Het leven van Maria Magdalena - Anna Katarina Emmerick
Lazarus zag er veel ouder uit dan Jezus; hij leek me wel 9
jaren ouder; hij had een groot huishouden, met talrijke dienstboden,
uitgestrekte goederen en tuinen. Marta had haar eigen woning; zij had, naast
Magdalena, nog een zuster, die, afgezonderd, op haar eigen leefde en Maria
heette. Ook deze had een afzonderlijke woning. Maar Magdalena leefde nu te Magdalum
(ten noorden van Tiberias op de westkust van het Meer Gennezaret) op haar
kasteel.
Magdala of Magdalum ligt boven Tiberias.

Een steen dat van de synagoge was te Magdalum.
Vergezicht over Magdalum aan het Meer van Galilea, Meer van Gennesareth.
Lazarus is sedert lang met de H. Familie bekend. Reeds
vroeger had hij Jozef en Maria bij hun vele aalmoezen ondersteund (giften
gedaan om er aalmoezen mee te kunnen geven). Velen meenden dat Magdalena
bezeten was door de duivel. Zij woonde reeds op een kasteel op haar eigen. Katarina
zag Magdalena op haar kasteel staan. Achter haar verschijnt een licht als een
maan! Maar vóór haar is het als een zwarte berg: die is het welke zij onder de
voet moet krijgen, dan is zij gered! Zij is onvruchtbaar; anders had het
donkere in haar een groter uitbreiding gekregen. Het zou haar vastgehouden hebben
aan de wereld. Doordat zij Jezus erkend en boete gedaan heeft, heeft zij
vele kinderen gebaard naar de geest! (geestelijk : Ik zie daar ook de Moeder van God. Deze trapt
de zwarte berg neer, die vóór Magdalena oprijst. Daar staat Magdalena nu geheel
in het licht van de maan. Zij is helder geworden en op de maan staat de Moeder
van God.)
Magdalena in de tijd toen Jezus pas begon te
prediken
Ik ging geestelijk op mijn reis, na Johannes de Doper verlaten
te hebben hij was nog aan het preken naar Magdalena te Magdalum. Ik moest
weer over de Jordaan gaan. Ik trof gasten bij haar aan. Ze lagen om een tafel
in een zaal die met spiegels en groene boompjes versierd was. De maaltijd
scheen ten einde te lopen. De deelnemers waren een twaalftal Joden en heidenen.
Één van hen scheen daar te wonen en door de anderen als Magdalenas man en Heer
des huizes beschouwd te worden. Nochtans was hij haar man niet, doch slechts
een minnaar die daar binnengedrongen was en met wie zij leefde. De overigen
waren vrienden van hem en doorreizende vreemdelingen en officieren, onder dezen
waren er ook Romeinen en meerdere van hen lagen hier in garnizoen. De bezoekers
of gasten waren artiesten, officieren en avonturiers, volstrekt geen voorname
personen.
Magdalena scheen aan lager wal geraakt door haar
verkwistend en slecht leven, hoewel ze anders nog zeer schoon was. Haar kleren waren
niet bijzonder prachtig, maar opvallend door hun zonderlingheid, ook droeg zij
geen sluier. Er waren hier bijna dagelijks zulke ontvangsten en gastmalen, want
zij was zeer vrijgevig en verkwistend. Het huis en de hoven waren verwaarloosd
en zagen er vervallen uit. Hierop maakten de zalen die zij bewoonde, een
uitzondering.

Zo zag Maria Magdalena eruit als ze zich had opgesmukt.
Magdalena was in het begin ook bij de maaltijd en ik was
getuige van een gesprek van de mannen, geheel in de trant, waarop men ook
hedendaags over heilige zaken spreekt. Magdalena liet zich met hoogachting en
met een heimelijke ontroering uit over Jezus, die zij in Jizreël eens had
gezien; zij maakte ook gewag van Veronica als van een voorname vrouw, die haar
vóór acht dagen op haar reis naar Maria had bezocht en die voor Jezus de
hoogste achting en een onvoorwaardelijke toewijding had.
