Jezus wordt door Magdalena gezalfd
Nu begon reeds de avondschemering en van zijn leerlingen vergezeld
daalde Jezus naar Gabara af. Groepen
mensen en ook enige Farizeeën gingen vóór en achter Hem. Door haar emotie nog
geheel overheerst, zonder de minste aandacht voor wat rondom haar voorviel,
zonder met gewoonten rekening te houden, had Magdalena zich bij de groep
leerlingen gevoegd en volgde Jezus met hen. Om harentwil sloten ook de andere
vier vrouwen zich aan bij de groep leerlingen. Zij zocht steeds Jezus zo nabij
mogelijk te zijn. Daar dit nu voor de vrouwen iets geheel ongewoons was,
maakten enige leerlingen Jezus daar opmerkzaam op, maar Hij wendde zich tot hen en sprak: Laat haar begaan, dit zijn uw zaken
niet!
Zo kwam Hij in de stad, en toen Hij het feesthuis naderde,
waarin Simon Zabulon de maaltijd had aangericht, was het voorhof weerom vol
zieken en armen, die er in getreden waren, zodra zij Jezus hadden zien naderen.
Zij riepen Hem aan om hulp en Hij
begaf er zich aanstonds naartoe, vermaande, troostte en genas hen. Maar
ondertussen kwam Simon Zabulon met enige andere Farizeeën buiten en zei tot
Jezus: Kom toch tot de maaltijd, wij wachten reeds, Gij hebt heden toch al
genoeg gedaan; die mensen kunnen op een volgende gelegenheid wachten; ik zal
die armen liever allemaal wegsturen.
Maar Jezus meende het anders:
Dit zijn MIJN gasten, zei Hij, die IK genodigd heb, en IK moet ze verkwikken.
Wanneer gij MIJ ter tafel genodigd hebt, hebt gij ook DEZEN uitgenodigd en Ik
zal pas tot uw maaltijd komen, nadat dezen geholpen zijn en Ik zal MET HEN
komen! Toen
moesten de Farizeeën weerom wegtrekken en bovendien nog tafels voor de genezen
zieken en armen in de zuilengangen rondom het voorhof gereed zetten. Ondertussen genas Jezus alle zieken en
de leerlingen brachten degenen, die wilden blijven, aan de tafels, die voor hen
opgericht waren en er werden lampen voor hen ontstoken. Ook Magdalena en de
vrouwen waren Jezus tot hier gevolgd, en zij hielden zich op in de gangen
rondom het voorhof, waar die aan de eetzaal grensden. Jezus kwam daarna met een
deel van de leerlingen aan tafel.
Het was een rijke maaltijd en Jezus zond dikwijls van de
spijzen naar de tafels der armen door de leerlingen die hen dienden en met hen
aten. Hij leraarde gedurende de
maaltijd en de Farizeeën waren juist in een levendig twistgesprek met
Hem toen ik het volgende zag. Ik keek voortdurend naar Magdalena die met haar
gezellinnen tot bij de ingang van de eetzaal genaderd was; zij waagde zich
nader en nader, op een kleine afstand gevolgd door de vrouwen, en opeens trad
zij, het lichaam ootmoedig gebogen, het hoofd met de sluier bedekt met haastige
schreden in het midden van de zaal achter Jezus. Zij hield in de hand een wit
flesje dat met een bosje kruiden gestopt was en stortte de inhoud op zijn hoofd
uit.
Hierop vatte zij het lange einde van haar sluier tussen
beide handen gevouwen samen en streek ermee eenmaal over de haren van Jezus,
als om ze glad te strijken en de overtollige zalf af te drogen. Na deze
handeling die zij vlug en handig uitvoerde, trad zij enige schreden achteruit. Het
levendig dispuut was onderbroken. Alles was stil, iedereen bezag de vrouw en
Jezus, een aller-aangenaamste geur vervulde de zaal. Jezus was volkomen
bedaard. Vele gasten staken de koppen tezamen, blikten toornig naar Magdalena
en fluisterden. Vooral Simon Zabulon scheen geërgerd en Jezus zei hem: Ik weet wat gij denkt, Simon, gij denkt dat het niet
past dat Ik door deze vrouw mijn hoofd heb laten zalven; gij meent dat zij een
zondares is, maar gij hebt ongelijk, want, gedreven door haar liefde, heeft zij
de gebruiken van de gastvrijheid vervuld, terwijl GIJ ze verwaarloosd hebt; gij
hebt Mij de eer, die men een gast verschuldigd is, niet bewezen! (Lk.
