In de visioenen van Anna Katarina Emmerick :
Maria-Magdalena
De vader van Lazarus was afkomstig uit het land, waar de H.
Driekoningen zich vestigden na hun thuiskomst uit Bethlehem. Zijn grootvader
was uit Egypte en was een vorst in Syrië, maar werd later uit zijn ambt ontzet.
De eerste (d.i. Lazarusÿ vader) had gedurende de oorlog grote goederen bij
Jeruzalem en in Galilea bekomen. Hij ging over tot het Jodendom en trouwde met
een voorname Jodin van Farizese afkomst. Zij hadden grote eigendommen; het
kasteel van Lazarus te Betanië was zeer groot en had uitgestrekte tuinen of
parken, vele terrassen en vijvers; het was met een dubbele watergracht omringd.
De familie kende de profetie van Hanna en Simeon uit de Tempel; ze leefde in de
verwachting van de Messias en was reeds in Jezusÿ jeugd met de H. Familie
bekend, gelijk dikwijls aanzienlijke deugdzame personen met geringe brave
lieden betrekking onderhouden.
Sinds Lazarusÿ vader de Joodse godsdienst aannam, droeg hij
de Bijbelse naam ‘Zerahÿ. Hij was een zoon van de laatste Syrische koning
Antiochus XIII (die de zoon was van Antiochus-Eusebius VIII en van
Cleopatra-Selene, koningin van Egypte). Deze Antiochus XIII regeerde slechts 4
jaar (69-65 vóór Chr.) over dat deel van Syrië, dat Tigranes de Armeniër niet
had kunnen veroveren. Daarna (anno 65) maakte de veldheer Pompejus heel Syrië
tot een Romeinse provincie, behalve een klein noord-oostelijk stuk, dat tot
vazaalkoninkrijkje werd gepromoveerd: Commagena, met hoofdstad Samosata. Volgens
sommige geleerden werd Antiochus XIII van Syrië hierop koning Antiochus de 1e
van Commagena, dat inderdaad een buurland kan heten van het (latere) Land der
H. Driekoningen, waaruit Lazarusÿ vader afkomstig is.
Lazarusÿ moeder, die een voorname priesterdochter uit
Jeruzalem was, zou Jezabel geheten hebben, wat wel enige bevreemding wekt. Ze
was met moeder Anna verwant door Manasse, zonder twijfel de priester uit
Sefforis, broederszoon van Annaÿs vader en dus kozijn van Anna.
Ten gevolge van zijn militaire prestaties was Zerah
eigenaar geworden van aanzienlijke goederen in het Joodse land en ook zijn
vrouw Jezabel had hem veel verrijkt, maar wat in Jeruzalem zelf hun eigendom
was, hadden zij grotendeels overgemaakt aan de tempel, behoudens enkele
privilegies, b.v. in het tempelbeheer, recht op toegang tot het Cenakel, enz. Lazarus
zelf was ongeveer 8 jaar ouder dan Jezus.
Zijn naam is een vergrieksing van de Hebreeuwse naam
‘Eleazarÿ, dit is ‘Gods hulpÿ! De ouders van Lazarus hadden 15 kinderen; 6
ervan stierven zeer jong; 9 werden ouder, maar slechts 4 beleefden Jezusÿ
openbaar leven. Dit waren: Lazarus, Marta die 2 jaar jonger was, Maria de stille
(vermeende krankzinnige) die 2 jaar
jonger was dan Marta en tenslotte Maria-Magdalena die 7 jaar na Marta geboren
werd.
Magdalena, het jongste kind, was zeer bevallig en vroeg
groot en volgroeid. Zij zat vol humor, scherts en guitenstreken. Haar ouders
ontvielen haar op haar zevende jaar. Van jongs af aan kon zij haar ouders niet
lijden, omdat zij zo streng vastten. Zij was zeer ijdel, meer dan men denken
kan, snoepziek, trots, kleinzerig en verwend, zinnelijk en eigenzinnig. Zij was
niet standvastig, maar wispelturig en veranderlijk. Zij wilde altijd wat haar
op het ogenblik meest streelde. Zij was anderzijds verkwistend, milddadig en
menslievend, maar vooral uit medelijden. Zij was zeer goedhartig met een grote voorliefde
voor wat uitwendig blonk, mooi en aantrekkelijk was. Het zinnelijk medelijden
had zij geërfd van haar moeder, die ook medeschuldig was aan haar verwende
opvoeding en misvorming.