Maar dan vielen de mannen, op alle manieren en tegelijk,
onder mekaar tegen haar uit. Vergetend dat zijzelf een goddeloos gezelschap
waren van verblinde heidenen en joodse wetsovertreders, vroegen zij haar
verwonderd hoe zij zulk een mens en zijn aanhang kon verdedigen? De vrouw van
wie zij sprak, moest ook wel zeer verblind en weinig op haar eer gesteld zijn
om zich met zulke mensen bezig te houden. Jezus familie toch was vervallen in
hun ogen, zeer verarmd, bijna gespuis geworden. Jezus, lasterden zij, trekt als
een gekke landloper zonder schoenen aan de voeten, overal rond. Als zijn vader
gestorven was, heeft Hij, in plaats van een eerlijk ambacht uit te oefenen om
voor zijn Moeder de kost te winnen, deze in de steek gelaten, en nu zwerft Hij
door het land om overal het volk op te stoken.
Ze zeiden verder over Jezus dat Hij in Galilea een mooi
gezelschap van onwetende en luie vissers heeft gevonden; deze hebben ook hun
familie laten zitten en zijn Hem nagelopen, in plaats van te werken. Maar men
weet reeds met wie men te doen heeft. Wegens verspreiding van valse leer en
onrust onder het volk, heeft men Hem op het paasfeest uit Jeruzalem gejaagd en
bij dezelfde gelegenheid heeft men ook zijn Moeder naar haar huis teruggezonden.
Doch in plaats van uit die les voordeel te trekken, draaft Hij nu in het
Noorden van Galilea rond, brengt de mensen het hoofd op hol en verwekt overal
stoornis, onrust en wanorde.
Er waren ook Romeinen in het gezelschap en dezen zeiden van
hun kant: Het is wonderbaar welk een opzien die landloper baart. Tot in Rome
heeft Hij vrienden. Lentulus, een figuur uit de aristocratie, een patriciër en
staatsman, is een geestdriftig bewonderaar er van. Telkens als er schepen uit Judea
aankomen, is hij er als de kippen bij, in de hoop door zijn navraag enig nieuws
over Jezus en zijn werken te bekomen. Vrienden en ondergeschikten in Judea
draagt hij op hem inlichtingen over Jezus te bezorgen.
In het begin van dit gesprek zag ik de goede gesteltenis
van Magdalena weerom verkoelen. Die lastertaal scheen indruk op haar te maken,
doch toen het spotten té banaal werd, begaf zij zich in een zijvertrek, waar ze
zich gewoonlijk ophield. Haar zelfrespect kwam tegen zulke gemeenheid en
ongemanierdheid in opstand; zij voelde hoe laag ze gezonken was. Vroeger was
haar vriendenkring ten minste verfijnder. Zij voelde haar slavernij. Zij dacht
aan de woorden van Veronica, aan de zeden van haar eigen zusters: de ellende
drukte haar neer.
De man met wie zij samenleefde hij was zeer schoon
volgde haar om te vragen of er haar wat deerde. Zij antwoordde slechts met
tranen en wilde alleen zijn; haar kamervrouwen waren bij haar; ze had er 2: de
ene was ondeugend, maar de andere goed, en deze laatste zond aan de familie
regelmatig berichten over Magdalenas toestand, het leven en de gang van zaken
op het kasteel. In dit visioen zag ik de zielsgesteldheid van Magdalena op dit tijdstip:
ze was zeer diep gezonken.
Eens had een blik van Jezus te Jizreël haar diep en
heilzaam getroffen. Toen liep Jezus in de straat met zijn leerlingen en Magdalena stond voor een raam in een herberg. Maar die indruk was stilaan weer vervlogen, raakte uitgewist
en daarna was zij nog dieper gezonken. Maar de gedachte dat zij vervallen was
van de vorige glans van haar zondig leven, werd aanleiding tot een nieuwe
emotie; het stormde in haar ziel; de inwendige strijd herbegon. Toen Veronica
haar kwam bezoeken, overnachtte zij er ook. Deze eerbare, reeds bejaarde vrouw
bezocht Magdalena telkens als zij naar Maria reisde; ze ging intiem met
Magdalenas familie om en gebruikte haar invloed om Magdalena tot beter
gevoelens en bekering te brengen. Veronica en bevriende bezoekers kwamen nooit
in dat gedeelte van het kasteel, waar Magdalena zich aan haar vermaken
overleverde. (Niet in het hoofdgebouw, dat ruim was, maar in een
ontvangstplaats in een zijvleugel of ook in het voor- of inganggebouw).
