Magdalena van boze geesten bevrijd
Heden kwamen zij in een uurtje op de leerplaats boven
Azanot. Marta begaf zich tot de H. Vrouwen en vertelde hoe het haar gelukt was
haar zuster naar hier mee te brengen. Nadat Magdalena met haar gezellinnen haar
reismantel in een herberg had afgelegd en zich weer in haar fantastische
pronkkledij uitgedost had, verschenen ook zij nu op de leerplaats. Door hun lawaai,
gesnater, verwaande houding en onbeschaamd rondkijken trokken zij de aandacht
op zich. Zij gingen vooraan zitten, ver vóór de H. Vrouwen en vormden een
aparte groep. Bij hen waren ook mannen van hun soort; zij hadden een open tent
laten oprichten en hieronder zaten nu die rijke, opgedirkte, zondige, wereldse
vrouwen op zachte stoelen, kussens en tapijten in het zicht van allen. Magdalena
zat zeer schaamteloos, vrijpostig en hovaardig vooraan; zij was de oorzaak en
het voorwerp van een algemeen gemompel en afkeuring, want in deze omstreken
(van Azanot, waar zij landerijen bezat), werd zij nog meer gehaat en verfoeid dan
te Gabara.
De Farizeeën en andere mensen, die getuige waren geweest
van haar eerste opvallende bekeringsdaad bij de maaltijd te Gabara en die van
haar herval op de hoogte waren, ergerden zich buitengewoon aan haar, en gaven
mekaar hun verbazing er over te kennen dat zij het waagde hier te verschijnen. Nadat Jezus eerst vele genezingen bewerkt
had, begon Hij een grote en strenge lering. Bovendien gebeurde hier iets
wonderbaars. Onder Jezus rede riepen af en toe uit verschillende richtingen
kinderen die nog nooit gesproken hadden. Men hoorde ze van op de armen van de moeders
luid en verstaanbaar roepen: Jezus van Nazareth! Heiligste Profeet! Zoon van
David! Zoon van God! Dit ontstelde vele mensen en onder meer ook Magdalena. Ik
herinner me ook dat Jezus, met het oog op Magdalena, eens zei dat, nadat de duivel uitgedreven en het huis schoon geveegd
was, hij met zes gezellen terugkeerde, zijn prooi weer in bezit nam en dat de
bezetenheid dan erger was dan te voren. Ik zag dat Magdalena hierbij van
schrik was aangegrepen. (cfr. Mt. 12, 43).
Nadat Jezus op deze wijze vele
harten ontroerd had, gebood Hij in het algemeen, terwijl Hij zich naar alle zijden
wendde, aan de duivel uit diegenen te gaan, die naar bevrijding verlangden; zij
echter die met hem verbonden wilden blijven, moesten hem maar van daar met zich
weer mee nemen, wanneer zij de plaats verlieten. Op dit bevel riepen de
bezetenen rondom in de kring: Jezus! Zoon van God!, terwijl hier en daar mensen
in onmacht vielen. Ook Magdalena die op haar pronkzetel aller ogen op zich getrokken
had, zonk onder geweldige kramptrekkingen ineen. De andere zondaressen rondom
haar wreven haar in met reukwaters en wilden haar wegdragen en ondertussen van
de gelegenheid profiteren om zichzelf zonder beschaming uit de voeten te maken,
want zij wilden hun duivel behouden. Daar nu het volk rondom riep: Houd op,
Meester, houd op, hier sterft een vrouw!, onderbrak Jezus even zijn lering en zei: Zet haar terug op haar stoel!
De dood die zij nu sterft, is een goede dood; hij zal haar het leven schenken!
Na enige tijd trof haar weer een woord van Jezus; zij zonk opnieuw
in kramptrekkingen ineen, en ik zag donkere gestalten, gelijk bij bezetenen,
uit haar wijken. Nu was gedurig een groot rumoer en gedrang rondom haar, doordat
haar gezelschap poogde haar tot zichzelf terug te brengen, maar zij zette zich
welhaast weer op haar zetel, en deed alsof zij in een gewone bezwijming gevallen
was. De opschudding werd echter nog groter, toen ook andere bezetenen achter
haar op dezelfde wijze in elkander zakten en bevrijd werden. Toen Magdalena nu
voor de derde maal in hevige stuiptrekkingen neerviel, werd de ontsteltenis
nogmaals groter; Marta ijlde op haar toe. Na het bewustzijn herkregen te
hebben, was zij als van haar zinnen. Zij weende hevig en wilde naar de
zitplaats van de H. Vrouwen lopen. Haar gezellinnen hielden ze met geweld tegen
en zeiden haar dat ze zich nu toch niet als een zottin moest gaan aanstellen en
men droeg haar van de berg naar de stad.
