijke vriendschap terug te winnen moet men dan ook
een diepe inwendige bekering doormaken. Het menselijk leven is een voortdurend
terugkeren naar het huis van onze Vader. Terugkeren door berouw, de bekering
van het hart, die de wens veronderstelt te veranderen, het vaste besluit ons
leven te beteren, en dat zich uit door daden van offer en overgave. Terugkeren
naar het huis van de Vader door het sacrament van de vergeving, waardoor wij
bij het bekennen van onze zonden ons door in Christus te geloven en na te
volgen zo tot Zijn broeders en zusters, leden van het gezin van God.
Om die terugkeer mogelijk te maken moet de mens zich
bekeren. Hij moet inzien dat er een kloof ontstaat tussen hem en de Heer. Hij
moet die kloof overbruggen met de hulp van Gods genade door innerlijk te
veranderen. We mogen niet in de zonde blijven vastzitten. Anders zouden de
woorden die Jezus richtte tot de schijnheiligen ook op ons van toepassing zijn
: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij.
Vuistregels
We hebben de neiging alles of bijna alles te minimaliseren
tot uitvluchten die ons geweten moeten gerust stellen. Zulke uitvluchten moeten
ons een alibi verschaffen om niet te moeten denken aan de gevolgen van onze
daden, een verontschuldiging om te ontkomen aan onze plichten. Maar zonde is
zonde, de grote als ook de kleine.
Wat het sacrament van de verzoening met God betreft :
Wij moeten altijd voor ogen houden dat dit sacrament een
persoonlijke ontmoeting is met Jezus Christus, het sacrament waar we
vergiffenis krijgen voor onze zonden. Het gewetensonderzoek, het berouw, het
voornemen zich te beteren, de belijdenis en het volbrengen van de penitentie
zijn dan ook geen holle daden. Het is ons persoonlijk antwoord op Gods
barmhartigheid. Hij is het tenslotte die ons vergeving schenkt.
Het gewetensonderzoek
Wij moeten eerst ons geweten onderzoeken om de fouten te
ontdekken waardoor wij Hem hebben beledigd. Er is geen algemene regel om dit te
doen, maar er moet de nodige tijd aan besteed worden.
Om dit onderzoek goed te doen, is het passend dat wij ons
aanbevelen bij de H. Maagd Maria en onze engelbewaarder, opdat zij van de H.
Geest voor ons het licht verkrijgen, dat we onze fouten niet over het hoofd
zien of dat we ze min of meer bewust zouden verdoezelen. Als wij echt verlangen
dat de biecht ons geestelijk leven bevordert en Gods Liefde in ons doet
groeien, dan is het noodzakelijk dat wij ons geweten zorgvuldig
onderzoeken.
Sommigen denken dat zij hun fouten niet kunnen ontdekken. In
de meeste gevallen hebben zij gelijk, omdat zij ze niet kunnen zien, hoewel ze
in het oog springen. Dat komt omdat we zo gewoon raken aan vaste gewoonten, dat
onze aandacht pas getrokken wordt door het afwijkende. Wij moeten dus de tijd
nemen om de misstappen te vinden die sleur zijn geworden vb de lauwheid in het
geestelijk leven, lichtvaardig woordgebruik, wat we voor de naaste zouden
moeten doen maar niet doen, de leugen, het zich niet houden aan het gegeven
woord
Deze misstappen moeten berouwvol in het sacrament van de verzoening
beleden worden. Zo kunnen wij, door Gods genade gezuiverd, elke dag een stap
dichter komen op de weg van de persoonlijke heiliging, waartoe de Heer ons
roept.
Het berouw
Het berouw betekent niet dat we tot tranen toe moeten
bewogen worden, ook de grootste afschuw betonen voor de begane zonde is niet
noodzakelijk. Er zijn immers gevallen waarin wij, na God beledigd te hebben ,
geen afschuw van de zonde in ons voelen opkomen, terwijl we het toch echt
zouden wensen. Erger nog : na de zonde bedreven te hebben, gevoelen wij een nog
sterkere neiging om te hervallen, want onze krachten om het goede te doen,
verzwakken in zekere zin.
Het leed om de zonde blijkt niet uit het feit dat deze,
welke ze ook zijn, ons niet meer aantrekken, maar uit onze vastbeslotenheid dat
we deze zonde niet meer willen doen. Wie echt berouw heeft zegt : ik wou dat ik
dat niet gedaan had of had ik maar nooit zo gehandeld. Het berouw moet ook
betrokken zijn op de Heer. Het berouw moet ons tenslotte dichter bij God
brengen; Hij schenkt ons de vergeving. Het berouw moet ons ook in de
gesteldheid brengen waar we de genade ontvangen door de biecht. Valse spijt kan
ons nog verder van God verwijderen.