Zulke bezoeken vielen haar enerzijds smartelijk, omdat zij
zich schaamde en vermaningen moest slikken. Anderzijds vleiden ze haar
trotsheid: zij hoopte dat die bezoeken van vrome mensen haar in de ogen der
wereld zouden doen doorgaan voor een fatsoenlijke vrouw, over wie haar achtbare
en voorname verwanten zich niet hoefden te schamen. Ook de latere apostel
Jakobus de Meerdere zag ik eens hij haar, enige tijd vóór Marta haar uitnodigde
tot de prediking van Jezus, waardoor zij bekeerd zou worden. Vol hartelijk
medelijden met haar lot ging Jakobus haar opzoeken te Magdalum om haar
hetzelfde besluit te doen nemen, nl. naar Jezus preek te gaan luisteren. Hij
wilde eigenlijk weten hoever haar weerspannigheid ging. Ik zag hem later nog
meermalen bij haar. Hij schiep zich de gelegenheid daartoe door boodschappen die
Marta hem toevertrouwde. Magdalena ontving hem niet in haar kasteel (of
hoofdgebouw van haar kasteel), maar in een bijgebouw. Ze vond behagen in zijn
verschijning.
Jakobus had inderdaad een voornaam en imponerend voorkomen.
Hij sprak bezadigd, verstandig en op innemende wijze. Zijn woorden waren vol
wijsheid. Zij veroorloofde hem haar te bezoeken, telkens als hij in het gewest
zou komen. Anderzijds hield zij die bezoeken zo verborgen mogelijk, want ze was
toen niet zonder relaties. De man met wie ze leefde, bleef onkundig van die
gesprekken met Jakobus. Deze toekomstige apostel sprak haar op geen
berispende wijze toe, maar met achting en vriendelijkheid. Hij prees haar groot verstand en
nodigde haar uit om toch eens naar Jezus te komen luisteren, want een
geestrijker man, een welsprekender redenaar zou zij nooit hebben gehoord. Er
was werkelijk bij Hem veel te leren. U hoeft u niet bekommerd af te vragen,
redeneerde hij, van welk een stand en gezindheid en klederdracht de andere toehoorders
zullen zijn, U mag er in uw gewone opschik verschijnen.
Magdalena nam deze vriendelijke uitnodiging goedwillig aan.
Zij wilde er eens over nadenken; ze was ook zeer geneigd het te doen, en toch
stelde ze zich nog zo ruw en weerbarstig aan, toen Marta haar daarna hetzelfde
dringend verzoek herhaalde. Overigens was Marta niet nader op de hoogte van
Jakobus betrekkingen met Magdalena; ik zag hem meerdere keren bij haar.
Geboortefeest van Magdalenas minnaar
Terwijl Jezus van Zedad huiswaarts reist wordt Joannes de
Doper in de late namiddag gevangen genomen. Heden op mijn weg naar Kafarnaüm
kwam ik ook te Magdalum bij Magdalena. De namiddag was reeds gevorderd; er was
een dansfeest aan de gang, ik meen naar aanleiding van de verjaardag van de man
met wie zij toen samenhokte en die ik onlangs reeds gezien had. Hij was een
jood en soldaat en lag hier te Magdalum in garnizoen. Magdalenas minnaar heette
Pappus ben Juda. Na met hem gebroken te hebben, knoopte zij later betrekkingen
aan met een officier van Herodes Antipas. Hij heette Panter en lag te Magdalum
in garnizoen.