Magdalena werd door haar voedsters, zowel als door haar
moeder, bedorven. Deze gaven haar overal de voorrang en lieten haar
guitenstreken en geestigheden door anderen bewonderen; zij zaten bijna altijd
met de opgetooide Magdalena bij het venster. Dit zitten aan het venster was de
eerste oorzaak van haar bederf. Ik zag haar altijd vóór het venster of op het
dak- of wandelterras
van het huis op een luxueuze glanzende zetel die met
tapijten en kussens belegd was. Van op de straat kon men ze daar in haar prachtkledij
zien.
Zij was nauwelijks 9 jaar, toen zij met dit prachtvertoon
begon en ook aan minnehandel begon te doen. Naar gelang haar hoedanigheden en
talenten zich ontplooiden, groeide ook de belangstelling rondom haar voor haar
persoon. Zij had zeer vele gezelschappen en was ook ontwikkeld en begaafd. Zij
schreef op kleine rollen van perkament liefde spreuken en verzen; ik zag haar daarbij
op haar vingeren tellen. Deze rondsturend, wisselde zij die met haar minnaars;
zij werd onmatig geroemd en bewonderd. Ik heb nooit gezien dat zij echt beminde
of bemind werd; dit alles was maar ijdelheid, zinnelijkheid, zelfaanbidding en
trots op haar schoonheid; zij was een oneer en ergernis voor haar zusters, die zij
om hun eenvoudiger, deugdzamer leven verachtte en over wie zij zich voor
anderen schaamde.
Toen de kinderen de goederen onder elkander verdeelden,
viel haar door ÿt lot het kasteel te Magdalum ten deel. Magdalum was een zeer
schoon en aangenaam kasteel. In haar kinderjaren was zij er vaak op bezoek
gekomen en zij had steeds een voorliefde voor deze plaats gekoesterd. Elf jaar
oud, trok zij er met grote pracht en een talrijk personeel van dienstmeiden en
knechten heen. Haar aanbidders volgden haar en zij die met haar brasten en een
liederlijk leven leidden en haar verleidden. Maar als ze haar aanbidders afwees
en nieuwe vriendschappen sloot met nieuwe vereerders waren de eersten zeer
getergd, vatten afkeer voor haar op en gingen haar haten en belasteren.
In het begin werd zij te Magdalum niet door perverse
personen bezocht; het waren eerder voorname rijke mannen en vrouwen, die
volgens de wereld leefden. Maar toen dit genotzuchtig leven in wellust
ontaardde, trokken de voorname lieden zich terug om er niet hun eer en goede
naam bij in te boeten. De buitensporigheid groeide aan tot bederf en het bederf
sloeg om tot de ergste en losbandigste uitspattingen. Het kasteel met de
omgeving verviel en verwilderde, en alleen de kamers en zalen, waar Magdalena
haar wellustig leven sleet, waren goed onderhouden, rijk en prachtig. Zo zag ik
een zaal, waarvan de muren en zoldering geheel met glanzende metalen spiegels
bekleed waren en waartussen een grote verscheidenheid van struikjes en bloemen
prijkten.
Eens was Magdalena ziek geworden: zij was geknakt, in geldnood,
wanhopig, door haar vereerders verlaten en hierdoor van hartzeer verteerd. Toen
leefde zij meer eenzaam en had meer rust, maar nauwelijks had zij haar
gezondheid en schoonheid teruggewonnen, of zij hervatte met nieuwe hoop haar ongebreideld
leven. Zij heeft bijna 10 jaren lang haar zondig leven te Magdalum voortgezet,
en ze was in 25 jaar toen zij door een prediking van Jezus getroffen en bekeerd
werd.