Er zijn eigenlijk drie soorten van spijt over de zonden. De
eerste is die uit liefde. Die komt uit het hart : Verdriet uit liefde, omdat
Hij goed is, omdat Hij je vriend is, die voor jou Zijn leven gaf. Omdat al het
goede dat je hebt van Hem is. Omdat je Hem zo dikwijls beledigd hebt
Omdat Hij
je telkens heeft vergeven
Geef je over en val van verdriet en liefde in Zijn
armen.
De tweede soort van spijt is die van vrees. Die komt voort
uit de angst voor de rechtvaardige straf die we door onze zonden in het andere
leven zouden verdienen. Die spijt is niet zo volmaakt en onzelfzuchtig als de
eerste, maar omdat ze toch gericht is op de Heer, is ze voldoende om de genade
van de vergiffenis te krijgen.
De derde soort van spijt, is die die met de toenadering tot
God niets te maken heeft. Het is spijt uit hoogmoed, omdat ze noch uit liefde
tot God, noch uit vrees voor Hem voortkomt. Ze komt voort uit de eigenliefde
die zich bij het zien van de eigen onvolmaaktheid gekwetst voelt. Als je deze
teleurstelling over jezelf niet afwijst, kom je van kwaad tot erger. Trots
blokkeert de terugweg naar God, want met zon spijt kunnen we niet echt gaan
biechten; ze verraadt een houding die niet Gods vergeving zoekt, maar zichzelf;
trots is een ongeordend verlangen naar volmaaktheid.
Het voornemen om zich te beteren
De spijt over onze zonden zou niet oprecht zijn zonder het
voornemen ze niet opnieuw te bedrijven. Het moet een wilsbesluit zijn om niet
opnieuw te zondigen. Maar om goed te biechten is het niet noodzakelijk de
zekerheid te hebben dat men de Heer niet meer zal beledigen. Wél moet men
bereid zijn de passende middelen te gebruiken om niet te hervallen. Het kan ons
allen overkomen, zonder uitzondering, dat we opnieuw zondigen. Maar de vrees
voor nieuwe fouten in de toekomst mag ons niet afhouden van het boetesacrament,
evenmin als de herstellende zieke de medicijnen achterwege mag laten. Juist
omdat de biechteling weet dat hij in de zonde kan terugvallen, klampt hij zich
vast aan de biecht, zoals de drenkeling aan zijn reddingsplank. Als
Petrus aan Jezus vraagt hoe vaak hij moet vergeven, oppert hij als toppunt van
edelmoedigheid : Zeven keer ? En Jezus antwoordt hem : Neen, ik zeg u, niet tot
zevenmaal toe, maar tot zeventigmaal zevenmaal. God zegt ons dit,
omdat ook Hij bereid is ons telkens te vergeven, als wij Hem er in de vereiste
houding om vragen.
De persoon die om vergeving vraagt is vast besloten de
omstandigheden, die een gevaar vormen om de relatie met God te verstoren, in
zijn leven te vermijden. We mogen onszelf niet misleiden : wie met de zonde wil
breken, moet daartoe de nodige maatregelen treffen (vb. Juiste vrienden, juiste
lectuur
).
Een zieke die gezond wil worden neemt de medicijnen in die
de dokter heeft voorgeschreven. Doet hij dit niet, dan kan men zeggen dat die
persoon niet gezond wil worden. Maar ik wil niet zondigen, ik ben alleen maar
zwak. Akkoord. Juist omdat wij zwak zijn, zijn we speciaal verplicht om de
gelegenheid tot zonden te vermijden. Een eerlijk voornemen blijkt uit de
bereidheid om iets te gaan doen waardoor we onze zwakheden te boven kunnen
komen.
De middelen daartoe zijn : het gebed, de communie en
de devotie tot de heilige Maagd Maria.
We kunnen onze toevlucht nemen tot de Heer en zijn Moeder,
om van hen de noodzakelijke kracht te verkrijgen. Je hoeft het enkel te
vragen.
De belijdenis van de zonden
Beschouw hoe barmhartig de rechtvaardigheid Gods is. Wie
schuld bekent, wordt door het aards gerecht bestraft, door het goddelijk
gerecht wordt hem vergeven. Geprezen zij het sacrament van de boete. Zo
zijn de bovennatuurlijke dingen. Jezus Christus handelt niet volgens de wet van
de wedervergelding (oog om oog, tand om tand), maar Hij wacht geduldig af
totdat de zondaar zijn hart weer voor Hem opent om hem opnieuw zijn vriendschap
aan te bieden. Er zijn mensen die menen dat een inwendige bekering volstaat om
de goddelijke vriendschap terug te winnen. Het is echter niet genoeg om in je
binnenste tot God te zeggen dat het je spijt. Want Jezus heeft gezegd : Wier
zonden GIJ vergeeft, hun zijn ze vergeven; wier zonden GIJ niet vergeeft, hun
zijn ze niet vergeven. Dat wil zeggen : de mogelijkheid om te vergeven
is in handen gelegd van de bedienaren van het boetesacrament. De biechtvader
dient eerst de zonde en de innerlijke gesteltenis te kennen om te kunnen
beslissen hoe hij gebruik moet maken van zijn volmacht om te vergeven. De
biechteling moet zijn zonden oprecht belijden en hierdoor tegelijk ook zijn
berouw verwoorden.