Ik zag een dans. Hij speelde zich af in een ruime prachtige
zaal, naast de eetzaal. Ook hier in deze zaal konden de dansers en danseressen
in grote spiegels hun eigen wendingen en buigingen zien. Aan de ene zijde was
een verhoog met zitplaatsen met kussens en met aan de voorkant een afhangend
behangsel. Hier zat Magdalena of wandelde zij met gasten op en neer; ik zag
haar niet meedansen en ook schonk zij weinig aandacht aan de genodigden, noch
dezen aan haar. Het feest scheen ingericht tot hulde aan haar minnaar. De
gasten beschouwden heel dit gebeuren als iets gewoons, normaal behorend bij het
leven, waarbij geen angstvallige hoofdbrekerij te pas komt.
Het gezelschap bestond inderdaad uit lichtzinnig gespuis,
ijdele vrouwen en meisjes, die naar de wereld en buiten de Wet leefden, uit
officieren en beambten van Magdalum, uit avonturiers. De muzikanten waren bijna
allemaal kinderen, jongens en meisjes met kransen, fluiten en triangels. De dans
was niet springend, noch ronddraaiend gelijk bij ons, maar bestond in een
bestendig, sierlijk door mekaar wandelen, met kleine zwevende passen, die samengingen
met een gestadig en bevallig heen en weer bewegen van het hele lichaam, van
hoofd en handen. Op zichzelf waren die wiegende bewegingen gemeten en
welvoeglijk, maar in zijn geheel was die dans niettemin een vertolking van
allerhande driften en dwaasheden, een bestendig pronken, ophitsen en lokken met
het lichaam.
De vrouwen hadden zeer lange slepen, maar waren niet
gesluierd, zoals alle deftige Jodinnen bij de dans. Ook waren de handen hier niet
bedekt, zoals bij deze, maar nochtans raakten zij mekaars handen niet aan,
tenzij met doeken die zij in de hand hielden. Ik heb in het algemeen, zelfs bij
lichtvaardige Jodinnen, nooit een aanstotelijke vertrouwelijkheid met de mannen
in de tegenwoordigheid van anderen gezien, ook geen kus, maar bij de heidenen
en Romeinen was het gedrag tussen beide geslachten zeer los en lichtzinnig.
De dansenden behoorden tot die zondige wereld van uiterlijk
voorname, maar inwendig bedorven mensen, die volgens het vlees leven en hun
schande en afschuwelijkheid met mooie kleren en verfijnde manieren bedekken.
Nochtans, ook wat dit punt betreft, waren ze minder voornaam en beschaafd dan
Magdalenas vroeger gezelschappen, die meer uit ontwikkelde, geestrijke mannen,
geleerden en kunstbeoefenaars bestonden. In de vorige jaren las en maakte men
er gedichten en raadsels. Hierdoor voelde zij duidelijker hoe diep zij gezonken
was; daarom liet het feest haar onverschillig. De dans had overdag plaats. Ik
zag hen daarna in de spiegelzaal aan een prachtig bedekte tafel aanliggen. De
vrouwen zaten aan de ene zijde bij elkaar, de mannen lagen aan de andere zijde
aan. Magdalena zat tussen hen op een met kussens beklede zetel. Nadat zij ter
tafel gegaan waren, kwamen nog enige gasten binnen en dezen brachten het nieuws
mee dat Herodes Joannes de Doper gevangen had doen nemen.
Deze tijding werd op instemmende toejuichingen, die deden
walgen, onthaald. Daar Magdalena er bedroefd over scheen en met enige woorden haar
afkeuring te verstaan gaf, lachten de mannen haar uit en begonnen met Joannes
te spotten. Magdalena was hierover misnoegd en van droefheid overstelpt. Zij
verliet aanstonds de tafel en begaf zich in een aangrenzende kamer, waar zetels
met kussens stonden; het was haar woonkamer naast de eetzaal. Hierop verliet ik
haar.