Lazarus, Marta en Maria-Magdalena
Katarina zag in een omstandig visioen het leven van Maria Magdalena
en zag dat zij de Heer driemaal zalfde. De identiteit van Maria Magdalena wordt
door velen aangenomen, in navolging van Tertullianus, Ambrosius, Hiëronymus,
Augustinus, Gregorius de Grote, Tomas van Aquino en van vele andere leraars,
die houden dat Maria Magdalena de voeten van Jezus zalfde in het huis van
Simon, door Jezus van 7 duivelen bevrijd werd en zalvingen aan Jezus verrichtte
in het huis van Lazarus, van wie zij een zuster was. Haar voornaam was Maria,
haar bijnaam Magdalena, naar de stad Magdalum bij het Meer, waar zij een
landgoed bezat en woonde.
In het visioen zag Katarina Maria Magdalena eerst in
Betanië, in het huis van Lazarus, dat het grootste en schoonste huis van
Betanië is, hetzelfde waarin ik de Heer, vóór hij de laatste keer naar Jeruzalem
ging, zag eten en waar vele mensen in het voorhof en onder de zuilengangen
aten. Dit huis was het erfgoed van de vader van Lazarus. Katarina zag ze
Lazarus en zijn zusters, tezamen. Ze zag
Lazarus en Marta eenvoudig, menslievend en milddadig leven, maar Magdalena zag ze
tot hun groot verdriet een zeer ijdel, ergerlijk en wellustig leven leiden. Zij
woonde op de bovenste verdieping en had 2 dienstmeiden en 2 pages tot haar
dienst. Maria Magdalena was buitensporig in haar opschik en klederdracht.
Prachtig opgesmukt ging zij zitten op een plaats, waar zij door iedereen gezien
kon worden en zij schaamde zich voor de mensen over haar brave, eenvoudige
broer en zusters.
Magdalena had een met tapijten bedekte zetel als een kleine
troon en liet die op het dakterras van het huis brengen, en dan zat zij daar
dikwijls in de overdadigste tooi te wachten op haar gasten. Dit waren mannen en
vrouwen, die haar in groot getal uit Jeruzalem kwamen bezoeken. Zij was zeer
groot, lijvig en fors, had blond en zeer lang en weelderig haar, mooie handen
en een aangename kleur. Zij was in haar opschik buitensporig, bij zover dat ze
stijf was van de overdadige sieraden. Zó zag Katarina haar dáár boven op het
platte dak zitten.
Haar haar was bedekt met een soort muts van vaalgele stof,
vol parelen en geheel kroes als kant, waarin de parelen en de schitterende
sieraden en vele fijne golvende lokjes verwerkt waren. Van de bovenpunt van
deze hoofdbedekking hing een lange, doorschijnende sluier van achteren tot op
de grond neer. Rond haar hals was een soort kraag, die vouwenrijk en eveneens kroes
was en die reikte tot tegen de kin; haar borst was met een rood- en
witgebloemde glanzende stof bedekt, die een stijf borststuk als een keurslijf
had. Haar rok was van dezelfde stof als haar jak en had dezelfde dwarse of
horizontale plooien.
Boven dit alles droeg zij een bovenkleed met gouden
bloemen, dat alleen onder de borst toesloot. De mouwen waren aan de schouders
eveneens kroes (of vol plooien) en om de boven- en onderarm met armringen of
bonden, die met parelen bezet waren, toegehaald of omvat. Aan de ellebogen en
aan het voorste van de mouwen bij de handen hingen stroken neer van geelachtige
kleur en als van kantwerk. Het kleed had een grote sleep. Zij zag er uiterst
stijf uit in die kleding, bijna gelijk een pop.