7, 39-40).

Hierop wendde Hij zich tot
Magdalena, die daar nog stond, en sprak: Ga in vrede, u is veel vergeven!. Nu
ging Magdalena tot de andere terug en zij verlieten het huis. Vervolgens sprak Jezus over haar tot het
gezelschap en noemde haar een goede vrouw met een medelijdend en menslievend
hart. Hij leerde over het oordelen en veroordelen van anderen wegens een bekende,
openbare schuld, terwijl men zelf dikwijls veel groter, heimelijke schulden in
zijn hart draagt. Zo liet Hij zich hierover tegen hen uit, leerde vervolgens
nog lang en keerde tenslotte met zijn leerlingen naar zijn herberg
terug. Magdalena was bewogen en ontroerd door alles wat zij gezien en gehoord
had; haar binnenste lag overhoop en daar er in haar een zekere grootmoedigheid
en drang naar toewijding was, wilde zij Jezus eren en Hem haar ontroering
betuigen. Zij had met spijt gezien dat Hem, de allerwonderbaarste, heiligste,
schranderste Leraar, Hem, de liefderijkste, wonderdadigste Helper, door deze Farizeeën
geen eer, geen gastvriendelijke onderscheiding bij de ontvangst en gedurende de
maaltijd was bewezen; en zij voelde zich in haar hart gedrongen om dit in de
plaats van allen te doen; want de
woorden van Jezus: Indien ook maar één mens zich wil bekeren en tot Mij
komen, was zij niet vergeten.
De kleine langvormige fles van ongeveer een hand groot
droeg zij meest altijd bij zich, zoals voorname dames dit hier wel doen. De hals was lang en kon gemakkelijk gebroken
worden dan vloeide het kostbare reukwerk vlugger naar buiten. Zij had een wit bovenkleed
aan, met grote rode bloemen en kleine bladertjes doorstikt; het had mouwen die
wijd, doch door de armringen vouwenrijk bijeengevat waren; het was op de rug
wijd uitgesneden en hing van daar onafhankelijk van de lichaamsvorm in een
rechte lijn en in één stuk neer. Het was van voren open en eerst boven de
knieën met riemen en snoeren toegehecht. De borst en de rug waren bedekt met
een vast kledingstuk; dit was op de borst met snoeren en juwelen versierd, als
een scapulier op de schouders gelegd en aan de zijden samengebonden en
daaronder was een andere bonte rok; zij had ditmaal de sluier, die anders om de
hals geslagen was, wijd over alles uitgebreid. Zij was groter dan alle andere
H. Vrouwen, machtig, vlezig en toch slank; zij had smalle en mooie spitse
vingeren, kleine smalle voeten, een edele beweging en prachtig welig lang haar.
De bedoeling van Magdalena bij het zalven maakt
haar ene van de eerste eerherstellende zielen. De eerherstelgedachte
is zo oud als het christendom, ja, zo oud als de zonde die de
noodzakelijkheid van eerherstel in de wereld gebracht heeft, ze is
onafscheidelijk van de vurige, oprechte liefde. Deze voelt de behoefte om de
smaad uit te boeten die God en Christus door de zonde wordt aangedaan; deze
devotie is vooral tot bloei gekomen, sedert de openbaringen van het H. Hart aan
Margareta-Maria Alacoque.
Een passage uit de openbaringen van de H. Brigitta van
Zweden : In drie heiligen heb Ik, zei
Jezus haar, boven alle andere mijn welbehagen
gehad, nl. in de H. Maagd Maria, mijn Moeder, in Joannes de Doper en in Maria Magdalena. Na haar bekering
knarsetandden en gromden de duivelen: Hoe krijgen wij deze vette buit weer in
onze netten? Zij baadt en reinigt zich dermate in het water van haar tranen,
dat wij, geheel ontsteld, onze blikken er van afwenden; zij bedekt zich zo rijk
met goede werken, dat ze voor geen enkele vlek nog vatbaar is; ze is zo gloeiend
van liefde, zo ijverig in de dienst van God, zo hunkerend naar heiligheid, dat
wij tot haar niet meer durven naderen. Drie dingen kenmerkten voortaan haar
ziel, zei Jezus nog: zij beminde
niets boven Mij, haar God; zij was besloten alles te vermijden wat Mij
onaangenaam was en alles te doen, wat goddelijk en Mij welgevallig was. Na
mijn allerheiligste Moeder heeft niemand zo over mijn lijden en dood getreurd
als Magdalena, want haar droefheid was evenredig aan haar liefde en deze was
mateloos.
