Vladimir Sergejevitsj Solovjov
Vladimir Sergejevitsj Solovjov (1853-1900) was een Russisch
filosoof, schrijver, dichter en mysticus. Door velen wordt hij beschouwd als de
grootste Russische filosoof. Hij was een vriend en vertrouweling van
Dostojevski en de gebroeders Aljosja en Ivan Karamazov uit de gelijknamige
roman zijn grotendeels geboetseerd aan de hand van de gedachtewereld van Solovjov.
Anders dan Dostojevski stond Solovjov welwillend ten opzichte van het
katholicisme en zijn grote droom was de hereniging van de Russische orthodoxe
kerk met de katholieke kerk tot één grote rooms-katholieke kerk, een roomse
heilstaat.
Een jaar voor zijn dood schreef hij dit merkwaardige
apocalyptische en profetische verhaal. Twee jaar daarvoor, in 1897, had de
Zweedse schrijfster Selma Lagerlöf een roman geschreven met de titel De
wonderen van de Antichrist waarin de Antichrist symbool staat voor het
socialisme, maar uiteindelijk verzoent ze christendom en socialisme met
elkaar, wat destijds zeer revolutionair was. Bij Solovjov is daar geen sprake
van en daarom is deze vertelling nog steeds zo in zwang bij de katholieke
orthodoxie. Paus Benedictus XVI (Ratzinger) spreekt in zijn boek Jezus van
Nazareth zeer lovend over Solovjov en zijn rechterhand Kardinaal Biffi
beweerde in 2000 "de Antichrist is onder ons en zijn doel is de
vernietiging van het christendom en de dood van God." Verder dat de
Antichrist op aarde tewerk gaat als een vooraanstaand filantroop, die met zijn
bekommernis om mensenrechten, milieu en streven naar oecumene zijn ware
bedoeling verhult: het einde van de christelijke waarheid en het ophemelen van
de Vader der Leugens. Bovendien dat hij een groot voorstander was van
vegetarisme, pacifisme, milieubescherming en dierenrechten en een overtuigd
spiritualist. Met andere woorden, een wolf in schaapskleren. Daarnaast
waarschuwde hij de katholieken voor vervolging door homoseksuelen en hun
trawanten.
Dat heeft hij dus grotendeels ontleend aan dit verhaal.
Solovjov zou zich omkeren in zijn graf. Maar dat geldt evenzeer voor degenen
die de evangeliën geschreven hebben en zeer in het bijzonder voor de tovenaarsleerling
Paulus, die de klok hebben horen luiden maar niet wisten waar de klepel hing.
Wat ze opgeschreven hebben was zo polyinterpretabel dat er met gemak een
godsdienst van gebrouwen kon worden, die een spoor van ellende in de
geschiedenis van de mensheid heeft getrokken. Als je God personifieert, vraag
je om een Satan. Als je het geweten personifieert in de gedaante van Jezus,
vraag je om een Antichrist.
De Roomse heilstaat die Solovjov voor ogen heeft is even
onverdraagzaam als die van het nieuwe kalifaat, of de kapitalistische,
socialistische of communistische heilstaten en allemaal geconstrueerd door de
elite, deskundigen. Allemaal geleid door mensen die weten wat goed is voor
anderen.
"Niemand dwaalt uitsluitend voor eigen rekening, maar
hij is tevens de veroorzaker en bewerkstelliger van het dwalen van
anderen." Seneca (uit "De Vita Beata"), met andere woorden, als
je het niet zeker weet, kun je beter je mond houden. - De vertaler
Vertelling over de Antichrist
(…) Die bond van de Verenigde Staten van Europa was
opgericht na een reeks binnenlandse twisten en buitenlandse oorlogen, die
samenhingen met de bevrijding van Europa van het Chinese juk en had de kaart
van Europa ingrijpend veranderd. Maar nu werd die bond bedreigd, niet door
onderlinge conflicten tussen de naties, maar door de politieke en sociale
partijen.
De politieke leiders van Europa, leden van de zeer machtige
broederschap van de vrijmetselaars, voelden het gemis van een uitvoerende
macht. De Europese eenheid, die met zoveel moeite verwezenlijkt was, dreigde
elk moment weer uiteen te vallen.