De Moeder Gods woonde na de hemelvaart van Jezus in de
eerste tijd te Betanië bij Lazarus en Marta. Lazarus hield zich het meest van
de tijd verborgen en kwam maar in de nacht te voorschijn. De H. Maagd werd door
niemand lastig gevallen; zij trok later naar Efeze. Lazarus behoorde dan
volkomen bij de leerlingen en 4 jaar na Christusÿ dood werden hij en Marta door
de Joden gevangen genomen en ook Magdalena werd, toen zij haar broer en zus in
de nacht eens kwam bezoeken, onderweg aangehouden. Met Lazarus die reeds
priester was, werd ook een jonge
Maximinus en ook Chelitonius gevangen
genomen, voorts Marcella, de gewezen dienstmeid van Magdalena en de dienstmeid
van Marta. Het waren 7 personen, 3 mannen en 4 vrouwen. Katarina zag hen door
de Joden, na door hen mishandeld te zijn, op de zee in een klein bootje gezet
worden. Dit was lek en had geen roer, geen roeispanen en geen zeil. Dit bootje
maakten zij vast aan een groot schip en trokken het in volle zee en lieten het
daar los. Katarina zag dat dit bootje, terwijl de heilige bemanning bad en zong,
uit eigen beweging voortvoer en de kust van Frankrijk bereikte op een plaats
waar het water zacht tegen het land aanspoelde. Hier stegen zij er uit en duwden
het onbruikbare bootje ten prooi aan de baren terug in zee.
Ze waren daar nog meer dan een uur van een grote stad verwijderd
en zij begaven zich erheen. Zij hadden op een wondere wijze die weg zo snel
afgelegd. Zij hadden niets bij zich dan kleine kruiken, waarin ze drank
bewaarden. Katarina zag hen in de grote stad, Massilia (Marseille) aankomen. Niemand
legde hun iets in de weg. Wel keek men hen vreemd aan, maar men liet ze gaan.
Er had daar een afgodenfeest plaats en de 7 vreemdelingen uit Palestina namen
plaats in een zuilengang vóór een tempel in het zicht van een openbare plaats
of forum. Zij zaten daar nogal lang, en, nadat zij wat uit hun kruikjes gedronken
hadden, nam Marta als eerste contact met de mensen die rond hen kwamen staan. Zij
vertelde hun hoe zij in hun stad bij hen aangeland waren en sprak hun verder
over Jezus. Zij kwam in vuur en sprak met grote geestdrift en bezieling. De
mensen wierpen met stenen om hen te verdrijven, maar de stenen kwetsten hen
niet en zo bleven zij daar rustig zitten tot de volgende morgen. Ook de anderen
waren ondertussen begonnen tot de inwoners te spreken en meerdere onder hen
waren hun al genegen geworden.
De volgende morgen kwamen lieden uit een groot huis, dat ik
voor het raads- of stadhuis aanzag en zij stelden hun een reeks vragen. Toch
bleven de Lazarus en de zijnen nog heel deze dag onder de zuilengang en
knoopten gesprekken aan met de voorbijgangers die bij hen stil hielden, of met
nieuwsgierigen, die zich om hen verzamelden. De derde dag werden zij vóór de
stadsmagistraten gebracht en dan ze in 2 gescheiden groepen naar 2
verschillende plaatsen geleid. De mannen bleven bij de burgemeester in het stadhuis,
maar de vrouwen werden in een huis in de stad gebracht. Men behandelde hen goed
en bood hun spijzen aan. Op de plaats waar zij kwamen, gaven ze uitleg en predikten
het Evangelie. De burgemeester liet door heel de stad bekend maken dat niemand
enig leed aan deze mensen mocht aandoen. Vele burgers lieten zich kort daarop dopen
en Lazarus doopte uit een groot bekken dat op het plein vóór de tempel stond.
De tempel werd spoedig niet meer druk bezocht. En de ook de burgemeester liet
zich dopen.
Ze bleven daar niet lang meer tezamen. Lazarus nam als
bisschop het predik- en leraarsambt in de stad waar. Magdalena scheidde zich
van allen af en ging vrij ver van de stad een spelonk in de woestijn bewonen.
Maar Marta begaf zich met Marcella en haar eigen dienstmeid meer naar het
westen in een wild rotsgewest. Het wild rotsgewest is het gebergte 2 uren ten
zuidoosten van Tarascon. De naam van deze bergketen is Alpines (Alpilles). Als
men van Tarascon oostwaarts naar Saint-Remi gaat, volgt men de noordelijke voet
van dit bergmassief. Het bevat steengroeven, waaruit men reeds in het Romeinse tijdperk
bouwmateriaal trok voor de bouw van de stad Arles. Die keten loopt van west
naar oost als een reusachtige muur.