Daarom was ze na mijn Moeder ook
de eerste om na mijn verrijzenis met een verschijning vereerd, begenadigd te
worden. Zou iemand Mij meer medelijden hebben betoond, Ik zou eerst aan hem,
daarna aan Magdalena verschenen zijn
Het is dan ook geen wonder dat
de Kerk haar steeds vereerd heeft als een der grootste heiligen en haar feest
gelijkgesteld heeft met dat der apostelen, zodat in haar mis zelfs het Credo
gebeden moest worden.
Magdalena gaat naar Magdalum terug
De H. Vrouwen zijn van Damna ongeveer een uur verder naar
het meer der baden van Betulië getrokken (6 km ten westzuidwesten). In het dal,
aan de noordzijde van het kleine meer ligt een rij huizen, waarin ook Jezus
overnachtte, toen Hij de laatste maal van Kafarnaüm naar de baden hier reisde.
Aan deze (noordelijke) zijde liggen ook de woningen van de vrouwelijke
badgasten. De H. Vrouwen zijn gisteren van Damna naar hier, Magdalena en de
(vier) andere vrouwen tegemoet gekomen; zij hadden hier een lange zaal voor zich
besproken; deze zaal was voorzien van een lamp en gekussende zetels; de
slaapcellen waren door gordijnen gescheiden en van voren met een vaststaande
scherm gesloten.
Gebed van eerherstel : Bij
mijn lezingen, Heer, heb ik het inzicht U stap voor stap te volgen, Uw
voetstappen te eren, te kussen, in uw voetspoor te treden, uw daden te
beschouwen, te aanbidden, vooral die welke onbekend zijn en door niemand
vereerd worden; ik wil doen wat Maria deed op de kruisweg en ook in uw openbaar
leven, nl. met innige dankbaarheid uw weldaden en eindeloze liefde herdenken en
U eerherstel geven. Ik volg U om zalf op uw hoofd uit te storten, om mij aan te
sluiten bij al de eerbewijzen die goede mensen U betonen, om mij te bedroeven
over de smaad, die U door ongelovigen wordt aangedaan en om er U eerherstel voor
te geven. Amen.

Marta en een der andere vrouwen kwamen gisterenavond Magdalena
tot halfwege Gabara met een ezel tegemoet; zij hadden van Gabara omtrent een
uur. Ik zag nu gisterenavond en hedennacht Magdalena en de H. Vrouwen tezamen.
Ook Maria sprak met Magdalena; deze vertelde over Jezus preek en de beide
andere vertelden aan Maria, Magdalenas zalving en Jezus woorden. Ik zag de H.
Vrouwen op en neer wandelen en met elkander spreken, maar Magdalena was meest
gezeten. Allen baden haar er om, voortaan zonder uitstel bij hen te blijven of
ten minste voor enige tijd naar Betanië mee te gaan; maar zij antwoordde dat
zij volstrekt eerst naar Magdalum moest om haar huiszaken te regelen, en dit
bedroefde al de H. Vrouwen. Overigens kon zij niet uitgesproken komen over haar
gevoelens en verandering, over Jezus heerlijkheid, macht, goedheid,
zachtmoedigheid en wonderen.
Zij voelde dat zij zich aan Hem moest hechten, Hem volgen,
dat haar tegenwoordig leven Hem onwaardig was en ook haarzelf, dat zij zich hij
de H. Vrouwen aansluiten moest. Bovendien was zij zeer nadenkend en ingetogen
geworden. Zij brak herhaaldelijk in tranen uit, maar het was haar nu ook
lichter en ruimer om het hart. Toch liet ze zich niet overhalen en keerde met
haar dienstmeid naar Magdalum terug. Marta vergezelde haar een eindweegs en
voegde zich dan weer bij de H. Vrouwen, die naar Kafarnaüm terugkeerden. Ik
vrees dat Magdalena nog eens zal hervallen, want ik zag ze later zo hovaardig
en verbitterd met Marta naar een sermoen van Jezus op een berg bij Dotaïn
komen, waar ze bekeerd werd. Magdalena is groter en schoner dn de overige
vrouwen.
