Nu bereikten de verbittering en
geldgierigheid in Judas hun toppunt. Hij kon zon verkwisting die werd goedgepraat
niet verdragen terwijl hij met het beheer van de gelden belast was. Zonder zijn
bedoeling te laten merken, legde hij zijn feestkleed af en nam de schijn aan,
als moest hij zich verwijderen om in het huis waar zij gegeten hadden, het
overschot van de maaltijd in bewaring te plaatsen voor de armen. Maar in de
plaats daarvan liep hij in allerijl naar Jeruzalem. Judas komt in het
gerechtshuis waar Jezus later bespot en door Kaïfas veroordeeld zal worden.
Jezus vijanden waren er in een raadsvergadering bijeengekomen.
De Farizeeën en hogepriesters
waren er nog verzameld, maar Judas verscheen niet in hun vergadering. Twee
mannen spraken met hem beneden in het huis, en toen hij zei dat hij hun Hem wilde
overleveren en vroeg wat zij hem daarvoor wilden geven, gingen zij dit zeer
blij aan de anderen zeggen. Toen kwam er een derde bij, die hem dertig
zilverlingen bood. Judas verlangde deze onmiddellijk, maar zij wilden hem die
niet geven, zeggend dat hij hier al eens geweest was en zolang was weggebleven.
Hij moest het eerst doen, en dan zouden zij hem de prijs uitbetalen. Ik zag hen
nu het akkoord maken met in elkaars hand te slaan, en ook, naar ik zag, met aan
de ene zijde van elkanders kleed iets af te rukken.
Zij verlangden nog dat Hij hun zou
zeggen hoe en wanneer? Maar hij wilde niet langer blijven om geen achterdocht
te wekken. Hij antwoordde dat hij eerst nog alles nauwkeurig moest nagaan en
dat het dan morgen wel zonder opzien zou kunnen geschieden. Nu haastte Judas
weer naar Betanië, trok zijn feestkleed aan en voegde zich weer bij de anderen.
Dag van het Laatste Avondmaal
De leerlingen hadden Jezus reeds
gevraagd waar Hij voornemens was het paaslam te eten, en vóór het aanbreken van de dag, riep Jezus
Petrus en Joannes tot zich en gaf hun aanwijzingen over alles wat zij zich in
Jeruzalem aan te schaffen en voor het paasmaal in gereedheid te brengen hadden
en een zaal te vinden voor het avondmaal. Jezus nam te Betanië nog een
ontroerend afscheid van de H. Vrouwen, van Lazarus en van zijn Moeder. Hij zei haar
zei, dat Hij Petrus, het geloof, en Joannes, de liefde, naar Jeruzalem vooruit
had gezonden, om alles tot het paasmaal voor te bereiden. Hij sprak ook van
Magdalena die buiten zichzelf was van droefheid. Hij zei dat haar liefde
onbeschrijfelijk groot was, maar nog niet van alle lichamelijkheid ontdaan, er
kleefde nog te veel menselijks aan en daarom had de smart nog zoveel pak op
haar, bij zover dat de smart haar van streek bracht. Hij maakte tegen zijn
Moeder ook gewag van het verraderlijk gedrag en plan van Judas en de goede heilige Maagd sprak nog ten beste voor
hem.






Het huidig cenakel
Het avondmaal werd voorzien in
het Cenakel. Na zijn verrijzenis
verscheen Jezus er aan zijn verzamelde apostelen: een eerste maal in afwezigheid van de H.
Tomas, een tweede maal in diens
bijzijn. Tijdens de eerste verschijning stelde Hij het sacrament van de biecht
in; tijdens de tweede berispte Hij Tomas wegens zijn traag geloof en gaf hem in
zijn behouden wonden het onmiskenbaar bewijs van zijn verrijzenis. Dezelfde
zaal was 50 dagen na de verrijzenis, het toneel van de neerdaling van de H.