Nu gingen Lazarus, Marta en enige anderen tot haar en namen
haar bij zich op in de herberg van de vrouwen, die eveneens allemaal van de
berg afdaalden. Maar het werelds gespuis, waarmee Magdalena hierheen gekomen
was, had zich reeds van het toneel verwijderd. Jezus genas nu ook nog verscheidene blinden en andere zieken, en daalde
dan van de berg naar zijn herberg af. Hij genas ook de zieken die in Azanot lagen
en leraarde dan nog in de school. Magdalena was ook hier weer
tegenwoordig; zij was nog niet geheel bekomen, maar in haar binnenste nog
omgewoeld, en niet meer zo overdadig en vreemd opgesierd. Haar overtollige
sieraden had zij afgelegd; ook was zij nu gesluierd. Jezus nam haar in zijn rede in de school nogmaals op de korrel, en toen
Hij op een gegeven ogenblik haar doordringend aanblikte viel zij nog eens in
onmacht en weerom verliet haar een boze geest. Haar dienstmeiden droegen
haar weg. Marta en Maria ontvingen haar vóór de synagoge en brachten haar in de
herberg. Maar zij was als volkomen uitzinnig; zij riep en weende en rende door
de straten, roepend tot de mensen dat zij een slechte vrouw, een zondares was,
het uitveegsel van de mensheid. De H. Vrouwen hadden de grootste moeite om ze
tot bedaren te brengen. zij rukte haar pronkklederen van zich af, trok de
sieraden uit haar haren, die nu los uit elkander vielen, en hulde zich gans in
haar sluier.
Toen Jezus daarna met de leerlingen en enige Farizeeën in
zijn herberg was, waar zij staande iets aten, wist Magdalena zich van de
vrouwen te verwijderen. Zij kwam met loshangende haren en onder groot gejammer
in de herberg van Jezus, drong tussen alle aanwezigen door, wierp zich vóór
zijn voeten en vroeg jammerend en zuchtend of er nog redding voor haar was? Dit
ergerde de Farizeeën en leerlingen die tot Jezus zeiden, dat Hij toch niet
langer zou dulden dat dit verworpen wijf overal onrust veroorzaakte en dat Hij
haar voorgoed weg zou sturen. Maar
Jezus sprak: Laat haar wenen en jammeren, want gij weet niet wat met haar aan
het gebeuren is! Hierop wendde Hij zich tot Magdalena met deze woorden van
troost, dat zij van harte berouw moest hebben, geloven en hopen, want dat zij
weldra rust en vrede zou vinden en dat zij nu met vertrouwen kon terugkeren.
Ondertussen waren de dienstmeiden en Marta haar gevolgd en haalden
de buitenzinnige weer naar huis, maar zij deed niets dan de handen wringen en
jammeren, want zij was nog niet geheel bevrijd, en de duivel verscheurde en
pijnigde haar nog met de schromelijkste gewetensknaging en bekoring tot
vertwijfeling. Er was nog geen rust in haar en zij waande zich verloren. Lazarus
ging op het verzoek van Magdalena aanstonds naar Magdalum, om er het hare in
bezit te nemen en aan haar verblijf aldaar en aan al haar betrekkingen een
einde te maken; zij had bij Azanot en zowat overal in de omstreken velden en
wijngaarden, waarop Lazarus reeds vroeger, met het oog op haar verkwistingen,
de hand had gelegd.
Magdalena wordt van nog drie duivelen verlost
Jezus is reeds in de nacht, wegens het groot gedrang, met
de leerlingen van Azanot naar het oostelijk einde gegaan van de hoogten waarop
Dotaïn ligt, in de nabijheid van Damna. Ook daar vindt men een mooie leerstoel
en een herberg met (als opzichters) een paar mensen. Heden morgen vroeg
vertrokken ook de vrouwen met Magdalena daarheen en troffen er Jezus aan, reeds
door vele mensen omringd. Het waren mensen die hulp bij Hem kwamen zoeken. Zodra
zijn heengaan bekend was, stroomden vele mensen Hem achterna, en allen die Hem
naar Azanot waren gaan opzoeken (doch Hem daar niet meer vonden) trokken Hem
insgelijks achterna, en zo kwamen gedurende het hele sermoen telkens nieuwe
groepen aan.