Als wij onze innerlijke gesteltenis willen tonen, als wij
willen dat onze belijdenis vruchten draagt, dan is het niet voldoende om alleen
maar te zeggen dat men in dit of dat gebod van God of van de Kerk te kort
geschoten is, maar moet men ook zeggen hoe vaak dat gebeurde. Weet men dat niet
juist meer, dan is het voldoende te zeggen : ik heb tegen dit gebod gezondigd
door gedachten, woorden of daden, ongeveer zo vaak, zo lang. De belijdenis van
alle zonden naar soort en getal wordt de volledige biecht genoemd. Zo ook is de
biecht niet compleet als de een of andere zonde, of het aantal keren dat men ze
bedreven heeft, wordt verzwegen. De biecht moet oprecht zijn. Het heeft geen
zin zonden te verheimelijken of verzwijgen, omdat het gevolg daarvan is dat men
nog een zonde meer heeft (leugen).
Bovendien wordt in dat geval geen enkele van de beleden
zonden vergeven. Als dat weglaten niet aan kwade wil, maar aan onvrijwillig vergeten
ligt, dan wordt de vergeten zonde ook vergeven. De Heer waardeert de goede
intentie, maar in de volgende biecht moet men ze alsnog belijden. Om de zojuist
genoemde fouten te vermijden is het aan te raden om bij het begin van de biecht
te zeggen, wat ons de grootste moeite kost, waarover wij ons het meest schamen.
Zo wordt vermeden dat we op het laatste ogenblik juist dat vergeten of het uit
vrees verzwijgen. Soms is het goed te priester te zeggen dat wij ons schamen om
sommige zonden te belijden. Door zijn vragen kan hij ons dan helpen om goed te
biechten. Dan gaat de rest vanzelf. Bedenk dat we onze zonden gaan biechten en
niet die van de naaste, behalve als het om zonden gaat die hij door onze schuld
begaan heeft, of die wij met hem hebben begaan. Maar altijd voorzichtig dat de
naam van de medeplichtige niet wordt genoemd. Op het einde van de biecht
ontvangen we de absolutie.
Het volbrengen van de penitentie
Na de belijdenis van de zonden legt de priester ons een
penitentie op. De Kerk zegt daarover : de boosaardigheid en dwaasheid van de
zonde worden afgeleid uit het bestaan en de zwaarte van de straffen. Door de
doodzonde verdienen wij de eeuwige straf of de hel, nooit geen kans meer om bij
God te komen. Door de dagelijkse zonde brengt met zich mee dat we in het
vagevuur belanden. Daar kennen ze de smart omdat ze niet onmiddellijk bij God
kunnen. Die straffen zijn het gevolg van de zonden die de goddelijke heiligheid
en rechtvaardigheid hebben gekwetst. De zonden zijn het gevolg van de erfzonde
die zoveel kwaad op de wereld heeft gebracht en die de oorsprong is van het
leed dat wij moeten verduren als wij inderdaad de hemelse vreugde willen
bereiken. Door de sacramentele absolutie worden de zonden en ook de erbij
horende straffen door de Heer vergeven. Maar het komt vaak voor dat onze
gesteltenis wanneer we gaan biechten, niet helemaal volmaakt is.
In dat dikwijls voorkomend geval worden de zonden wel
vergeven maar verkrijgen wij niet de totale kwijtschelding van de voor onze
zonden verschuldigde straf; immers, onze liefde tot God bereikt niet de
noodzakelijke graad van innigheid. De eeuwige straf van de hel wordt echter
altijd kwijtgescholden als wij vergeving ontvangen van de doodzonde. Er is een
geloofswaarheid die deze leer komt bevestigen. Het bestaan van het vagevuur
toont aan dat de straffen die wij moeten ondergaan, of de zonderesten die na de
vergeving van de zonden zijn overgebleven, alsnog vereffend kunnen worden. In
het vagevuur worden de zielen van de overledenen gereinigd die echt berouwvol
gestorven zijn, maar nog geen voldoening hebben gebracht voor de bedreven
fouten. En die straffen, de gevolgen van eigen zonden, worden in dit leven
uitgeboet door de smarten, de ellende en de droefheid van het leven, speciaal
door de dood of na dit leven door de louterende kwellingen die dan nog geleden
kunnen worden. De liefde tot Jezus eindigt niet met het geloof in Zijn
vergeving en met de daarbij horende dankbaarheid. De echte liefde drijft ons
ertoe om met Hem Zijn smarten en Zijn lijden te delen.