Marta ging naar Magdalena om haar ertoe te bewegen zich met
Maria de Sufanietin en met Dina de Samarietin naar een grote bergprediking te
begeven, welke Jezus deed op de berg die boven Gabara uitsteekt. Magdalena
ontving haar in de ene zijde van haar ietwat vervallen kasteel, tamelijk
welwillend, en zij leidde haar in een kamer niet ver van haar salons, maar niet
in die prachtzalen zelf. Er was een mengeling van goede en slechte schaamte in
haar; enerzijds schaamde zij zich over haar eenvoudige, godvruchtige, zedig
geklede zuster, die met Jezus door het land trok in een gezelschap waarvoor
haar vrijers niets dan verachting aan de dag legden. Anderzijds zag zij er
tegen op Marta in die zalen te brengen, die het toneel van haar dwaasheden en
ondeugden waren.
Magdalena was neerslachtig en haar gemoed reeds gebroken. Alleen
ontbrak haar de kracht om haar banden te breken. Zij was bleek en aan de
droefheid ten prooi. Ik heb reeds vroeger, toen ik de laatste maal haar
situatie en haar gemoedsstemming mocht aanschouwen, bemerkt dat zij zich
gebonden, ellendig en vernederd voelde. De man met wie zij een zondig leven
leidde en die haar domineerde, begon haar bezwaarlijk te zijn. Zij leed onder
zijn lage gevoelens, te meer daar reeds eenmaal een prediking van Jezus, die
een eenvoudige blik op haar wierp, haar omgewoeld had.
Marta behandelde haar met veel takt en liefde. Ongeveer als
volgt sprak zij haar toe: Dina de Samarietin en Maria de Sufanietin, die gij
beide kent, twee innemende, geestrijke, beminnenswaardige vrouwen, nodigen u
uit om met hen de prediking van Jezus op de berg te gaan aanhoren; het zal hier
dichtbij zijn; zij gaan er heen en zouden u dolgraag in hun gezelschap hebben.
Gij hoeft u over haar voor het volk niet te schamen; gij weet, het zijn
bevallige vrouwen, net en keurig gekleed en wel gemanierd. Het is een
indrukwekkend schouwspel: die massa mensen, het ongehoord redenaarstalent van
de Profeet, de zieken die Hij geneest, de moed en durf, waarmee Hij Farizeeën
de waarheid zegt zonder hun tegenwerking te vrezen.
Veronica, Maria Chusa en de Moeder van Jezus zelf, die het
zo goed met u meent, wij allen zijn overtuigd dat gij ons voor deze uitnodiging
dankbaar zult zijn. Vast en zeker zal dit u in een gelukkiger stemming brengen;
gij zult nieuwe levenslust krijgen en herleven. Gij schijnt hier nu zo
verlaten; wie uit uw gezelschap weet uw hart en uw talenten te waarderen? Wie
laat deze recht wedervaren? Aan zulke vriendinnen hebt gij behoefte. O, indien
gij slechte een korte tijd bij ons in Betanië waart! Wij horen zoveel
wonderbare dingen en hebben zoveel voor de goede zaak te doen en ge hebt altijd
zulk een goed en liefderijk hart gehad! Een hart altijd vol menslievendheid en barmhartigheid!
In elk geval moet ge ten minste morgen met ons eens naar Damna meegaan. Daar is
een herberg voorbehouden voor onze vrouwengroep. Ge kunt er een aparte kamer
hebben en afgezonderd blijven en slechts spreken met hen die gij kent!
Op deze manier sprak Marta nog langer tot haar zuster. Elk woord,
elke toespeling die haar had kunnen kwetsen, wist zij te vermijden en voorop
alle moeilijkheden te beantwoorden. Van haar kant was Magdalena in haar
neerslachtigheid geheel gewillig. Wel opperde zij nog enige moeilijkheden, maar
gaf eindelijk toe en beloofde Marta morgen vroeg met haar naar Damna te reizen;
zij at ook met haar en kwam s avonds uit haar kamers dikwijls tot haar.
Marta en Anna van Kleofas baden s avonds nog tot God opdat
Jezus deze reis voor Magdalena rijk aan heilzame gevolgen zou laten worden.