Hier woonden reeds verscheidene vrouwen. Het waren heidense
slavinnen, die door het volk van dit gewest in een oorlog geroofd werden en
naar daar gebracht. Zij stonden ook onder bewaking. Zij woonden in kleine
hutten die zij tegen rotsspelonken aangebouwd hadden. Zij werd daar gastvrij
ontvangen en deze vereniging ontwikkelde zich later tot een
kloostergemeenschap. Ze bouwden er later een klooster en een kerk. Deze kerk
bestond aanvankelijk uit 4 muren; het dak werd met vlechtwerk van takken
gemaakt, (met leem dicht gesmeerd) en met graszoden bedekt; alle vrouwen
werkten aan de opbouw mee. Marta en haar gezelschap werkten eerst aan de
bekering van de geroofde slavinnen, van wie enige zich bij hen aansloten,
terwijl andere hen door verraderlijke beschuldigingen en laster veel leed en
last aandeden, zodat zij allerlei vervolging van de inwoners te verduren
kregen. In de nabijheid lag een stad met name Aquen. Daar schenen hete bronnen
te zijn, want in het gewest was veel damp. De stad in de (betrekkelijke)
nabijheid is Aquae Sextiae, nu samengetrokken tot Aix, op de rivier Arc. Men
ziet er nog de ruïnes van de Romeinse termen van Sextius. Het water is warm en
geneeskrachtig.
Op een keer doodde Marta daar aan een brede stroom een wangedrocht.
Het beest hield zich op in de stroom en richtte grote schade aan. Het drong
dikwijls in het land binnen waar het zelfs mensen en vee verslond. Het zag er
uit als een enorm zwijn; het had een verbazend grote kop, korte poten; het had
korte velachtige of gevliesde vleugelen, die van klauwen voorzien waren. In het
bijzijn van vele mensen overweldigde zij het dier onder de aanroeping van
Jezusÿ naam; zij wierp het haar gordel om de hals en wurgde het en dan maakte samen
met het volk het monster geheel af door middel van stenen en spiesen.
Ik zag Marta dikwijls in het gewest in het open veld en op
de oever van de stroom voor veel volk prediken. Zij maakte met de hulp van haar
gezellinnen een spreekverhoog van stenen en legde die stenen trapsgewijs, zodat
het verhoog trappen had en van binnen hol was, gelijk een gewelf. Zij legde
erboven een brede steen op om erop te staan; zij kon dit beter dan een
metselaar, gelijk zij overigens door haar praktische aanleg en gezond verstand
in alle werken een handje weg had. Ik zag dat Marta eens op de oever van de
stroom op zulk een stenen podium een onderrichting hield en dat een jongeling
van de andere kant probeerde over te zwemmen om haar te horen, maar dat hij
door de stroom mee gerukt werd en verdronk.
Ik zag hierop hoe de inwoners haar daarvoor
verantwoordelijk stelden en haar ook te laste legden dat zij die ‘gemene
slavinnenÿ tot haar geloof bekeerd had. De vader van de verdronken jongeling vond
de volgende dag zijn lijk en bracht het in tegenwoordigheid van veel volk bij
Marta en dat hij haar zei in God te zullen geloven, indien zij zijn zoon tot
het leven terug kon roepen. Hierop zag ik dat Marta aan het lijk in de naam van
Jezus beval weer levend te worden en dat de jongeling tot het leven
terugkeerde. Het gevolg hiervan was de bekering van die jongeling tot het
christendom, ook van zijn vader en van veel andere mensen, terwijl anderen
versteend bleven en haar als een toverheks vervolgden.
Maximinus bezocht Marta als priester en reikte haar de H.
Communie uit. Marta werkte en onderrichtte onvermoeid en bracht zeer vele
mensen tot geloof in Jezus. Magdalena verbleef meer oostwaarts in een
ontoegankelijke spelonk. Ze bracht haar leven door in strenge boetvaardigheid.
Lazarus was nog in Massilia (= Marseille).