Magdalena zat nu bij de H. Vrouwen; zij voelde zich allerellendigst,
zij was door en door vermorzeld. De
Heer voer zeer streng uit tegen de zonden van onkuisheid en zei ondermeer dat
in hen, die er een beroep en broodwinning van maken, alle ondeugden en alle
schandelijkheden der ontucht heersen, die het vuur op Sodom en Gomorra hebben
afgeroepen. Maar Hij sprak ook van de barmhartigheid Gods en van de
tegenwoordige genadetijd en smeekte de mensen bijna deze genade aan te nemen. Driemaal
blikte Hij in deze boetepreek Magdalena scherp aan en driemaal zag ik haar
neerzinken en een donkere damp uit haar wijken. Maar de derde maal droegen
de vrouwen haar weg, zij was verbrijzeld, bleek als een afgeteerde en
nauwelijks nog te herkennen; haar tranen vloeiden onophoudelijk; zij was totaal
veranderd. Zij jammerde en was vol ongeduld om haar zonden aan Jezus te
belijden en er vergiffenis van te bekomen.
Jezus kwam nu ook tot haar op
een afgezonderde plaats; Maria zelf en Marta leidden ze Hem tegen; zij
lag met los en verward haar wenend vóór Hem op haar aangezicht. Jezus troostte haar, en, nadat de
andere zich teruggetrokken hadden, riep zij om vergiffenis, bekende haar
menigvuldige misdaden en vroeg telkens opnieuw: Heer, is er nog redding voor
mij? Jezus vergaf haar haar zonden, en
zij smeekte Hem haar te verlenen dat zij niet meer zou hervallen. Jezus beloofde het haar, zegende ze en
weidde tegen haar uit over de schone deugd van zuiverheid. Hij sprak haar van
zijn Moeder, die vrij was van alle vleselijke zonden en Hij prees haar hoog en uitverkoren,
wat ik anders nooit uit zijn mond gehoord heb. Hij raadde Magdalena aan haar toevlucht
tot Haar te nemen, zich innig aan Haar te hechten en alle raad en troost van
Haar te verhopen.
Toen zij met Jezus weer tot de
vrouwen kwam, zei Hij: Zij was een diepgevallen zondares, maar zij zal ook het
voorbeeld van alle boetvaardigen zijn ten eeuwigen dage. Magdalena
was door haar hevige ontroeringen en door haar hevig berouw en tranen niet meer
als een mens, maar als een waggelende schim, doch in weerwil van haar tranen en
vermoeidheid, het gevolg van haar schokkende emoties, was haar ziel nu gerust.
Allen troostten haar met liefde en zij smeekte allen om vergiffenis. Toen nu de
andere vrouwen naar Naïm vertrokken en zij te zwak was om te volgen, gingen
Marta, Anna Kleofas en Maria de Sufanietin met haar naar Damna, om, na enige
rust, de volgende morgen te volgen. De overige H. Vrouwen gingen over Kana naar
Naïm.
Magdalena
Lazarus is reeds weer te Betanië aangekomen. Hij heeft te Magdalum
alles geregeld en een man die hij meegenomen had, daar gelaten als bestuurder
van het kasteel en het landgoed. Ik hoop dat ook de man, die tot dan toe met
Magdalena daar in zonden geleefd heeft, zich zal beteren, want Lazarus heeft
hem niet weggejaagd, maar ernstig en met goedheid vermaand en hem woning en
bestaan op het hooggelegen landgoed bij Ginnim aangeboden. Die man heeft het
zonder weerstand ootmoedig aangenomen. Aanstonds na haar aankomst te Betanië
betrok Magdalena de woning van haar overleden zuster, de stille Maria, die haar
zo bemind had. Zij bracht de hele nacht in tranen door, en toen Marta haar s
morgens een bezoek bracht, vond zij haar op het graf van de overleden stille
Maria. Daar lag zij met loshangend haar en badend in tranen; reeds een hele
tijd lag zij daar zo.
De vrouwen uit Jeruzalem waren aanstonds daarheen teruggekeerd.