Na de uitleg van die begrippen is het gemakkelijker om de
zin van de door de biechtvader opgelegde penitentie te begrijpen. Als deze ons
vraagt om drie weesgegroetjes te bidden en de eucharistie bij te wonen, dan
betekent die opdracht niet dat wij een raad volgen, maar dat wij door dat gebed
of die daad van vroomheid een deel van de schuld betalen die wij, door Heer te
beledigen, hadden opgelopen.
Eigenlijk zou de penitentie evenredig moeten zijn aan de
zwaarte van de fouten. Omdat het niet mogelijk is duizend en één omstandigheden
van ieders leven te kunnen beoordelen, legt de biechtvader gewoonlijk een
kleine penitentie op. Deze moet een eerste stap zijn naar een vrijwillige
boetedoening die met edelmoedigheid wordt volbracht. Wij beledigen God vaak. Om
een rechtvaardige voldoening te geven is het logisch dat ieder zijn fouten
probeert uit te boeten door een geef-mentaliteit ondersteunt door liefde. Als
voorbeeld kunnen we opkijken naar Jezus, die de zwaarste last op zich heeft
genomen door als mens Zijn lijden en dood aan het kruis te ondergaan.
In deze wereld
Gelukkig moeten de straffen die wij door onze zonden oplopen
niet noodzakelijk in het vagevuur uitgeboet worden. Het is ook mogelijk ze
allen uit te boeten op aarde. Daarom moet men van zijn bestaan op aarde geen
doorlopend lijden te maken. Het leven kan en moet een tijd van vreugde zijn,
waarin men in zekere zin een voorproefje krijgt van hemels geluk.
In de meeste gevallen zijn de penitenties die binnen
handbereik liggen, de beste. Het is niet nodig ver te zoeken om God iets te
kunnen aanbieden dat ons moeite kost : nauwgezetheid bij ons werk, stiptheid,
orde in onze zaken, zwijgen als het moet, onze boosheid beheersen, onze tong
bedwingen, onze plichten vervullen, geduldig zijn, vriendelijk met mensen
omgaan die bij ons niet in smaak vallen, soberheid bij maaltijden, opstaan en
naar bed gaan op de voorgenomen tijd, een werk afmaken, netheid, niet te
veeleisend zijn, jaloersheid geen kans geven,
.
Ook kleinigheden zijn waardevol. De waarde van een offer
ligt in de liefde waarmee het wordt gedaan.
Doe alles uit liefde. Dan zijn er geen kleine dingen : alles
wordt groot. De volharding in de kleine dingen uit liefde : dat is
heldhaftigheid. Het bewijs van die liefde blijkt uit de blijdschap. Als die blijdschap
ontbreekt, verliezen onze goede werken een groot deel van hun waarde. Jezus
zegt ons hierover : Maar als gij vast, zalf dan uw hoofd en was uw
gezicht om niet de mensen te laten zien dat gij vast. Maar vast voor uw Vader,
die in het verborgene is. Wij moeten het verdriet, dat het leven met
zich meebrengt, niet met tegenzin over ons laten komen, maar het aanvaarden als
een geschenk van de Heer, dat ons de kans geeft iets van onze zonden goed te
maken. Bovendien moeten we ervan overtuigd zijn dat wij beloond worden door
vermindering te ontvangen van de straffen die de nasleep vormen van onze
zonden. Om zo te kunnen handelen moeten wij de dingen in het licht van het
geloof zien. Alleen het geloof leert ons dat er temidden van verdriet ook
vreugde kan zijn. Er zijn heiligen die in dit leven veel geleden hebben, maar
men heeft ze altijd blij gezien. Het geloof doet ons begrijpen dat de dingen
die ons overkomen, zin hebben in de ogen van God, en dat er absoluut
niets gebeurt zonder dat God dit toestaat of wil. Ziekte, tegenslag
en dood zijn voor een christen slechts een bewijs van de liefde van God voor
ons, en van Zijn verlangen ons te zuiveren van onze gebreken en zonden om ons
zo spoedig mogelijk bij Zich te hebben in de hemel.
Onze oppervlakkigheid
Sommigen denken dat de vriendschap met God alleen daarin
bestaat dat men Hem niet beledigt. Op deze puur negatieve uitleg van het eerste
gebod bouwen zij hun leven van vroomheid op. Daarom is hun innerlijk leven
nogal triest. Ze kennen de vreugde niet van het elke dag een beetje meer de
Heer kunnen beminnen. Net zoals degenen die gewoon zijn in zonde te leven,
kunnen ook zij de biecht niet op haar juiste waarde schatten. Ze vergeten dat
dit sacrament niet alleen onze zonden vergeeft, maar ook een belangrijk middel
is om geestelijke vooruitgang te maken. Het geeft ons niet alleen de
heiligmakende genade maar ook de sacramentele genade. Hierdoor krijgen wij de
kracht om te vechten tegen het slechte en de inspanning om onze heiliging vol
te houden. Er zijn elke dag zoveel moeilijkheden dat we onszelf zouden
overschatten te denken dat wij erin kunnen slagen meer op Jezus te gaan lijken
zonder de hulp te aanvaarden die Hij ons in iedere biecht aanbiedt.