Magdalena kwam dikwijls met Maximinus, halfweg tezamen en
dat hij haar de H. Communie gaf. Hij was ook de bemiddelaar tussen Magdalena en
Marta. Omdat zijn stad tussen hun woonplaatsen lag. Maximinus, werd bisschop te
Aix, tussen Tarascon en Sainte-Baume. Chelidonius, de door Jezus genezen
blindgeborene, werd te Aix zijn opvolger.
Dood van Magdalena
Maria Magdalena is 8 dagen vóór Marta gestorven is. Haar
spelonk was in een wild gebergte waarvan de toppen in de verte er als 2 schuine
torens uitzagen. De spelonk was door natuurlijke rotszuilen ondersteund en in
de wanden waren natuurlijke holten, geschikt om er iets in te bergen. Een
altaar van graszoden zag men daar met een kruis van levend groen erop, zonder
het beeld van Christus, maar in het midden hing de kroon. Haar slaapplaats was
in de bergwand naast de spelonk, die zij zich tot dit doel een ruimte had uitgehouwen.
Het was als een graf, gehakt in de bergwand, voorzien van een deur die er vóór
getrokken kon worden, zodat het zeer moeilijk was dit slaaphol te bemerken. Ik
zag haar op die slaapplaats dood liggen. Zij was met een kleed van bladeren
bedekt en had een muts van bladeren op het hoofd, waaronder haar haar om het
hoofd gewonden was, behalve een tres die van achteren los hing. Zij lag op de
rug en had een houten kruis in haar gekruiste armen. Zij was niet mager, maar
sterk en vol. Zij had verharde trekken door de guurheden van het klimaat. Een
paar aarden reine schoteltjes stonden naast haar op de grond. De deur bij de
bedstede was dicht getrokken.
Ik zag daar 2 kluizenaars aankomen met 2 stokken;
waartussen met touwwerk een groot zeil vastgemaakt was; zij wonden het lichaam
behoorlijk in en droegen het naar het klooster van de H. Marta, dat nog vrij
ver van daar gelegen was. Boven deze spelonk (Saint-Baume) werd door Maximinus
een kerk gebouwd, waarin nadien relikwieën van Magdalena bewaard werden. Haar
hoofd, waaraan een kaakbeen ontbrak en aan welks ene zijde nog wat vlees was;
een arm, ook haren en een vat met aarde. Het was aarde met bloed van Christus
doordrenkt die Maria, Magdalena en de andere H. Vrouwen aan de voet van het
kruis verzameld hadden.
Citaat uit Petits Bollandistes
In Petits Bollandistes is hun leven heel speciaal dat van
Lazarus (17 december), van Magdalena (22 juli) en van Marta (29 juli) met
behulp van de Evangeliën en traditie gegevens prachtig beschreven.
´Omstreeks het jaar 45 brak te Jeruzalem een hevige
vervolging uit. Daarom verspreidden zich de apostelen over de toen bekende hele
wereld. Petrus trok naar Rome en de H. Maagd werd door Johannes naar Efeze
gebracht. De familie van Lazarus was temeer bij de Joden gehaat, daar zij Jezus
en de zijnen met buitengewone toewijding had bemind en gesteund. Lazarus, Marta
en Magdalena werden gegrepen, en ook de H. Marcella die de dienstmeid van
Magdalena en Marta was geweest. Volgens een traditie werden zij op een boot
gedropt die de meest elementaire uitrusting miste: riemen, roer, zeil, ja
alles. Ook Maximinus, één van de leerlingen van Jezus, en Sidonius of
Cheledonius, die men houdt voor de blindgeborene uit Johannes 9, werden met hen
op de boot gezet en aan de woeste baren van de zee prijsgegeven.
In de verwachting van de vervolgers kon het niet uitblijven
of de boot moest omslaan, vol water lopen en zinken. Maar het tegendeel gebeurde.