Zij hadden de hele weg te voet afgelegd en ook Magdalena had niet anders willen
reizen, hoewel zij nog zeer ziek was van de doorstane emoties, bezwijmingen en de
lange reis te voet, iets wat zij volstrekt niet gewoon was. Ook waren haar
voeten bebloed van het gaan. De vrouwen die haar sedert haar bekering
onuitsprekelijk beminden, leidden en steunden haar keer op keer. Zij was bleek
en kwijnde weg in tranen. Niettemin kon zij haar verlangen om Jezus te
bedanken, niet bedwingen. Zij verwijderde zich heimelijk met haar dienstmeid,
ging Hem meer dan een uur ver tegemoet, viel vóór zijn voeten neer en besprenkelde
deze met tranen van berouw, dankbaarheid en liefde. Jezus reikte zijn hand, hief haar op en sprak vriendelijk met haar, ook
over haar overleden zuster. Hij spoorde haar aan in haar voetstappen te treden en
te boeten, zoals deze geboet had, hoewel zij heel haar leven van zonden vrij
gebleven was. Na deze vermaning keerde Magdalena met haar dienstmeid
langs een andere weg terug.
Jezus te Betanië
Jezus is deze morgen met Lazarus en de leerlingen
vertrokken van Betsoer naar Betanië; dit was een reis van verscheidene uren, want
zij volgden een weg om het noorden van Jeruzalem. Zij kwamen voorbij meerdere
steden, ook voorbij Emmaüs. Onderweg
leerde Jezus hier en daar, want zij zagen vele mensen, die met het
opbinden en vlechten van de hagen bezig waren; overigens waren deze reeds
groen. Zowat een uur vóór Betanië kwamen Marta, Magdalena en een weduwe Salome
hun tegemoet; deze laatste woonde reeds lang te Betanië bij Marta. Wanneer
allen in het huis van Lazarus ter rust gegaan waren, zag ik Jezus alleen en eenzaam nog in de nacht op de Olijfberg gaan en
er bidden op een verlaten plaats, maar niet de tuin van Gethsemane. Magdalena
bewoonde de woning van de godvruchtige stille Maria; dit zijn kleine kamers en
dikwijls zie ik haar in een zeer eng plaatsje zitten als in een torentje, dat,
geloof ik, een boeteplaatsje is; zij stort nog steeds overvloedige tranen;
hoewel niet meer ziek, is zij toch van berouw, spijt en vermorzeling als vernietigd,
bleek en uitgeteerd. Lazarus stond op het punt het kasteel van Magdalum te
verkopen. De hele verkoopsom hadden Magdalena en Lazarus bestemd tot steun en
hulpverlening aan armen, ongelukkige schuldenaars en zondaars. Dit landgoed was
aanzienlijker en veel meer waard dan de eigendom te Betanië.
Magdalena woont nu in Betanië
Jezus houdt zich in Betanië nog stil. Op de sabbat leraart Hij in het huis en
daarna gaan zij in de tuinen wandelen (sabbatwandeling). Hij is ernstig en ook hier spreekt Hij dikwijls
over zijn lijden en geeft Hij ook duidelijker te verstaan dat Hij de Messias
is. De eerbied en bewondering vermeerderen in allen. In Magdalena kunnen
de liefde en het berouw niet sneller aangroeien; zij volgt Jezus overal, zit
aan zijn voeten, staat overal op Hem te wachten, denkt slechts aan Hem, ziet
alleen Hem, weet van niets dan van haar Verlosser en zonden. Zij onderscheidt
zich nog door de edele schoonheid van haar gestalte en voorkomen, maar van haar
wenen, treuren en boeten is haar schoonheid toch wat getaand. Zij zit bijna
gedurig eenzaam in haar enge boetekamer en wijdt zich aan de nederigste armen-
en ziekendienst.
Lazarus en de zijnen hebben een ruim aandeel, samenwerking
en vertrouwelijkheid met Jezus en al zijn leerlingen, want met hun have en goed
(= al iemands bezittingen) en al hun krachten steunen zij met levensmiddelen de
Gemeente en voorzien zij in al haar noodwendigheden. Ook thans was er weer
sprake van het treffen van maatregelen op dit gebied.
Karakterschets van enige H. Vrouwen
Jezus heeft enige mensen bezocht en is bij de H. Vrouwen in
het huis van de weduwe geweest. Hij
was bij hen in de tuin en op- en neerwandelend spraken zij beurtelings en afzonderlijk
met Hem.