Geest over de apostelen, leerlingen en de H. Vrouwen. Het huis in zijn geheel
diende hun tot verblijf na de verrijzenis en hemelvaart van Jezus en was het
centrum van hun werking.


Petrus
en Johannes gingen nog door Ofel in de stad inkopen doen. Zij bezochten ook het huis van Serafia (Veronica) om
daar nog het een en ander te bestellen. Serafias man was een raadsheer
(Sanhedrist). Hij leefde meestal buitenshuis om reden van zijn zaken, en zelfs wanneer
hij thuis was, bracht hij zijn tijd niet bij haar door. Serafia heeft ongeveer
de leeftijd van de H. Maagd en reeds vroeg was zij met de H. Familie bekend.
Inderdaad, toen Jezus als knaap op het paasfeest in Jeruzalem achter gebleven
was, ontving Hij van Serafia zijn onderhoud. De apostelen namen allerlei gerei
in ontvangst, dat voor een deel in gesloten korven door leerlingen naar het
Cenakel werd gedragen. Ze ontvingen er ook de kelk die Jezus zou gebruiken voor
de instelling van het H. Sacrament.

Onder
voorwendsel van allerlei aankopen en betalingen was Judas weerom van Betanië
naar Jeruzalem gelopen en Jezus informeerde deze morgen nog bij de 9 apostelen naar
hem, hoewel Hij goed wist wat hij in het schild voerde en aan het uitrichten
was. Judas liep hele dag bij de Farizeeën in en uit en besprak
met hen de maatregelen voor de gevangenneming van Jezus. Men liet hem zelfs de
soldaten zien, die Onze Heer gevangen moesten nemen. Zijn loop heen en weer
wist hij zo te regelen, dat hij voor elke uitstap en afwezigheid en voorwendsel
had. Eerst kort vóór het paasmaal keerde hij bij de Heer terug. Van aard was
hij werkzaam, bedrijvig en dienstvaardig, maar vol gierigheid, eerzucht, nijd
en afgunst en deze hartstochten en neigingen bekampte hij niet. Zelfs heeft hij
wonderen gedaan en in Jezus afwezigheid zieken genezen.
Toen
de Heer aan de H. Maagd bekend maakte wat Hem op het punt stond over te komen, smeekte zij Hem zo hartroerend om toch met Hem te
mogen sterven. Maar Hij moedigde haar
aan om in haar droefheid rustiger te zijn dan de overige vrouwen en Hij voorzegde
haar ook dat Hij zou verrijzen en op welke plaats Hij haar zou verschijnen.
Maria matigde haar droefheid en weende nu minder, maar toch bleef zij door smart
overstelpt en verzonken in een ontzettende ernst. De Heer bedankte haar als een erkentelijke, liefhebbende Zoon voor haar
liefde en zorgen. Hij legde zijn rechterarm om haar en hield haar alzo gedrukt
aan zijn Hart. Hij zegde haar verder dat Hij zijn avondmaal op geestelijke
wijze met haar zou houden en bepaalde het uur, waarop zij het zou ontvangen (de
H. Communie). Zijn afscheid van allen was zeer innig en ontroerend en Hij hield
hun nog leerrijke waarheden voor. Jezus wandelde met zijn gezellen van Betanië naar de Olijfberg om, ging
door het Kedrondal en tot tegen de Calvarieberg, heen en terug.Tot de apostelen
sprak Hij onder andere, dat Hij hen tot nog toe had gevoed met zijn brood en
zijn wijn, maar dat Hij hun vandaag zijn vlees en zijn bloed wilde geven. Alles
wat Hij bezat wilde Hij hun nu geven en nalaten.
Laatste avondmaal
Jezus
en de zijnen aten het paaslam in drie gescheiden groepen. Ieder van deze
groepen bestond uit 12 personen en een van hen zal te tafel als huisvader voor.
De eerste groep waren de 12 apostelen met Jezus, 12 leerlingen met Natanael, en
nog een groep van 12 met Eliakim. Voor hen werden 3 paaslammeren in de tempel geslacht en besprenkeld.