De golven dreven het bootje in een tocht door het onmetelijk watervlak naar de
kust van de Provence in het Zuiden van Frankrijk. De reizigers stapten behouden
aan land bij Marseille en bezochten de stad en begonnen weldra voor de
verbaasde inwoners over Jezus te spreken en zijn leer te verkondigen. Volgens
de ‘Handelingen van de heiligen van de kerk van Toulonÿ bekeerden zij heel de
Provence. Lazarus oefende 30 jaar te Marseille zeer ijverig het bisschopsambt
uit en onderging daarna de marteldood. Maximinus werd bisschop te Aix, 28 km
ten noorden van Marseille en werd in zijn ambt opgevolgd door Cheletonius.
Aix is een samentrekking van de
naam ‘Aquae Sextiaeÿ dat de oudste Romeinse stichting in Gallië was, met een
badinrichting. Het woord ‘Aquaeÿ wijst op de warme bronnen die daar ontspringen
en het adjectief ‘Sextiaeÿ is afgeleid van Sextius Calvinus, naam van de consul
die in 123 voor Christus de plaats en de baden inrichtte en de stad
koloniseerde. Van de oude gebouwen is door de talrijke oorlogen bijna niets
overgebleven. De kathedraal van de Verlosser, die relikwieën van Maximinus
bezit, staat aan het noordelijk einde van de stad. De kerk is veel vergroot en
de primitieve kerk is volkomen bevat in de zuidelijke beuk van het huidig
gebouw.
Marta en Maria Magdalena
Na hun aankomst droegen Marta en
Magdalena ijverig hun deel bij in het werk van de bekering van de Marseillezen.
Daarna trokken zij dieper het land in. Marta die een voorkeur liet blijken voor
actie, voor werken van liefdadigheid, voor bekering en hulpbetoon begaf zich
eerst naar Aix, de bisschopstad van Maximinus en daarna naar Avignon en andere
omliggende plaatsen. Op verzoek van de landelijke bevolking bevrijdde zij de
streek rondom Arles en Tarascon van een wangedrocht dat de oogsten plunderde.
De inwoners noemden het dier ‘Tarasqueÿ wat in hun taal betekende ‘een gedrochtÿ.
Velen zijn de mening toegedaan dat de stadsnaam Tarascon van dit woord is
afgeleid. Mata ging in een naburig woud en ontdekte het dier. Zonder zich te
bezinnen wierp zij het wijwater toe. Hierdoor was het dier getroffen en
verzwakt. Het verloor alle kracht om nog weerstand te bieden. Marta bond het
met haar gordel vast en bracht het geboeid naar het volk die het monster nu met
stenen, pijlen en spiesen doodde.
Het definitieve verblijf van Marta
Marta vestigde zich te Tarascon of in de omgeving. Het ligt
op de linkeroever van de Rhône, tegenover de stad Beaucaire. De stad viert op
24 juni een volksfeest waarin de heldendaad van Marta, die het vreeswekkend
dier doodde, wordt herdacht in een processie. De kerk van de H. Marta te
Tarascon dateert in haar tegenwoordige toestand uit de 12 de eeuw. Ze is
versierd met talrijke indrukwekkende taferelen uit het leven van Marta. Onder
de kerk is een oude crypte, waar het graf van de H. Marta vereerd wordt. In
deze stad of streek verzamelde Marta een groep maagden om zich heen, met wie zij
een streng en heilig leven leidde.
Zij wekte ook een jongeling die dood was tot leven. Hij had
gepoogd bij Avignon de Rhône over te zwemmen om naar haar prediking te komen
luisteren. Hij werd door de golven meegesleurd en verzwolgen, maar opgevist en
tot Marta gebracht: nu stortte de maagd nieuw leven in de longen. Door Martaÿs
leer en wonderen getroffen, omhelsden de bewoners in de omstreken het geloof in
Christus. Na een tijdlang in armoede en gebrek met wilde kruiden en vruchten
geleefd te hebben, ontving zij van de bevolking voldoende giften en aalmoezen
om haar gezelschap te onderhouden en zelfs tegenover vreemdelingen de
gastvrijheid te beoefenen. Zij zelfs echter stelde zich met wilde
natuurvruchten tevreden. Ook werd zij soms op wonderbare wijze van het nodige
voorzien. Zowel zij als haar vriendinnen gingen dikwijls op prediking; Tarascon
en alle omliggende plaatsen beschouwden haar als hun eerste apostel.
|