In de Globale Bondsraad heerste geen eenstemmigheid, omdat
het niet gelukt was om daarin alle plaatsen in te laten nemen door
"ingewijde" vrijmetselaars. De onafhankelijke leden sloten
afzonderlijke coalities met elkaar en daardoor dreigde er een nieuwe oorlog.
Besloten werd de uitvoerende macht over te dragen aan een enkel persoon, aan
wie voldoende volmachten verleend werden.
De geschiktste kandidaat was de "mens van de
toekomst," die in het geheim lid was van de vrijmetselarij. Hij was de
enige die wereldvermaardheid genoot. Door zijn wetenschappelijk werk op het
gebied van de artillerie en omdat hij zeer vermogend was, had hij goede
connecties in de financiële en militaire kringen. In een andere, minder
verlichte tijd, zou zijn twijfelachtige afkomst bezwaren opgeroepen hebben.
Zijn moeder, iemand met een dubieus verleden, was op beide halfronden zeer
bekend, maar vele mannen zouden met evenveel recht aanspraak hebben kunnen
maken op het vaderschap van hem. Vanzelfsprekend hadden die omstandigheden
niets te betekenen in een eeuw die zo vooruitstrevend was, dat het wel eens de
laatste zou kunnen zijn.
De "toekomstige mens" werd vrijwel eenstemmig
gekozen tot president voor het leven van de Verenigde Staten van Europa.
Maar toen hij in de bovenaardse pracht van zijn jeugdige
schoonheid en kracht op het spreekgestoelte verscheen en met een bezielde
welsprekendheid zijn wereldplan ontvouwd had, besloot de vergadering in een
oplaaiende begeestering hem, zelfs zonder erover te stemmen, als ereteken de
titel Romeins keizer te verlenen. Onder algemene toejuichingen werd de
vergadering gesloten.
De grote uitverkorene deed een manifest uitgaan dat begon
met de woorden: "Volken der aarde! Mijn vrede geef ik u," en eindigde
met: "Volken der aarde! De beloften zijn vervuld! De eeuwige wereldvrede
is gewaarborgd. Elke poging om die teniet te doen, zal meteen op een
onverzettelijke weerstand stuiten. Voortaan bestaat er op aarde maar een enkele
macht, die sterker is dan alle andere bij elkaar. Deze onoverwinnelijke en
weergaloze macht ligt in mijn handen, de uitverkorene van Europa, de
opperbevelhebber van alle Europese strijdkrachten. Het internationaal recht
beschikt eindelijk over sancties die het tot nu toe niet heeft gehad. Van nu af
aan zal geen enkele staat "oorlog" durven zeggen, als ik
"vrede" zeg. Volken der aarde, vrede zij met u!"
Dat manifest bracht de gewenste uitwerking teweeg. Overal
buiten Europa en in het bijzonder in Amerika, vormden zich machtige,
keizergezinde partijen, die hun regeringen dwongen zich onder uiteenlopende
voorwaarden aan te sluiten bij de Verenigde Staten van Europa, onder het
opperbevel van de Romeinse keizer.
In bepaalde streken van Azië en Afrika bewaarden sommige
stammen en koninkrijken hun onafhankelijkheid. Met een klein, maar uitgelezen
leger bestaande uit Russen, Duitsers, Polen, Hongaren en Turken maakte hij een
militaire rondgang van Oost-Azië tot Marokko en onderwierp vrijwel zonder
bloedvergieten de weerspannigen. In alle landen van de twee continenten stelde
hij gouverneurs aan, die hij koos uit de binnenlandse hooggeplaatsten die een
Europese opvoeding hadden genoten en hem toegewijd waren. In alle heidense
landen werd hij door de bevolking die onder de indruk was van zijn betoverende
persoonlijkheid, uitgeroepen tot een oppergod.
Binnen een jaar sticht hij een wereldmonarchie, in de
letterlijke betekenis van het woord. De kiemen van de oorlog zijn allemaal
vernietigd. De internationale vredesliga komt voor het laatst bijeen, heft een
plechtige lofzang aan op de grote vredestichter en heft zich op, omdat ze geen
bestaansreden meer heeft.