Magdalena schijnt een grote emotie (tot haar bekering leidend) nabij te zijn,
maar me dunkt dat zij daarna nog eens zal hervallen; hoe zij door Jezus van
zeven duivelen verlost is geworden, heb ik nog nooit aanschouwd.
Magdalena vervoegt de H. Vrouwen te Damna
s Middags zag ik
Maria Magdalena met haar dienstmeid en met Marta en Anna van Kleofas van
Magdalum naar Damna tot de H. Vrouwen reizen; zij reed op een ezel, want nooit
ging zij te voet. Wel was zij opvallend sierlijk gekleed, maar toch niet zo potsierlijk
en overdreven getooid, zoals later bij haar tweede bekering. Damna kan ongeveer
2 uren van Magdalum zijn. Zij kwam daar in dezelfde herberg, maar betrok een
afzonderlijke kamer voor zich alleen en sprak niet met Maria noch met Veronica.
De Sufanietin en de Samarietin bezochten haar beurtelings; ik zag ze samen in
zacht, hoffelijk en vertrouwelijk gesprek; de vertrouwelijkheid van de bekeerde
zondaressen evenwel was ietwat onwennig en terughoudend. Maar deze vervreemding
loste zich weldra op in tranen en uitlatingen van vrouwelijke mededeelzaamheid,
in blijken van begrip en genegenheid.
In de namiddag zag ik Magdalena met de Sufanietin en de Samarietin,
met haar meid en Anna van Kleofas in een herberg aan de voet van de leerberg
hun intrek nemen. De overige vrouwen gingen niet naar de prediking om Magdalena
niet hinderlijk te zijn. Zij waren naar Damna gegaan, omdat zij wensten dat Jezus
daar tot hen zou komen en niet naar Kafarnaüm zou gaan, waar de Farizeeën,
zoals de laatste maal, ten getale van zestien bijeengekomen waren; dezen
verbleven weerom in hetzelfde huis en ook waren weer alle gewesten in die
commissie vertegenwoordigd; zij hebben zich nu daar vast genesteld, omdat Kafarnaüm
het middel- en uitgangspunt van Jezus reizen is.
Prediking op de berg boven Gabara. Eerste
bekering van Magdalena
Reeds s morgens en goed bijtijds was Magdalena met haar
meid, met Maria de Sufanietin, Dina en Anna van Kleofas op de berg, die met
verscheidene heuvelen (terrassen) van de kant van Magdalum oprijst. Ontelbare
mensen waren daar reeds in het rond gelegerd en velen hadden met ezels spijzen
naar boven gebracht. Zieken van alle aard werden naar boven gedragen en gevoerd
en in afdelingen, overeenkomstig de aard van hun ziekte, op verschillende
plaatsen, nader of verder neergezet; er waren lichte tenten of ook loofhutten voor
hen opgericht, die schaduw verleenden. Er waren leerlingen van Jezus op de
berg, die de mensen met liefde en voorkomendheid hun plaats aanwezen, die ze
rangschikten en op alle wijzen hielpen.
Om de leerstoel was een halfcirkelvormige muur, doch de
ruimte binnen de muur was geen diepe kom, was niet uitgediept. Boven de leerstoel
was een dak en hier en daar waren tenten boven de toehoorders gespannen. Magdalena
en de vier vrouwen hadden op enige afstand een gemakkelijke zitplaats op de
hoogte; de vrouwen zaten tezamen. Jezus kwam met de leerlingen om 10 uur boven
op de berg aan. De Farizeeën, Herodianen en Sadduceeën vergezelden Hem en Jezus
beklom de leerstoel, terwijl de leerlingen aan de ene zijde en de Farizeeën aan
de andere zijde binnen de kring van de halfronde muur plaats namen.
Er werden in de toespraak
meerdere rustpozen gehouden, waarin de mensen met elkaar van plaats verwisselden
en een andere groep nader tot de leerstoel trad. Vele gedeelten van zijn boetprediking herhaalde Jezus voor de nieuwe
groepen toehoorders en in zijn onderbrekingen namen de mensen en ook Jezus
een kleine verversing; men bood Hem brood aan en reikte Hem drank toe.