Meestal hebben we geen zin of hebben we weer geen gelegenheid
om te biechten. Telkens stellen we het uit tot later. En het resultaat ervan ?
We verspelen Gods genade en worden lauw. De oorzaak van dit verloop is bijna
altijd een tekort aan liefde en waardering voor het boetesacrament, waardoor we
nalaten dit genademiddel met de nodige regelmaat te gebruiken. Het is niet
mogelijk een regelmaat van biechten op te noemen. Voor sommigen zal een
tussenpoos van één maand voldoende zijn, terwijl anderen elke week zouden
moeten gaan. We kunnen onze biechtvader altijd om raad vragen. Er is een
kerkelijk gebod dat voorschrijft om minstens één keer per jaar te biechten, of
eerder, in doodsgevaar is of te communie zou willen gaan. Maar dat gebod wordt
niet altijd juist begrepen. Iedereen is verplicht om zware zonden te biechten.
Dus degene die zonder doodzonde is zou niet hoeven te bidden, ook niet eenmaal
per jaar en ook niet voor de communie te ontvangen of in doodsgevaar. Maar als
wij werkelijk verlangen naar grotere liefde tot de Heer is er een groot
verschil tussen wat men moet doen en wat men behoort te doen. Men is niet
verplicht zn moeder een kus te geven; men is niet verplicht zijn geliefde te
telefoneren; men is niet verplicht te eten; men is niet verplicht zich netjes
te kleden als men uitgaat. Maar ieder die zichzelf respecteert doet dit als
vanzelfsprekend.
Het geestelijk leven bestaat niet in een aantal
verplichtingen die men moet volbrengen, maar in de liefde waarmee men deze
doet. God wordt onze ontrouw niet moe. Onze Vader in de hemel vergeeft
iedere belediging, zodra de zoon of dochter (wij zijn Zijn kinderen) opnieuw
naar Hem terugkeert, wanneer hij of zij spijt krijgt en om vergeving vraagt.
Onze Vader is zoveel Vader dat Hij onze wens om vergeving met open armen
tegemoet gaat, vol van Zijn genade. Bij Hem komen we thuis.
Daarom is het nodig toch éénmaal per maand te biechten.
Er zijn er, die uit vrees voor sleur hun biecht langer
willen uitstellen. Ze geven als reden dat ze willen voorkomen alleen maar uit
routine en zonder devotie te gaan biechten. Zeker, het is goed dat ze het
gevaar van sleur vrezen, maar het is niet goed om de biecht uit te stellen. Ze
moeten inzien dat sleur niets te maken hoeft te hebben met een geregelde en
godvruchtige biecht. Sleur, dat is het sacrament van de biecht, of gelijk andere
sacramenten, ontvangen zonder de vereiste innerlijke staat. Daarom kunnen zelfs
mensen die maar een keer per jaar gaan biechten nog in sleur vervallen.
Gewetensonderzoek voor de biecht
Eerste gebod : Heb ik ernstig getwijfeld aan de
waarheden van het geloof ? Heb ik een of meer geloofswaarheden ontkend in mijn
gedachten ? Heb ik deze twijfel of ontkenning uitgesproken in het bijzijn
van anderen ? Durf ik voor mijn geloof uit te komen, of schaam ik ervoor ?
Heb ik de middelen achterwege gelaten die voor mijn
zaligheid absoluut noodzakelijk zijn ? Heb ik getracht de noodzakelijke vorming
in de leer van de Kerk te ontvangen ?
Heb ik het contact met God verbroken door het gebed en de
sacramenten te verwaarlozen ?
Heb ik aan mijn verlossing en zaligheid gewanhoopt, of heb
ik mij schuldig gemaakt aan vermetel vertrouwen op Gods barmhartigheid en zo
met een geruster gemoed gezondigd ?
Ben ik inwendig, of in gesprekken met anderen, tegen God in
opstand gekomen, wanneer ik tegenslag ondervond ?
Heb ik oneerbiedig over heilige of gewijde personen of zaken
gesproken, bijv. de Kerk, haar priesters, de sacramenten ?
Ben ik bijgelovig geweest of heb ik mij met waarzeggerij of
spiritisme ingelaten ?
Ben ik lid van een of andere organisatie of beweging die
niet strookt met het geloof of de richtlijnen van de Kerk ?
Heb ik een sacrament zonder voorbereiding of heiligschennend
ontvangen ?
Ben ik in het bezit van, of geabonneerd op boeken, bladen of
tijdschriften die de geloofs- of zedenleer van de katholieke Kerk aantasten of
onjuist weergeven ?
Heb ik die gelezen of aan anderen te lezen gegeven ?
Span ik mij in om mijn geloof en mijn liefde tot God te
versterken ?à
Wend ik de middelen aan om een godsdienstig cultureel niveau
te bereiken dat mij in staat stelt een getuige van Christus te zijn door woord
en voorbeeld ?