Maar de H. Maagd overtreft ze alle door haar
wonderbare schoonheid. Hoewel haar gestalte haar weerga heeft in schoonheid, en
door de opvallende uitwendige schitterende verschijning van Magdalena zelfs
overtroffen wordt, toch munt zij boven alle andere uit door haar
onbeschrijfelijke zedigheid, eenvoud, openhartigheid, ernst, zachtmoedigheid, rust
en vreedzaamheid. Zij is zo rein, zo volmaakt in heel haar zijn, zo vrij van
het minste verkeerd en onedel gevoel, dat men in haar slechts het evenbeeld van
God in de mens ziet. Niemands uiterlijk gelijkt op het hare, tenzij dat van haar
Zoon. Haar aangezicht overtreft dat van alle vrouwen rondom haar en van al wie
ik ooit zag, in onuitsprekelijke reinheid, onschuld, ernst, wijsheid, vrede en
zoete, innemende beminnelijkheid. Zij ziet er hoogverheven en bovenaards uit en
toch is zij als een onschuldig, argeloos kind. Zij is zeer ernstig, zeer stil,
dikwijls treurig, maar nooit bars, of neerslachtig, noch ongeduldig of slecht
gehumeurd; haar tranen vloeien zeer zacht over haar kalm gelaat.
Tegen de avond ging Jezus weer
in de synagoge en besloot er het sabbatonderricht. Reeds waren de Farizeeën weer
wat op adem gekomen en durfden het op het einde nogmaals aan, met Hem te
disputeren over de macht om zonden te vergeven, die Hij zich aanmatigde. Immers
enige der hier aanwezige hadden te Gabara aan het gastmaal deelgenomen en zij maakten
er Hem een verwijt van, dat Hij tot Maria Magdalena gezegd had: Uw zonden zijn
U vergeven. Zij vroegen Hem hoe Hij dit kon weten en hoe Hij dit zelf kon en
of Hij niet wist dat zulk een aanmatiging een godslastering was. Jezus bracht
hen door zijn antwoord op ieder punt tot zwijgen.
De hervallen Magdalena
Magdalena was spoedig terug in
haar oude levenswijze teruggekeerd en hervallen. Zij heeft bezoeken van mannen
uit het gewest gehad. In hun kring werd het optreden van Jezus, zijn omgang en
betrekkingen met allerhande gespuis, zoals zij het noemden, duchtig gehekeld en
Magdalena zelf niet gespaard. Zij lachten hartelijk over hetgeen zij over haar
vernomen hadden. Overigens vleiden en aanbaden zij haar weer, zeggend dat zij
haar veel mooier en bekoorlijker vonden dan in de laatste tijd. Inderdaad, haar
gezondheid was sedert enige dagen zichtbaar opgefleurd.
Magdalena heeft zich helaas door
deze gesprekken laten beetnemen en staat op het punt nieuw zondig verkeer te
beginnen, en zij loopt gevaar nog dieper te vallen. Ach! was ze toch niet naar
Magdalum teruggekeerd! Zij heeft daar trouwens zeer slechte buren, behalve te
Damna, waar nog goede mensen wonen. Te Gabara, Jotapata en Tiberias woont veel
slecht volk, wereldsgezind en vrijzinnig. In deze steden zullen er wel verscheidene
zijn, die, na haar omkeer van onlangs vernomen te hebben, haar uit haat tegen
Jezus, in haar ellende zoeken te bevestigen.
Katarina zag dat de duivelen door haar herval een groter
macht over haar bekomen hebben; zij krijgt nu ook menigvuldiger stuipen en
kramptrekkingen. Satan valt haar nu woedender aan, daar hij gezien heeft dat
zijn slachtoffer hem nog kan ontsnappen. Misschien is dit haar bezetenheid.
Magdalenas toestand
Ik heb haar bezetenheid gezien; zij is dikwijls in hoge
mate uitzinnig, toornig en hovaardig; zij slaat om zich heen en scheldt. Zij
kwelt haar dienstmeiden en is bovendien altijd uiterst ijdel en overdreven
opgetooid: ik zag haar naar de man slaan die in haar huis meester speelt en dat
hij het haar teruggaf, ja, haar mishandelde. Ondertussen verzinkt zij vaak in
verschrikkelijke droefheid, geween en weegeklaag, loopt in het huis rond en
zoekt en roept naar Jezus: Waar is de Leraar? Waar is HIJ? Hij heeft me verlaten!