Magdalena en de Sufanietin zijn bij lange zo schoon niet
meer als voorheen. Zij zijn bleek en vermagerd, hun ogen zijn rood van het
wenen. Zij zijn zwijgzaam, teruggetrokken en ingetogen. Marta is zeer actief en
bedreven in allerhande werkzaamheden. Joanna Chusa is een lange, bleke, flinke
vrouw, ernstig en krachtdadig. Veronica heeft in haar wezen (zijn en doen) veel
weg van de H. Catharina: zij is onbeschroomd, dapper, beslist en stoutmoedig. Wanneer
zij bij elkaar zijn, dan werken zij. Zij naaien, vervaardigen en bereiden alle
voorwerpen, die voor de Gemeente nodig zijn. Dit wordt naar de herbergen en
opslagplaatsen verzonden, en daar komen de leerlingen het nodige afhalen,
hetzij tot eigen gebruik, hetzij tot aalmoezen voor de armen. Wanneer zij met
de nodige voorraad klaar zijn, dan werken zij ook nog voor de arme synagogen.
Zij hebben gewoonlijk hun dienstmeiden bij zich, die hen vooruitgaan of volgen
en de stoffen en confecties brengen, gedeeltelijk in een lederen reistas als
een waterzak, gedeeltelijk om de gordel onder de mantel. De H. Vrouwen werken ook
onvermoeid aan dekens, klederen, sandalen en gordels; zij bereiden voorraad,
bakken brood en bezoeken armen en zieken.
De dienstmeiden dragen om het bovenlijf nauwer klederen en
hun rokken zijn korter. Wanneer de vrouwen op de een of andere plaats bij
elkander zijn, zoals hier te Naïm, dan verwijderen zich ook wel de dienstmeiden
en wachten onderweg in herbergen hun meesteressen af. Veronicas meid was lang
bij haar. Zij diende haar nog na het lijden van Christus.
De
ziekte en dood van Lazarus
Ook één van de neven van Jozef van Arimatea van Jeruzalem
is tot Jezus gekomen met de boodschap van Lazarus ziekte (1e boodschap).
Lazarus is uiterst zwaarmoedig; hij voelt niets meer voor de tempeldienst, is
zeer bleek en vermagert zienderogen. Marta en Magdalena verlangen vurig naar de
komst van de Heer (2e boodschap) maar Hij gaat nog naar Samaria. Lazarus is nu
gevaarlijk ziek geworden. Zijn zusters verlangen zo vurig naar Jezus, dat zij
dikwijls tot in de nabijheid van Jericho komen, in de hoop Jezus, als Hij met
hun boden meekomt, te ontmoeten (3e boodschap). Maar Hij onderneemt nog een
reis naar Jericho en van daar af naar Samaria. Maria is echter te Jeruzalem en
gaat vaak naar Betanië.
Er kwamen boden van Betanië, die Jezus smeekten toch tot
Lazarus te komen (4e boodschap), maar zij richtten hun verzoek slechts tot de
leerlingen, want Jezus had verklaard
dat Hij er nog niet heen zou gaan, daar zijn tijd nog niet gekomen was. De
leerlingen wensten vurig dat Jezus naar Betanië tot Lazarus zou trekken, waar
zij rustiger en minder gestoord zouden zijn; het oponthoud te Jericho verdroot
hen allen.
Ik zag de Heer, op zijn reis door het bergland van Judea
naar Hebron toe, waar Zakarias gewoond heeft, het ene herdershuis na Hij komt
nog niet naar Betanië. Ik zie 3 Marias Hem tegemoet gaan: de H. Maagd, Maria
Heli en de dochter van deze laatste Maria van Kleofas. De H. Vrouwen komen bij
Jezus en een bode van Lazarus komt Hem smeken naar Betanië te willen komen (5e
boodschap), maar Hij gaat op hun verzoek nog niet in en trekt er nog niet naar
toe.
Jezus is terug in Jeruzalem, waar de H. Vrouwen op Hem
waren blijven wachten. Hier waren apostelen en leerlingen bij Hem; zij verbleven
in een herberg en ontvingen daar de boodschap van Lazarus dood (6e boodschap).
Katarina kwam ook te Betanië en ik zag de overleden Lazarus. Zijn zusters verlieten
na zijn dood het huis; zijn lijk werd op een plank gelegd en volgens de joodse
gebruiken gebalsemd. Hierna werd het in lijkbanden ingewikkeld. In het huis
hielden zich vele mensen op. Het lijk werd met de plank in een kist van
doorzichtige staven gelegd en ten grave gedragen.
Marta en Magdalena zag ik na de dood van hun broer Betanië verlaten
en zich op weg begeven naar hun landgoed bij Ginea. Op dit landgoed hadden zij
(of de bestuurder van het landgoed) Jezus vaak ontvangen. Het leek dat zij daar
op Jezus wilden wachten. Maar Jezus ging met zijn gezelschap eerst naar de
synagoge van Ginea en hield er een leerrede.