Heb ik de dingen die op God betrekking hebben met tegenzin
gedaan ?
Tweede gebod : Ben ik een eed, een belofte of
gelofte door eigen schuld niet nagekomen ?
Waaruit blijkt dat ik eerbied heb voor de heilige naam van
God ? Of heb ik de naam van God en van Jezus zonder respect, spottenderwijze
als een stopwoord, of op een andere manier oneerbiedig gebruikt ?
Heb ik zonder noodzaak een eed afgelegd ? Heb ik meineed
gepleegd of onvoorzichtig, lichtvaardig of voor dingen van weinig belang
gezworen ? Heb ik gezworen iemand schade te berokkenen ? Heb ik de schade die
eventueel daaruit voortvloeide hersteld ?
Derde gebod : Geloof ik alles, met name de
geloofszekerheden die de katholieke Kerk leert ? Ken ik haar het recht toe
geboden te geven, of heb ik deze geboden zelf betwist en niet bedacht dat het
door de geboden van de Kerk Christus zelf is die mij iets oplegt ?
Heb ik op zondagen en verplichte feestdagen, of op de
vooravond hiervan, de Mis vrijwillig verzuimd ? Ben ik gedurende de Mis
vrijwillig verstrooid geraakt, of ben ik zonder voldoende reden zo laat gekomen
dat ik moet aannemen, dat ik mijn zondagsplicht eigenlijk niet vervuld heb ?
Ben ik te communie geweest ?
Heb ik aan de personen die aan mij ondergeschikt zijn het
moeilijk of onmogelijk gemaakt hun zondagsplicht te vervullen ?
Heb ik zonder dringende reden lichamelijke arbeid verricht
op dagen waarop dit niet geoorloofd is (zon- en feestdagen); dit gedurende
geruime tijd ?
Heb ik nagelaten op Aswoensdag en op Goede Vrijdag te vasten
en mij op deze twee dagen van vleesspijzen te onthouden ?
Heb ik op de vrijdagen door het jaar een kleine versterving
gedaan of iets wat voor mij een offer betekent ?
Heb ik tenminste eenmaal per jaar gebiecht en in elk geval
ik mij van zware zonde bewust was ? Heb ik de penitentie volbracht die de
priester mij bij mijn laatste biecht heeft opgelegd ? Heb ik boete gedaan voor
mijn zonden ?
Heb ik in de Paastijd de Communie ontvangen ? Was ik daarbij
in staat van genade ? Als ik mij bewust was van een zware zonde, heb ik dan
gebiecht alvorens te communiceren ?
Tracht ik mijn zonden goed te praten ?
Heb ik in de biecht uit schaamte of om een andere reden een
zware zonde verzwegen ? Heb ik erop gelet volgens kerkelijk voorschrift niets
te gebruiken gedurende één uur voor de heilige Communie ?
Vierde gebod :
Voor kinderen : Heb ik mijn ouders of anderen
die over mij zijn gesteld niet gehoorzaamd in belangrijke zaken ? Kan ik het
opbrengen te luisteren naar mijn ouders, of wil ik steeds maar mijn eigen baas
zijn ? Ben ik hartelijk voor mijn ouders, of heb ik hun verdriet gedaan door
mijn gedrag ? Heb ik hen dwarsgezeten of gekwetst door woorden of daden ? Heb
ik hun enig kwaad toegewenst ?
Heb ik mijn best gedaan om mijn dankbaarheid te tonen voor
de moeite die zij zich getroosten voor mijn opvoeding door bijvoorbeeld ijverig
te studeren ? Heb ik nagelaten hen te helpen in geestelijke of materiële
behoeften ? Geef ik toe aan mijn moeilijk karakter en maak ik mij soms zonder
reden boos als ik mijn zin niet krijg ? Wil ik de dingen die ik
gebruik of bezit liefst voor mijzelf alleen houden ? Kost het me
moeite iets aan mijn broertjes of zusjes te geven of te lenen ? Heb ik met mijn
broertjes en zusjes ruzie gemaakt ? Heb ik niet met hen willen spreken en
probeer ik niet echt mij weer met hen te verzoenen ? Ben ik afgunstig als zij
in een of ander opzicht beter zijn dan ik ? Heb ik hun een slecht voorbeeld
gegeven ?
Voor ouders : Leef ik mee met de mensen om mij
heen of blijf ik onverschillig voor hun behoeften, hun problemen of het leed
dat ze hebben ? Hoe behandel ik mijn huisgenoten en de mensen met wie ik werk
(collegas bazen)? Heb ik anderen gekrenkt of bedroefd door ondoordacht
optreden, grofheid, wangedrag enz. ? Heb ik aan mijn kinderen een slecht
voorbeeld gegeven door mijn godsdienstige plichten, gezins- en beroepsplichten
te verwaarlozen ? Heb ik hen gekwetst door mijn gedrag ?