De rede die Jezus hield, was een
van de scherpste en geweldigste die Hij ooit heeft gedaan. Nog eer Hij bad,
aanstonds in het begin, waarschuwde Hij de toehoorders om geen aanstoot aan Hem
te nemen, wanneer Hij God zijn Vader zou noemen. Immers, al wie de wil van zijn
hemelse Vader doet, is zijn zoon, en Hij getuigde en bewees dat Hij de wil van
zijn Vader deed. Hierop bad Hij tot zijn Vader met luide stem en dan begon Hij
een strenge boetprediking in de trant van de toespraken vol bedreiging van de
oude godsmannen. Hij overliep alles wat van de tijd der Belofte van de komst
van de Messias af geschied was, haalde de bedreigingen der profeten en de
vervulling daarvan aan als voorbeelden en bewijzen, zo voor de tegenwoordige tijd
als voor de naaste toekomst.
Jezus bewees de komst van de
Messias in deze tijd uit de vervuiling van de profetieën; Hij sprak over zijn
voorloper Joannes de Doper, de wegbereider, van wie Hij getuigde dat hij Zijn
voorbereidingswerk behoorlijk volbracht had, maar dat zij nog altijd versteend
bleven. Hij hekelde striemend al hun ondeugden, hun schijnheiligheid, hun
afgoderij ten opzichte van het zondige vlees, waarvan zij de slaven en
aanbidders waren. Hij schilderde de Farizeeën, Sadduceeën en Herodianen met hun
kenmerken zeer scherp af. Hij dreigde zeer nadrukkelijk met Gods toorn en naderend
vonnis. Hij toonde reeds in het verschiet de verwoesting van Jeruzalem en de
tempel en riep WEE over dit land.
Hij haalde ook veel aan uit de
profeet Maleachi en paste een passage toe op de voorloper en de Messias (Mal.
3, 1-4); Hij verklaarde dat zijn
profetie wees op een rein, nieuw spijsoffer (Mal. 1, 11), hetgeen ik
duidelijk van het H. Misoffer verstond, maar de Joden verstonden het
niet. Ook sprak Hij nog van het vonnis
over de goddelozen en de terugkeer van de Messias op de jongste dag (tweede
komst) en van het vertrouwen en de troost der godvrezenden (Mal. 3, 18;
4, 3-5; Ps. 2, 13).
Hij voorspelde ook dat de genade
hen zou verlaten en naar de heidenen overgaan (cfr. Mt. 8, 11; 21,
43). Hij richtte het woord tot de
leerlingen, eiste van hen getrouwheid en geduld, uithouding en volharding en
kondigde hun aan dat Hij hen tot alle volken zou zenden om aan allen de
zaligheid te verkondigen. Hij waarschuwde hen om het niet met de Farizeeën, noch
met de Sadduceeën, noch met de Herodianen te houden en Hij tekende deze
openlijk scherp af en karakteriseerde hen met treffende vergelijkingen, ja, Hij
wees zelfs recht naar hen; dit was voor de Herodianen des te pijnlijker,
omdat niemand van hen als een Herodiaan nagewezen wilde worden. Nochtans waren
zij bijna allen heimelijk aan die sekte verkleefd.
Jezus heeft in deze boetprediking
meest uit de profeten gesproken; eens zei Hij dat het hun, indien zij de
zaligheid niet wilden aannemen, duurder te staan zou komen dan Sodom en
Gomorra. Hiermee nu geloofden de Farizeeën Hem te kunnen vangen; en
zo vroegen zij Hem eens in een tussenpoos of dan deze berg, deze stad en dit land
met hen allen verzinken zou? En hoe er dan nog iets ergers was? Hierop antwoordde Jezus: In Sodom zijn de
stenen verzonken, maar niet alle zielen, want zij hadden de Belofte niet gekend
noch de Wet en de Profeten gehad. Hij voegde daar nog woorden aan toe, die ik
verstond als van zijn nederdaling ter helle, waar Hij vele van die zielen zou
verlossen. De Joden verstonden dit niet, maar voor mij was het een
kinderlijke vreugde uit zijn woorden af te kunnen leiden, dat niet alle zielen
bij de ondergang van die steden verloren waren gegaan.