In het begin van het tweede jaar van zijn heerschappij,
deed de Romeinse keizer een nieuw manifest uitgaan. "Volken der aarde! Ik
heb jullie vrede beloofd en heb jullie die gegeven. Maar vrede is alleen iets
moois, waar welvaart heerst. Voor wie bedreigd wordt door ellende, is vrede
geen vreugde. Kom dus tot mij, die hongeren en kou lijden, zodat ik jullie kan
verzadigen en verwarmen."
Vervolgens kondigde hij eenvoudige en uitgebreide sociale
hervormingen aan, die hij al aangeduid had in zijn boek en waarmee hij alle
edelmoedige en welwillende mensen voor zich gewonnen had. Dankzij het feit dat
hij het beheer en de controle van alle financiële middelen ter wereld in handen
had, naast een enorme hoeveelheid onroerend goed, kon hij die hervorming
doorvoeren volgens de wensen van de armen en zonder de rijken voelbaar te
schaden. Iedereen kreeg zijn aandeel overeenkomstig zijn vaardigheden, die hij
door arbeid en dienstverlening bewees.
De nieuwe wereldheerser was vooral een meevoelend mensenvriend,
maar hij was ook een dierenvriend: hij was vegetariër. Hij verbood vivisectie,
voerde een streng toezicht op de slachthuizen in en steunde op alle mogelijke
manieren de dierenbeschermingsverenigingen. Maar veel belangrijker dan deze
maatregelen was het, voor de hele mensheid, vastleggen van het grondrecht van
gelijke toegang tot alle voedingsmiddelen.
Die hervorming werd doorgevoerd in het tweede jaar van zijn
bewind. Het sociaal-economisch vraagstuk was definitief opgelost. Die
verzadiging voor de hongerende kan dan wel het belangrijkste doel zijn, maar de
verzadigden willen nog iets anders. Zelfs dieren willen als ze verzadigd zijn
doorgaans niet alleen nog maar slapen, ze willen spelen. Hoeveel meer geldt dat
niet voor mensen, die na het brood altijd spelen verlangden. De keizerlijke
supermens wist wat het volk nodig had.
Op dat moment kreeg hij in Rome bezoek van een groot
wonderdoener uit het Verre Oosten, die omhuld werd door een dichte wolk van
merkwaardige verhalen en vreemde legenden. Volgens geruchten die verspreid
waren onder de neo-boeddhisten, was hij van goddelijke afkomst: de zoon van de
zonnegod en een waternimf.
Die wonderdoener, die zichzelf Apollonius noemde, was
ontegenzeglijk een geniaal mens. Half-Aziaat, half-europeaan, katholiek
bisschop in heidense streken, wist hij op een wonderbaarlijke manier in zich de
kennis van allernieuwste technische vindingen en toepassingen van de westerse
wetenschap, te verenigen met de kunst om gebruik te maken van alles wat in de
mystieke tradities van het Oosten werkelijk betrouwbaar en belangrijk is. De
resultaten van dat samengaan waren verbazingwekkend. Zo bezat Apollonius onder
andere de gave om, op een half-wetenschappelijke en half-magische manier,
atmosferische elektriciteit aan te trekken en naar zijn wil te richten. Onder
het volk werd verteld dat hij het vuur uit de hemel kon halen. Hij volstond
overigens met de verbeelding van de massa te prikkelen door ongehoorde
toverkunsten en maakte geen gebruik van zijn macht voor een ander doel.
Dat is de man die zich aandient bij de grote keizer. Hij
begroet hem als de ware zoon Gods en vertelt hem dat hij in de geheime boeken
uit het Oosten voorspellingen heeft gelezen over zijn heerschappij en dat de
keizer in die hoedanigheid tegelijkertijd de laatste verlosser en rechter van
de wereld is. Tot slot stelt hij zichzelf en zijn kunsten ter beschikking van
de keizer. Opgetogen ziet de keizer in hem een geschenk uit de hemel, verleent
hem hoogdravende titels en laat hem niet meer van zijn zijde wijken. Naast de
wereldvrede en het stillen van hun honger kregen de volken der aarde zodoende
ook de mogelijkheid voortdurend te genieten van het aanschouwen van de meest
uiteenlopende en onverwachte wonderen en toverkunsten. Zo eindigde het derde jaar
van de heerschappij van de supermens.