Enige dagen later is zij dan weer uiterst los, driest en schaamteloos, brast en
zondigt, want nog steeds komen er vleiers en flirters uit nieuwsgierigheid en
boosheid tot haar. Zij is in de handen en de macht van de bedorven man, die bij
haar inwoont en die zich door zijn medeminnaars laat betalen. Haar toestand is hachelijk;
haar hovaardigheid, buitensporigheid, ijdelheid en woede beheersen haar met een
geweld, dat ontegensprekelijk op echte bezetenheid wijst.
Bovendien lijdt zij aan krampen, als aan vallende ziekte;
men kan zich indenken welk een smart heersen moet in de familie van haar heilige
zuster Marta en haar broer Lazarus, wanneer zij een zo voortreffelijke spruit uit
een koninklijk geslacht aan zoveel ellende ten prooi zien. Ik meen mij te
herinneren dat haar verkwistingen door Lazarus besnoeid zijn en dat haar nog
slechts een bepaald inkomen toegewezen is.
Tweede bekering van Magdalena
Deze morgen is Jezus naar een kleine stad, Azanot, gegaan. Hier
waren zeer vele mensen verzameld, ook zieken en bezetenen van verscheidene uren
ver in het rond. Op zijn weg naar hier ontmoette Jezus zijn Moeder Maria en de H.
Vrouwen, die van Damna op weg waren naar Jezus lering. Ook Lazarus was hier en
de zes apostelen en vele leerlingen. Maria zei tot Jezus dat Marta bij
Magdalena was geweest en deze voornemens was mee te komen met Marta naar de
lering. Met de H. Maagd waren hier ook nog meer dan 12 vrouwen vergaderd. Ze
waren in een herberg verschillend van die van de mannen en in deze herberg nam
ook Marta later haar intrek, terwijl Magdalena, die door Marta afgehaald en
meegebracht was, met andere wereldse vrouwen in een bijzondere herberg achterbleef.
Magdalena was in al haar ondeugden geheel verdraaid en onzinnig
geworden en had Marta zeer trots en liefdeloos, ja, bot en uitdagend ontvangen.
Slechts met de meeste moeite was het Marta gelukt Magdalena naar hier mee te
krijgen. Deze had zich in de aanstotelijkste en buitensporigste klederdracht
gestoken. Met Magdalena was het ten uiterste gekomen. Sedert haar terugval na
haar bekering bij Gabara was zij door zeven duivelen in bezit genomen; haar
gezelschap was met de dag slechter geworden; de H. Vrouwen en inzonderheid de
H. Maagd, hadden niet opgehouden vurig voor haar te bidden, en zo was dan Marta
met haar dienstmeid tot haar te Magdalum gekomen. Zij werden niet
gastvriendelijk ontvangen en men liet de beide vrouwen wachten.

Juist was een zwerm van schaamteloze mannen en lichtzinnige
vrouwen uit Tiberias bij Magdalena voor een braspartij binnengetrokken.
Magdalena was met haar opschik bezig; zij liet de bezoeksters zeggen dat zij
belet was en hen nu niet kon ontvangen of met hen spreken. Marta bleef al
biddend wachten met onuitsprekelijk geduld. Na een hele tijd kwam de
ongelukkige Magdalena eindelijk, opgewonden, trots, aanstellerig en met minachting
tot Marta. Zij was zeer verlegen en schaamde zich over de eenvoudige kleding van
Marta. Zij vreesde dat de gasten haar te zien mochten krijgen en gaf dus haar
verlangen te kennen, dat zij weer vertrekken zou. Marta vroeg ootmoedig slechts
een hoek om wat te rusten. Dan werd zij met haar dienstmeid in een verlaten,
verwaarloosde kamer van een zijgebouw gebracht, en daar zonder spijs of drank gelaten,
om niet te zeggen, vergeten. Dit gebeurde in de namiddag. Ondertussen voltooide
Magdalena haar opschik en zat dan gedurende het feestmaal op een pronkzetel,
terwijl in hun vergeten hoek Marta en haar dienstmeid zeer bedroefd tot God baden.