Heb ik hen met liefde en met standvastigheid op hun fouten
gewezen, of heb ik uit gemakzucht te veel door de vingers gezien ? Ben ik bij
het vermanen van mijn kinderen rechtvaardig en liefdevol, of laat ik mij leiden
door egoïstische motieven en persoonlijke ijdelheid wanneer zij me lastigvallen
en storen, of wanneer anderen door hen een minder goede indruk van mijzelf
zouden krijgen ?
Heb ik mijn plicht gedaan door hen te helpen hun
godsdienstig leven te verzorgen en hen af te houden van slecht gezelschap ?
Draag ik voortdurend zorg voor hun vorming op godsdienstig gebied ?
Sta ik toe dat zij werken, studeren of komen op plaatsen
waar hun ziel of lichaam gevaar loopt ? Houd ik mij op de hoogte van hun
vrijetijdsbesteding ? Ben ik een morele en geestelijke steun geweest voor mijn
huisgenoten of voor degenen die van mij afhankelijk zijn ? Beperk ik mij in
mijn genoegens en amusement om mij meer aan mijn gezin te kunnen wijden ? Zijn
de eisen van mijn beroep in feite voor mij belangrijker dan mijn gezin ? Zorg
ik voor een goede verhouding met mijn kinderen ? Probeer ik een familiesfeer te
scheppen ? Probeer ik angst en wantrouwen, die een redelijke vrijheid van de
kinderen in de weg staan, te voorkomen ?
Heb ik ruzie met mijn echtgenoot (echtgenote) ? Heb ik hem
(haar) pijn gedaan of beledigd ? Een slecht voorbeeld gegeven ? Heb ik zijn
(haar) fouten zonder belangrijke reden aan anderen verteld ?
Heb ik geprobeerd mijn geloof in de Voorzienigheid levendig
te houden ? Heb ik mijn best gedaan luiheid tegen te gaan ? Heb ik, terwijl ik
ertoe in staat was nagelaten mensen te helpen ?
Vijfde gebod : Ben ik hartelijk voor anderen ?
Heb ik belangstelling voor hen ? Kan ik naar een ander luisteren ? Koester ik
afkeer, haat, afgunst of wraaklust ten opzichte van iemand ? Zijn er mensen met
wie ik niet wil spreken ? Weiger ik de goede verstandhouding te herstellen ?
Heb ik iemand werkelijk kwaad toegewenst ? Mij erover
verheugd wanneer hem (haar) iets onaangenaams overkwam ? Misgun ik anderen soms
wat ze hebben ?
Heb ik mij door toorn laten meeslepen ? Daardoor met anderen
ruzie gekregen ? Ben ik opvliegend of driftig geweest ? Heb ik anderen
geminacht ? Met hen de spot gedreven, hen bekritiseerd, lastiggevallen of
belachelijk gemaakt ?
Heb ik anderen onheus behandeld met woorden of daden ?
Heb ik iemand lichamelijk letsel toegebracht of het leven
van anderen in gevaar gebracht ? Ben ik roekeloos geweest in het verkeer ?
Ben ik voor anderen aanleiding tot zonde geweest door mijn
gesprekken, mijn manier van kleden, of doordat ik hen uitnodigde een slechte
film te gaan zien of door slechte boeken of tijdschriften aan hen uit te lenen
?
Heb ik teveel gedronken of drugs gebruikt ? Heb ik aan
gulzigheid toegegeven, meer gegeten of gedronken dan verstandig was ?
Heb ik mijzelf de dood toegewenst in plaats van mij toe te
vertrouwen aan Gods voorzienigheid ? Heb ik ook daadwerkelijk iets gedaan om
mij het leven te ontnemen ?
Heb ik zorg gedragen voor het welzijn van mijn naaste ?
Heb ik mijn werk slecht gedaan en daardoor schade
veroorzaakt ? Heb ik misbruik gemaakt van het vertrouwen van mijn meerderen ?
Heb ik mijn meerderen, ondergeschikten of andere personen benadeeld of hun
ernstige schade berokkend ?
Ben ik traag geweest bij het vervullen van mijn plichten ?
Heb ik onrecht of misbruiken toegelaten, waar het mijn
plicht was dit te verhinderen ? Heb ik door luiheid bij mijn arbeid ernstige
schade veroorzaakt ? Heb ik me op mijn werk te weinig ingezet en hierdoor mijn
opdrachtgever benadeeld ?
Zesde en negende gebod : Heb ik mij
beziggehouden met oneerbare gedachten of herinneringen ?
Heb ik slechte begeerten gekoesterd tegen de deugd van de
zuiverheid, ook zonder ze ten uitvoer te brengen ? Heb ik onzuivere gesprekken
gevoerd ?
Onderhoud ik nauwgezet de regels van de zedigheid, die de
zuiverheid beschermen, of verwar ik dit met preutsheid ? Heb ik onzuivere
handelingen gepleegd ? Alleen of met anderen ? Met iemand van hetzelfde of het
andere geslacht ?