Maar aan de tegenwoordige
Joden, zei Jezus, is alles gegeven; God heeft hen tot zijn uitverkoren volk gemaakt,
heeft hun alle wet en voorschrift, alle onderricht en vermaningen, belofte en
vervulling gegeven; indien zij nu deze hoogste genaden afwijzen en in hun
ongeloof volharden, zullen niet de stenen en bergen, die hun Heer gehoorzamen, verzinken,
maar zullen hun stenen harten, hun zielen door de afgrond verzwolgen worden;
ja, klaarblijkelijk is dit erger dan het lot van Sodom.
Nadat Jezus de zondaars zo
streng en dringend tot boetvaardigheid vermaand en opgevorderd had, veranderde
Hij van toon en vloeide weer over van liefde. Hij riep alle zondaars tot zich,
ja, Hij stortte tranen van liefde. Hij bad zijn Vader de harten te ontroeren en
de zielen te trekken. Indien slechts één groep, of in die groep slechts enige mensen,
ja, ook maar één enkele ziel tot Hem kwam, al was ze ook met alle schuld
beladen, indien Hij maar één ziel kon winnen, Hij wilde alles met haar delen. Hij wilde alles voor haar ten beste geven,
Hij wilde zichzelf voor haar slachtofferen en graag met zijn leven voor haar en
haar schuld betalen.
Hij strekte de handen naar allen
uit en riep hen tot zich met de woorden: Komt! komt! gij ten minste die het
lastig hebt, gij die beladen zijt. Komt gij! zondaars! doet boetvaardigheid en
deelt het Rijk met Mij! Ook tot de Farizeeën en tot al zijn vijanden strekte Hij
de armen uit met het verlangen ook maar één van hen tot Hem te zien komen. Magdalena
had in het begin als een schone, zelfvoldane, voorname vrouw en zeker van
zichzelf ten minste in de schijn, bij de andere vrouwen gezeten, doch inwendig
was zij reeds beschaamd en ontroerd naar hierboven gekomen. In het begin zag
zij rond in de menigte, maar zodra Jezus verscheen en zijn preek begon, werden
haar ogen en haar ziel meer en meer door Hem geboeid. Door zijn afschildering
van de ondeugd en zijn bedreigingen met straffen werd zij hevig in haar ziel
ontsteld en geschokt.
Zij kon aan de indruk niet weerstaan, beefde en weende
onder haar sluier. Toen Jezus nu zo liefdevol en smekend de zondaars toeriep om
tot Hem te komen, waren vele mensen als meegesleept en er ontstond een beweging
in de kring der toehoorders. Het volk drong nader tot Jezus; ook Magdalena
naderde en om harentwil ook haar gezellinnen. Maar toen Hij zei: Ach! indien ook maar één enkele ziel tot Mij
naderde, voelde Magdalena zich zo aangetrokken, dat zij naar Hem toe
wilde; ze trad reeds voorwaarts, doch de andere weerhielden haar om storing te vermijden
en zeiden: Wacht nog even! later! Deze ontroering van haar wekte nauwelijks
de opmerkzaamheid van haar naaste omgeving, omdat aller aandacht geheel op
Jezus gevestigd was.
Jezus echter, als kende Hij
Magdalenas ontsteltenis, antwoordde er aanstonds op met troost, door te vervolgen:
Indien ook maar één vonkje van boetvaardigheid, van berouw, liefde, geloof en
hoop door mijn woorden in een verdwaald, arm hart gevallen is, zal het vrucht
dragen; het zal aangerekend worden; het zal leven, kiemen en zich ontwikkelen;
Ik zal het voeden, het grootbrengen, het terugvoeren tot de Vader. Deze
woorden troostten Magdalena; zij voelde ze door en door en ging weer bij haar
gezellinnen neerzitten.
|