De
opwekking van Lazarus
s Avonds na de sabbatoefening nam Jezus met de apostelen op
het kasteel van Lazarus bij de H. Vrouwen een maaltijd. Magdalena kwam Hem
tegemoet gelopen en zei dat Lazarus overleden was. Ach! was Hij toen maar te
Betanië geweest (7e boodschap). Maar Jezus antwoordde haar dat het zijn tijd nog niet was, dat het goed
was dat hij gestorven was. Zij aten in een grote zaal die aan de ene zijde open
was en op een binnenhof uitzicht had. De vrouwen traden pas in de zaal, wanneer
Hij begon te leren en hielden zich bescheiden op de achtergrond. Jezus sprak
ook over de ergernis, die men in het laatste stadje aan Hem genomen had, en
over de nog groter, op komst zijnde ergernis (waarvan zijn lijden en dood het
gevolg zouden zijn).
Jezus zei de volgende dag tot de
zusters van Lazarus het hele huisraad van hun broer op zijn plaats te laten. Hij
wilde komen, maar pas na enige dagen. De vrouwen gaan immers naar Betanië terug.
Jezus keerde met de apostelen echter naar het naburige Ginea terug. En die
avond kwamen Jezus en de apostelen aan in een herberg een uur voordat ze in
Betanië zouden aankomen. Hier kwamen de boden van Lazarus zusters Hem opnieuw
uitnodigen (8e boodschap). Jezus liet hen door de leerlingen
antwoorden dat Hij na 2 dagen zou komen. In het Evangelie van de H. Johannes
staat dat Jezus de boodschap van de ernstige ziekte van Lazarus reeds 3 weken
tevoren heeft gekregen. De tijding van zijn dood ontving Jezus in de stad bij
Samaria waar Hij bij de H. Vrouwen was en zei dat hij slaapt. Maar op het
kasteel van Lazarus sprak Jezus dat hij dood was. Jezus berispte Zijn
leerlingen over hun ongeduld. Ze morden omdat Hij zolang talmde om naar Betanië
te gaan.


De dag na het loofhuttenfeest
kwam Jezus naar Betanië. Er lagen vele weiden, boomgaarden, open tuinen en
lustplaatsen met schaduwrijke bomen. Katarina zag de Heer de apostelen
onderrichten, hetzij wandelend, hetzij stilstaand, hetzij neerzitten. Het huis
en domein van Lazarus lag tussen de vervallen ringmuren van het dorp, maar een
deel van de tuinen en voorhoven erbuiten. Lazarus was nu 8 dagen dood. Ze
hadden hem 4 dagen laten liggen, in de hoop dat Jezus hem zou komen opwekken.
Zijn zusters waren naar het buitengoed te Ginea de Heer tegemoet gegaan, maar
omdat Hij weigerde spoedig mee te komen, waren zij teruggekeerd en hadden
Lazarus laten begraven. Nu bevonden zich vele vrouwen en mannen uit Betanië en
Jeruzalem bij hen, om met hen, volgens het gebruik de dode te bewenen.
De vrouwen zaten tezamen, en zo
ook de mannen, van de vrouwen afgezonderd. Marta kreeg het bericht dat de Heer
naderde. Marta ging in een tuin achter het huis, waar Magdalena eenzaam in een
loofhut zat van het uitgestrekte domein en haar zei dat de Heer kwam. Marta
liet uit liefde Magdalena het eerst de Heer tegemoet gaan. Maar als Jezus in
het gezelschap van zijn apostelen en leerlingen was, liet Hij niet gemakkelijk
de vrouwen bij Zich komen. Marta kwam naar Jezus en richtte het woord tot Hem
en keerde naar Magdalena terug om haar te melden dat Jezus was aangekomen. Nu
snelde Magdalena tot de Heer, en andere Joden gingen haar achterna. Jezus stond
aan de rand van Martas tuinen. Hij stond te midden van een toeloop van mensen.
De zon ging reeds onder. Magdalena viel aan Jezus voeten neer en sprak:
Heer! Was U hier geweest, was mijn broer niet gestorven. Toen zag ik de Joden
wenen en ook Jezus werd door weemoed
aangegrepen en weende (Joa. 11, 35). Hij ging in de voorhof dat als
loofhut was ingericht en Hij stak een lamp aan. Hij en de apostelen aten iets
en dronken uit bekers.