Heb ik meegewerkt aan abortus of euthanasie ?
Heb ik op andere wijze tegen de zuiverheid gezondigd ?
Voor hen die verkering hebben : Is ware liefde de
belangrijkste reden waarom ik verkering heb ?
Weet ik me zo te beheersen dat mijn genegenheid voor mijn
geliefde geen aanleiding tot zonde wordt ? Verlaag ik de menselijke liefde tot
camouflage van mijn egoïsme en genotzucht ?
Voor gehuwden : Heb ik de huwelijkstrouw
geschonden ? Heb ik aan mijn echtgenoot (echtgenote) geweigerd waar hij (zij)
recht op had ? Heb ik voorbehoedsmiddelen gebruikt ? Heb ik voor het huwelijk
met iemand geslachtelijke omgang gehad en het nog niet gebiecht ?
Zevende en tiende gebod : Heb ik geld of iets anders
gestolen ? Of eraan meegewerkt ? Houd ik iets in bezit tegen de wil van de
eigenaar ? Heb ik anderen benadeeld door bedrog of afpersing ? Chantage
gepleegd ? Heb ik bedrog gepleegd door meer te eisen dan billijk was ?
Steun ik naar vermogen de armen en de goede werken ? Heb ik
mijn echtgenoot (echtgenote) iets onthouden van hetgeen hem (haar) toekomt ?
Betaal ik naar billijkheid de arbeid van anderen ? Heb ik
mij, ten aanzien van mijn ondergeschikten, mij laten verleiden tot het
onbillijk bevoordelen of voortrekken van bepaalde personen ?
Heb ik geld ontdoken ?
Heb ik onrecht, ergernis, diefstal, wraakneming, bedrog en
wat verder in strijd is met het algemeen welzijn, zelf vermeden en, voorzover
mijn taak dit meebrengt, gezorgd dat dit door anderen vermeden werd ?
Achtste gebod : Heb ik gelogen ? Neem ik het
niet zo nauw met de waarheid in zaken van minder belang ? Heb ik zonder
ernstige reden fouten van anderen bekend gemaakt ? Heb ik geroddeld ?
Heb ik lichtvaardig over anderen geoordeeld ? Heb ik dit
oordeel aan anderen meegedeeld ?
Heb ik belangrijke geheimen van anderen geschonden door die
zonder voldoende reden aan derden bekend te maken ? Spreek ik lichtvaardig in
ongunstige zin over anderen ? Doe ik dit uit afgunst of opvliegendheid ? Heb ik
over personen of instellingen kwaadgesproken, alleen op grond van het feit
ergens iets gehoord of gelezen te hebben ? Houd ik er rekening mee dat het
verschil van politiek inzicht, beroepsopvattingen of wereldbeschouwelijke
opvattingen geen reden is om mijn naaste te veroordelen in gedachten of
gesprekken ? Heb ik van dingen die ik ambtshalve vertrouwelijk had vernomen ten
onrechte tot eigen voordeel gebruik gemaakt ?
Besluit
Vaak biechten is sterk aan te raden. De biecht is onmisbaar
als men vooruitgang wil maken in het geestelijk leven, in de liefde tot God.
Het is voor ons ook zeer nuttig een vaste biechtvader te hebben omdat die ons
begrijpt en ons duidelijk leiding geeft, die ons na verloop van tijd goed kent
en raad kan geven in moeilijkheden. Als we oprecht biechten kan hij ons de weg
aangeven in het geestelijk leven en ons behoeden voor alle kwaad in ons dat we
voor iets goeds zouden houden. Enkele voorbeelden : onze vermeende
werkzaamheden die eigenlijk luiheid is, onze beweerde liefde die eigenlijk lust
is, onze beweerde naastenliefde vaak eigenliefde is, onze vermeende zin voor
rechtvaardigheid verdoken jaloersheid is
Nog een goede raad : let meer op de
oorzaak van je gebreken dan op het gedetailleerd opsommen van alle fouten, tot
het kleinste toe. De zware zonden moeten natuurlijk beleden worden, maar velen
zijn zich niet bewust dat de buitengewone nauwkeurigheid waarmee zij hun
kleinere fouten opbiechten, de biecht niet beter maakt. Het is belangrijker een
dieper berouw aan de dag te leggen en een vaster voornemen om zich te beteren.
Een goed voorbereide biecht hoeft niet lang te duren.
Het is goed om in alle gevallen vanaf het begin recht op het
doel af te gaan : de eerlijke en duidelijke opsomming van onze grote en kleine
zonden. Daarna kunnen we als de biechtvader nog niet overgaat tot goede raad
voor het geestelijke en morele leven, het zelf aan hem vragen.
Elk heeft tijd nodig voor de biecht, maar hou er altijd
rekening mee dat je een ontmoeting hebt met Jezus Christus in het sacrament van
de boete. Hij is altijd een geduldige luisteraar !
|