Maar, daar was nog een 4e lam, dat men in het Cenakel geslacht en besprenkeld
had en dit zou genuttigd worden door Jezus en de 12 apostelen, doch deze
omstandigheid was Judas onbekend, omdat hij door allerlei zorgen en geloop in
beslag genomen, niet bij de slachting tegenwoordig was geweest en reeds verraad
was gaan plegen. Hij kwam pas kort vóór het eten van het paaslam terug. De H.
Vrouwen bevonden zich in een bijgebouw.
Het
paaslam van Jezus was niet in de tempel geslacht, al het overige deed Hij
streng naar de Wet. Achteraf heeft Hij ook hierover gesproken; het lam was een
voorafbeelding. Hijzelf zou morgen het ware Paaslam zijn. Zij trokken feestklederen aan.

Jezus
zegende de wijn en dronk; de apostelen dronken met tweeën uit één beker. De
Heer sneed en verdeelde het paaslam en de apostelen reikten Hem in de orde
waarin zij geplaatst waren, hun broodkoek toe, zich hiertoe bedienend van een
soort knijper; zij ontvingen elk hun deel en aten het zeer haastig op. Met hun
benen messen krabden zij het vlees van de beenderen, die daarna verbrand werden. Jezus brak ook één van de
paasbroden, legde een deel ervan ter zijde en bedekte dit met een doek, terwijl
Hij het ander stuk verdeelde. Zij nuttigden nu ook de broodkoeken. Vervolgens
werd opnieuw een beker wijn gebracht. Jezus echter dankte en dronk er niet van.
Hij sprak: Neemt en verdeelt hem onder u, want Ik zeg u, Ik zal voortaan niet
meer drinken van de vrucht van de wijnstok, totdat het Rijk Gods komt. Nadat
zij twee en twee gedronken hadden, zongen zij. Dan bad en leerde Jezus weer en
daarop volgde nog een handwassing. En nu eerst gingen zij op hun zitplaatsen neerliggen.
Al het overige hadden zij in staande houding verricht en in grote haast en
slechts aan het einde een weinig geleund. De Heer heeft nog een
ander lam in delen gesneden. Dit droeg men naar de H. Vrouwen die in een
zijgebouw hun maal hielden.
Gedurende
de eigenlijke maaltijd was Jezus in het begin onder zijn spreken zeer hartelijk
met hen. Maar daarna werd Hij overvallen door ernst en weemoed. Hij sprak: Één
onder u zal Mij verraden, een wiens hand met Mij aan dezelfde tafel is. Jezus
deelde op dit ogenblik aan zijn kant een van de kruiden rond, nl. latuw,
waarvan maar één schotel voorhanden was en aan Judas, die schuin tegenover Hem
aangelegen was, had Hij bevolen de rest van de latuw aan de andere zijde van de
tafel uit te delen. Vervolgens zegde Jezus nog: Wel moet de Mensenzoon heengaan,
gelijk het over Hem geschreven staat, doch wee de mens door wie Hij verraden
wordt. Die mens ware het beter geweest nooit te zijn geboren. Joannes nu lag
aan de rechterzijde van de Heer, en daar allen op hun linkerarm leunden en met
hun rechterhand aten, lag Joannes met het hoofd het dichtst bij Jezus borst.
Hij kwam met zijn hoofd nu heel dicht bij Jezus borst en vroeg Hem: Heer, wie
is het? Toen werd het hem duidelijk dat Judas door Jezus bedoeld was. Ik zag
Jezus niet met de lippen zeggen: Hij, aan wie Ik het ingedoopte stuk brood
overreik. Maar Joannes begreep alles, toen Jezus het stuk brood met latuw omwond,
in de saus doopte en het met grote liefde overreikte aan Judas, die juist ook
vroeg: Heer, ben ik het?