Na de voorspoedige oplossing van de politieke en sociale
problemen, restte nog het godsdienstig vraagstuk. In die tijd was de situatie
van die godsdienst als volgt: zij had een groot aantal gelovigen verloren - verspreid
over de hele aarde waren er niet meer dan vijfenveertig miljoen overgebleven -
maar wat ze aan kwantiteit had ingeboet, had haar morele karakter gewonnen aan
de kwaliteit.
Onder hen waren nog alleen maar mensen te vinden die zich
met het christendom verbonden voelden op grond van een geestelijke
belangstelling. De verschillende christelijke nominaties hadden het aantal van
hun belijdende leden verhoudingsgewijs in gelijke mate af zien afnemen, zodat
die getalsmatige onderlinge verhouding ongeveer hetzelfde was als in de 19e
eeuw. In hun wederzijdse beoordeling had de haat geen plaatsgemaakt voor een
volledige eenstemmigheid, maar was wel afgenomen en de tegenstellingen hadden
hun scherpte verloren.
Al lang geleden was de paus verdreven uit Rome en had, na
lange omzwervingen, een toevlucht gevonden in Petersburg, op voorwaarde dat hij
zich in dat land volledig onthield van geloofspropaganda. In Rusland was het
pausdom beduidend vereenvoudigd. Zonder wezenlijke wijzigingen aan te brengen
in de samenstelling van haar colleges en functies, had de kerk haar bezigheden
moeten vergeestelijken en haar hoogdravende rituelen en ceremonies terug moeten
brengen tot hun eenvoudigste uitingsvorm. Zonder dat ze officieel afgeschaft
werden, waren veel merkwaardige en verleidelijke gewoonten vanzelf verdwenen.
In alle andere landen en in het bijzonder in Noord-Amerika,
telde de katholieke hiërarchie onder haar vertegenwoordigers nog steeds veel
wilskrachtige en onafhankelijke mannen, met een onvermoeibare daadkracht. Nog
meer dan hun voorgangers waren ze voorvechters van de eenheid van de katholieke
kerk, waarvan zij het kosmopolitische karakter en de internationale,
oecumenische betekenis in stand hadden gehouden.
Het protestantisme, waarin Duitsland nog steeds voorop
liep, vooral sinds een belangrijk deel van de Anglicaanse kerk zich aangesloten
had bij de katholieke kerk, had zich ontdaan van zijn extreme en negatieve
stromingen en de aanhangers daarvan waren openlijk tot religieuze
onverschilligheid of zelfs ongeloof vervallen. De evangelische kerk telde nog
alleen maar ware gelovigen die geleid werden door zeer ontwikkelde mensen met
een diepe religiositeit, die zelf het levend voorbeeld wilden zijn van het
oorspronkelijk christendom.
Door de politieke gebeurtenissen was de Russische
orthodoxie haar positie als staatsinstelling kwijtgeraakt en had daardoor vele
miljoenen leden, die alleen nog in naam tot de kerk behoorden, verloren, maar
wel de vreugde gesmaakt dat het merendeel van de oud-gelovigen en zelfs
talrijke sekten met een waarachtige religieuze instelling, zich bij haar
aangesloten hadden. Zonder in aantal toe te nemen was de geestelijke kracht van
die zodoende vernieuwde kerk gegroeid en had daar blijk van gegeven door de
strijd tegen de radicale sekten die zich, niet alleen onder het gewone volk,
maar ook onder de ontwikkelde mensen, gestaag uitbreidden en waaraan demonische
en satanische trekken niet vreemd waren.