Aan het einde van de braspartij kwam Magdalena met wat
spijs op een bordje en ook met wat drank tot Marta. Zij sprak haar zuster
zonder zelfbeheersing en verachtend toe. Heel haar voorkomen was trots en schaamteloos,
en toch was zij ook beangstigd en inwendig verscheurd. Marta nodigde haar met
grote liefde en ootmoedigheid uit om Jezus grote prediking in de buurt te
komen aanhoren: Alle vriendinnen, die Gij onlangs bij zulk een gelegenheid
ontmoet hebt, sprak Marta, zult Gij daar weervinden, en hoe gelukkig zullen
zij zijn U bij zich te zien. Gijzelf toch hebt reeds blijk gegeven van een
grote verering voor Jezus; Gij moogt mij en Lazarus toch de vreugde niet
weigeren, er heen te komen; Gij zult zo spoedig de gelegenheid niet meer hebben
de wonderbare Profeet op zulk een nabije plaats te kunnen zien en horen en
meteen al uw vriendinnen daar weer te vinden. Gij hebt onlangs door de zalving
van Jezus op het gastmaal te Gabara, bewezen dat Gij al wat verheven en
heerlijk is, weet te waarderen, waar het zich ook vertoont. Gij moogt toch nu
ook weer Degene komen groeten, die Gij eens zo edelmoedig en zonder mensenvrees
de schoonste openbare hulde hebt bewezen.
Het is niet te zeggen met welke liefde en geduld Marta haar
toesprak en Magdalenas woedende reacties verdroeg. Tenslotte antwoordde
Magdalena: Wel! ik zal gaan! maar niet met U! Gij kunt vooruitgaan, want ik
wil niet zo verwaarloosd gekleed daar verschijnen; ik kleed en versier mij
overeenkomstig mijn stand en ik zal mij van mijn vriendinnen laten
vergezellen. Hierop scheidden zij van elkander; het was reeds laat in de
nacht. De volgende morgen zag ik hoe het toilet van Magdalena in orde werd
gebracht. Zij liet Marta roepen en sprak in haar tegenwoordigheid altijd
verachtend, bijtend en kortaf. Marta liet het over zich heengaan, oefende groot
geduld en bad ondertussen ononderbroken tot God, opdat Hij zou maken dat zij meeging
en van leven veranderde. Ik zag hoe Magdalena zich door haar twee dienstmeiden
liet wassen en zalven. Zij zat op een lage stoel, had een fijn wollen voorschootje
aan tot tegen de knieën en had een fijnwollen doek met een halsopening over
haar rug en borst hangen. Twee dienstmeiden wasten haar voeten en armen en
zalfden die met reukwerk. Ook haar haren, in drie delen boven de oren en van achteren
gescheiden, werden zeer glad gelegd, gekamd, gezalfd en gevlochten. Zij trok
dan een zeer fijn wollen hemd aan en daarover een groen kleed met gele bloemen,
en hierboven nog een vouwenrijk gewaad.
Aldus buitensporig opgedirkt, vertoonde zij zich aan Marta
om bewonderd te worden. Daarna legde zij weerom enige van die kledingstukken
af, en hing een reismantel om, en haar dienstmeiden moesten haar klederen
inpakken en op het lastdier laden. Hierop begaf zij zich met haar gevolg naar
Azanot. Marta en haar dienstmeid verlieten haar en gingen te voet vooruit naar de
baden van Betulië. Magdalena was bij dit alles zo opvliegend en moedwillig
geweest, maar Marta verloor geen enkele keer haar grote ootmoed en hemels
geduld. De duivel pijnigde Magdalena hevig, om haar te beletten naar Jezus
lering te gaan, en zij zou het ook niet gedaan hebben, indien de andere
zondaressen uit Tiberias, die bij haar waren, onderling niet afgesproken waren
om mee te gaan; van dit spektakel, zoals zij zeiden, wilden zij ook eenmaal
getuige zijn.
Zij maakten nu de toebereidselen voor de reis. Zij reden op
ezels. Zij waren vergezeld van hun dienstmeiden en hadden nog andere ezels mee
die met hun reisgoed beladen waren, want Magdalena liet haar prachtige zetel
meevoeren en zo hadden ook de andere vrouwen hun zetels en kussens en tapijten
mee. Zij reden heden slechts tot aan de vrouwenherberg bij het meer der baden
van Betulië. Hier legde Magdalena weerom haar reismantel af en tooide zich op
om met haar gezellinnen een maal te gebruiken. Zij overnachtten hier en het
verwonderde mij dat Magdalena s nachts in de herberg toch naar Marta ging,
over wie zij zich voor de andere vrouwen schaamde. Marta had ook alleen gegeten
en Magdalena liet, om haar zuster te bezoeken, haar gezellinnen alleen achter.
|