Jezus
keek hem vriendelijk aan en gaf hem een algemeen antwoord. Jezus gebaar jegens
Judas, dit aanreiken was een gebruikelijk teken van vriendschap en
vertrouwelijkheid en Jezus gaf hem dit teken uit oprechte liefde om hem te
waarschuwen zonder hem aan anderen te verraden. Judas echter was inwendig
toornig en verbitterd.
De voetwassing

Na de
maaltijd waste Jezus achtereenvolgens de voeten van alle apostelen. Hij
verrichtte deze daad niet als een soort ceremonie, naar van harte als een
heilige liefdeshandeling, zodat ze de vertolking was van zijn innigste
gevoelens, van zijn oprechte liefde. Bij Petrus gekomen voegde Jezus eraan toe: Simon, ge zijt zo begenadigd
geweest van mijn Vader te vernemen wie Ik ben, vanwaar Ik kom en waarheen Ik
terugkeer. Gij alleen hebt het ingezien en uitgesproken en Ik wil op u mijn
Kerk bouwen en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen. Ook zal
mijn macht bij uw opvolgers blijven tot het einde van de wereld. Op Petrus
wijzend zei Jezus ook nog tot de anderen: Petrus zal mijn plaats innemen,
wanneer Ikzelf van U zal zijn weggegaan, hij zal het bestuur van de Kerk waarnemen,
de missionering regelen en u uitzenden. In zijn onderrichting had
Jezus over de voetwassing gesproken als over een reiniging van dagelijkse zonden,
daar de voeten noodzakelijk met de vuile en stofferige aarde in aanraking komen
en zich telkens opnieuw bezoedelen. De voetwassing was zinnebeeldig, had een
geestelijke kracht en was een soort absolutie. Hij wist nog niet dat de Heer om
hem te helpen en zalig te maken zichzelf tot de smadelijke kruisdood zou
vernederen.
De instelling van de
H. Eucharistie
Daarna
werd een tafel in het midden geplaatst. Hij bedekte haar met een doek, waarop
hij eerst een rood en dan een als kant opengewerkt wit kleed openspreidde. Hierna
zette hij een kruik met water en een kruik met wijn onder de tafel. Petrus en
Joannes gingen de kelk halen. Daarnaast stond een bord met 3 dunne, witachtige
paasbroden. Er lag een doek over en de Heer had het reeds onder het paasmaal de
helft van het toen gebroken brood onder de doek gelegd.
Daar
stonden ook nog 3 dozen, waarvan de ene dikke olie, de andere vloeibare olie en
de derde leeg was. Er lag een spatel bij. Jezus bad zeer plechtig en leerde op
een ernstige wijze. Uit het blad of voetvlak, waarop de drinkbekers stonden,
trok Jezus nu een schuifplankje, nam de witte doek die over de kelk hing en
spreidde hem uit op het uitgetrokken plankje. Ik zag Hem dan een soort van
pateen van de kelk afnemen en neerzetten op het overdekte plankje. Vervolgens
nam Hij de broden van de nabij staande schotel van onder de doek en legde die
vóór zich op de pateen. Hierna zette Hij de kleine vaas die in de kelk stond,
eruit en de 6 kleine bekers. Toen zegende Hij het paasbrood en ook de oliën,
hief nu de pateen met de paasbroden met zijn beide handen omhoog, sloeg zijn
ogen ten hemel, bad, offerde en zette de plaat neer en overdekte ze. Hierop nam
Hij de kelk, liet er zich door Petrus wijn en door Joannes water, dat Hij eerst
zegende, in gieten, en met de kleine lepel schepte Hijzelf nog een weinig water
er bij. Nu zegende Hij de kelk en hief ook deze biddend en offerend omhoog en
zette hem weer neer.