Hij onderrichte zeer lang de aanwezigen. Katarina hoorde
dat sommige van de toehoorders, waarvan velen buiten de loofhut stonden
talrijker werden en fluisterend morden, omdat Hij Lazarus niet in leven had
gehouden. De Heer was zeer bedroefd en ontroerd en Hij hield in de loofhut een
lange toespraak over de dood, die tot tegen de morgen duurde. Het was zeer vroeg
in de morgen, toen de apostelen en Jezus naar het graf gingen. Ook waren
Lazarus zusters en nog 7 andere vrouwen erbij en bovendien een massa volk. Zij
volgden een pad met aan beide zijden aftuiningen en gingen dan naar het
kerkhof. Die begraafplaats was met een muur omgeven. Het was een heuvel met
keldergewelven, waarin graven waren. De eerste kelder werd geopend en Jezus en
de apostelen traden erin. Magdalena, Marta en de andere vrouwen stonden in de
deur. Het gedrang was zo groot dat de mensen nieuwsgierig op de grafheuvel en
op de muren van het kerkhof klauterden om te kunnen zien. Vóór het graf staande, beval Jezus aan de
apostelen de steen op te lichten. Zij deden het en plaatsten de steen en
ook de deur die er onder lag, tegen de muur. Nu zei Marta tot Jezus dat hij
reeds 4 dagen in het graf was en al rook, en Jezus antwoordde haar.
De apostelen namen nu ook het lichte, gevlochten deksel van
de kist, zodat men het omwonden lijk zag liggen. Jezus schouwde naar omhoog, bad luidop en riep dan met luide stem:
Lazarus! kom buiten! Op dit geroep verhief zich het lijk in zittende
houding, en onder de menigte daar buiten ontstond een geweldig dringen en
drommen naar binnen. Maar de Heer
beval aan sommige apostelen de mensen weg te drijven; zij deden dit en
dwongen hen tot buiten het kerkhof te gaan. De overige apostelen stonden in het
graf naast de kist, en namen de zweetdoek van het aangezicht van Lazarus, die
als slaapdronken was. Zij ontdeden zijn handen en voeten van de banden, welke
zij overhandigden aan personen die buiten het graf stonden en die hun een
mantel overreikten. Nu steeg Lazarus uit de kist en uit het graf, maar hij
wankelde nog als een schim. Zij hingen hem de mantel om en hij schreed als een slaapwandelaar
de Heer voorbij en de deur uit, waar zijn zusters en andere vrouwen schuw als
voor een geest achteruit weken en, zonder hem aan te raken, op hun aangezicht
neervielen.
Maar Jezus trad achter Hem uit het
graf en nam hem vriendelijk en ernstig bij de handen. Nu
begaven zij zich naar de woning van Lazarus. Het gedrang was groot, maar er was
een zekere schrik onder de mensen, en zo kreeg de stoet ruimte, dwars door de
toegelopen menigte, die zich nu bij de stoet aansloot. Lazarus ging als
zwevend, en had nog de schijn van een lijk. Jezus ging naast hem; de anderen gingen al wenend en snikkend in
stomme, bange verwondering er omheen. Zij kwamen weer door dezelfde oude poort,
op de weg tussen de met groen begroeide aftuiningen en keerden terug naar de loverzaal,
vanwaar zij uitgegaan waren. Hier trad
de Heer met Lazarus en de zijnen binnen. De volksmenigte verdrong zich
er omheen en er heerste een groot gewoel. Hier ging Lazarus voor Jezus plat op
de grond liggen. Jezus sprak hier nog
een tijdlang en men zond de menigte weg. De Heer trad met zijn
gezelschap omstreeks de middag in het huis van Lazarus, dat een honderdtal
stappen van daar was. Hier gingen zij in een open eetzaal die gesloten werd en
de vrouwen gingen in de keuken de maaltijd bereiden.

Jezus, de apostelen en Lazarus waren nu alleen. De
apostelen stelden zich op in een kring rondom Jezus en Lazarus. Lazarus knielde neer voor de Heer, die Zijn rechterhand
op Lazarus hoofd legde en met een lichtverspreidende adem zevenmaal over hem
blies. Katarina zag toen een donkere damp van Lazarus wijken en daarin
zag ik de duivel als een zwarte vliegende gestalte achteruit wijken buiten de
kring, in de hoogte, grimmig en onmachtig. Hiermee wijdde Jezus Lazarus toe aan zijn dienst. Hij reinigde hem van
alle samenhang met de wereld en haar zonden, en sterkte hem met geestelijke gaven.