Boven
de schotel waarop de paasbroden gelegen hadden, liet Hij door Petrus en Joannes
water op zijn handen gieten en met de lepel die Hij uit de voet van de kelk
nam, schepte Hij van het water dat over zijn handen was gevloeid, op de hunne. Toen
werd de schotel van man tot man in de kring doorgegeven en allen wasten er hun
handen in. Jezus zei dat Hij alles wilde geven wat Hij bezat, nl. zichzelf. Toen
was het alsof Hij zich geheel in liefde uitstortte en ik zag Hem helemaal doorzichtig
worden: Hij was een gedaante van licht. Terwijl geheel zijn voorkomen deze
innigheid uitstraalde, brak Hij onder gebed het brood en legde het op de
pateen. Met zijn vingertoppen brak Hij nog een weinig van het eerste stuk en
liet het in de kelk vallen. Op dit ogenblik ontving de H. Maagd het H.
Sacrament op geestelijke wijze.
Hij
nam nu de pateen met de stukken brood en sprak: Neemt en eet, dit is mijn
Lichaam dat voor U geleverd wordt. Als zegenend bewoog Hij hierbij zijn rechterhand
boven de pateen, en terwijl Hij dit deed, ging een glans van Hem uit. Zijn
woorden waren lichtend en ook de stukken brood die zich glanzend in de mond der
apostelen stortten; het was of Hijzelf in hen binnenstroomde, allen zag ik van
licht doordrongen, behalve Judas. Jezus gaf het sacrament eerst aan Petrus, dan
aan Johannes en dan aan Judas. Jezus echter voegde Judas deze woorden toe: Wat
gij van plan zijt te doen, doe dat spoedig! Jezus gaf daarna het sacrament aan
de rest en ze naderden twee aan twee en de ene hield voor de andere onder de
kin een kleine stijve, gefestonneerde doek die op de kelk gelegen had. Jezus
hield nu ook de kelk omhoog ter hoogte van zijn aangezicht en sprak de woorden
der instelling erover uit als sprak Hij IN de kelk. Onder deze handeling was
Hij geheel lichtend, verheerlijkt en als doorschijnend: Hij ging over in datgene
wat Hij gaf. Hij liet Petrus en Joannes drinken uit de kelk, die Hijzelf in
zijn handen hield en zette hem daarna neer.
Joannes
schepte nu met de kleine lepel van het H. Bloed uit de kelk in de kleine
bekers, die door Petrus aan de overige apostelen toegereikt werden; elke kleine
beker diende voor 2 van hen en zo nuttigden zij het H. Bloed. Judas vertrok
hierop uit het Cenakel. In de kelk was nog een deel van het H. Bloed overgebleven
en de Heer goot dit over in de kleine vaas die in de kelk had gestaan. Dan
hield Hij zijn vingeren boven de kelk en liet Petrus en Joannes er water en
wijn over gieten. Hiervan liet Hij beiden uit de kelk drinken, het overige
opnieuw in de kleine bekers over scheppen en aan de andere apostelen geven.
Hierop droogde de Heer de kelk uit, zette er de vaas met het overschot van het
H. Bloed in en plaatste de pateen met de rest van de geconsacreerde stukken paasbrood
er op. Nu plaatste Hij het deksel op de kelk, hing de doek of het kleedje er
weer overheen en plaatste hem opnieuw tussen de bekers op zijn voetvlak. Door
Jezus werd ook vuur gewijd in een koperen ketel. Van dit ogenblik af doofde het
nooit uit, maar bleef gloeien, ook wanneer zij lange tijd afwezig waren. Telkens
als zij voor geestelijke doeleinden vuur nodig hadden, gingen zij het in het
Cenakel halen.
Daarna
zalfde Jezus nog Petrus en Johannes als eerste bisschoppen, en nog 4 andere
apostelen kregen wijdingen. Na de lofzang gingen ze naar de voorzaal. Hier traden zijn Moeder,
Maria van Kleofas en Magdalena op Hem toe en smeekten Hem dringend niet naar de
Olijfberg te gaan, daar het gerucht liep dat men Hem gevangen wilde nemen. Jezus
echter sprak hun enige troostwoorden toe en liep tussen hen door, haastig naar
buiten.
|