Hij sprak hem nog lang toe en zei dat Hij hem opgewekt had, om door hem gediend
te worden. Ook voorzegde Hij hem dat hij grote vervolgingen van de Joden te
lijden zou hebben. Tot nog toe was Lazarus met de lijkdoeken omhuld en
nu ging hij ze afleggen en zich kleden en pas dan omhelsden hem zijn zusters en
zijn vrienden, want te voren geleek hij nog enigszins op een lijk, dat schrik
inboezemde. Ik heb ook gezien dat zijn ziel, sedert ze van zijn lichaam gescheiden
was, in een stille, halfverlichte plaats zonder pijn was geweest, en dat zij
daar aan de rechtvaardigen, aan Jozef, Joakim, Anna, Zakarias, enz. vertelde
hoe ver het met de Verlosser en Zijn werk op aarde gekomen was.
Lazarus ontving door het
aanademen van de Heer de 7 gaven van de H. Geest en werd van alle aardse banden
die hem verstrikt konden houden, bevrijd. Hij heeft deze gaven vóór de
apostelen bekomen, omdat hij door zijn dood de kennis van grote geheimen had
verkregen. Hij had een andere wereld gezien. Hij was reeds eenmaal gestorven en
nu wedergeboren; daarom kon hij deze gaven nu reeds ontvangen. De persoon van
Lazarus is de belichaming van een verheven en hoogst belangrijk geheim. Nu
werd een grote maaltijd bereid en zij lagen allen aan tafel aan. Een man nam de
tafeldienst waar. De vrouwen naderden na de maaltijd, maar bleven op de
achtergrond, om eveneens Jezus lering
te horen. Lazarus zat naast Hem. Rondom het huis was een verbazend
gewoel, want vele mensen waren zelfs van Jeruzalem gekomen. Er waren zelfs
ordehandhavers die het huis rondom bezet hielden. Jezus belastte de apostelen ermee de mensen en de wachten weg te
sturen. Na nog een toespraak bij het licht van de lampen gehouden te hebben,
zei Jezus tot de leerlingen dat Hij
met 2 apostelen naar Jeruzalem wilde gaan. Toen zij zijn aandacht op het
gevaar vestigden, antwoordde Hij:
Niemand zal Mij herkennen, Ik zal er incognito zijn. Vervolgens
sliepen zij nog enige uren tegen de wanden.
Betanië en graf van Lazarus
Betanië betekent Huis der dadelen. Het HUIDIGE dorp heette
bij zijn ontstaan rondom het graf van Lazarus: Lazarium. Later veranderde deze naam
in de mond der Arabieren in el Azarijeh, dorp van Lazarus, aan wie het ook zijn
naam ontleend had. Het ligt een paar honderd meter ten oosten van het oude Betanië,
waarvan de ligging duidelijk blijkt uit de overgebleven waterbakken en grotten.
Deze treft men aan, zoals overigens ook de el Azarijeh, aan de moderne weg naar
Jericho en aan de voet van de heuvel Azarijeh, die de verlenging of uitloper is
van de Olijfberg.

Lazarus domein strekte zich uit van de heuvel dj. El Azarijeh
tot tegen het oude Betanië en bevatte ook het graf. Achter Betanië daalt de
bodem vlug naar het oosten en begint de woestijn, die zich uitstrekt tot aan de
voet van het gebergte nabij Jericho. Uit het oosten gezien heeft het arme,
ellendige Musselmans dorp een schilderachtig uitzicht. Het graf van Lazarus is
nog steeds een aantrekkingspunt voor de pelgrims. Toch wordt de echtheid ervan
wel eens in twijfel getrokken, niet wat de omgeving betreft, maar wat de juiste
plek, de bepaalde grot betreft. De heuvel met zijn verschillende grafruimten
verdween door de bouw van de constantijnse basiliek en werd alles rond Lazarus
graf weggehouwen, om alleen dit graf ter verering te bewaren en achteraan in de
kerk onder te brengen. Zo deed men ook te Jeruzalem. Alleen Jezus graf en de
rotsblok van Calvarie werden behouden, maar alle overige rots rondom werd voor
de basiliek weggehouwen.
trap afdalen om naar Lazarus' graf te gaan

ingang van grafkamer van Lazarus

ingang van het complex waar vroeger al de grafkamers waren gelegen, enkel de grafkamer van Lazarus werd behouden

complex van grafkamers
|