Gedurende de eerste twee jaar van het nieuwe bewind, waren
alle christenen nog van slag en uitgeput door de voorafgegane revoluties en
oorlogen. Met een welwillende afwachtende houding, een weloverwogen sympathie
of een grote geestdrift, hadden ze de nieuwe heerser en zijn vreedzame
hervormingen aanvaard. Maar toen in het derde jaar van het bewind de grote
magiër opgedoken was, rezen bij veel orthodoxe katholieken en protestanten
ernstige bedenkingen en een zekere afkeer tegen de heerser.
De teksten uit het evangelie en de brieven van de apostelen
die gewag maken van de vorst der wereld en de antichrist, werden nu aandachtig
gelezen en geestdriftig besproken. Uit allerlei tekenen maakte de keizer op dat
er storm op til was en besloot de zaak zo snel mogelijk op te helderen.
Aan het begin van het vierde jaar van zijn bewind,
publiceerde hij een manifest, gericht aan de ware christenen van alle
nominaties, waarin hij hen uitnodigde gevolmachtigde vertegenwoordigers uit te
kiezen voor een oecumenisch concilie, dat hij zou voorzitten.
De keizerlijke residentie was in die tijd van Rome naar
Jeruzalem overgeplaatst. Palestina was toen een autonoom gebied dat
voornamelijk bevolkt en geregeerd werd door joden. Het vrije Jeruzalem werd nu
ook uitgeroepen tot keizerlijke residentie. De Heilige Plaatsen werden
geëerbiedigd. Maar op de gehele uitgestrekte vlakte Haram-esh-Sjerif, vanaf
Birket-Israin en de kazernes aan de ene kant, tot de El-Aksa-moskee en de
"stallen van Salomo" aan de andere kant, was een enorm gebouw
verrezen. Dat bevatte naast twee kleine oude moskeeën ook de grote keizerlijke
"Tempel ter eenwording van alle erediensten" en twee prachtige
keizerlijke paleizen, met bibliotheken, musea en speciale vertrekken die
bestemd waren voor onderzoek en experimenten op het gebied van de magie. In dat
gebouw, half tempel, half paleis, zou op veertien september het oecumenisch
concilie geopend worden.
Omdat de protestantse kerk geen priesters in de ware zin
des woord kent, hadden de katholieke en orthodoxe gezagsdragers, overeenkomstig
de wens van de keizer en om een zekere homogeniteit te verlenen aan alle
christelijke stromingen, besloten een bepaald aantal van hun leken, die bekend
stonden om hun vroomheid en toewijding aan de belangen van hun kerk, deel te
laten nemen aan het concilie, maar daarom konden ook de lagere geestelijkheid,
monniken en priesters, niet uitgesloten worden. Zodoende overschreed het aantal
leden van het concilie de drieduizend en daarnaast werden Jeruzalem en heel
Palestina ook nog overstroomd door een half miljoen christelijke pelgrims.
De drie opmerkelijkste vertegenwoordigers van het
christendom waren paus Petrus II, de starets Johannes en professor Ernst Pauli.
(starets : is een geestelijk leider in een Russisch-orthodox klooster. Meestal
een oude monnik, veelal geen priester, die, na een leven van stilzwijgend
gebed, een apostolisch mens wordt, gezegend met de door Christus aan
de apostelen beloofde charismata.
Er worden bovennatuurlijke gaven aan hem toegekend zoals genezende krachten,
profetieën, exorcisme en spirituele raadgevingen en voornamelijk het charisma
van de onderscheiding der geesten en de genezing van de zieken en daardoor
begenadigd met het vermogen om Gods wil te herkennen. Hij heeft inzicht in Gods
plan. Een starets wordt niet aangeduid door een autoriteit, maar
manifesteert zichzelf als geïnspireerd door de Heilige Geest. Hij wordt
een starets als het volk hem erkent als starets. Hij ontvangt bezoekers,
onderhoudt zich met hen, neemt de biecht af, bidt en zegent.)
Paus Petrus II was de rechtmatige vertegenwoordiger van de
katholieke afvaardiging naar het concilie. Zijn voorganger was onderweg naar
het concilie gestorven en een te Damascus bijeengekomen conclaaf had eenstemmig
kardinaal Simone Barionini tot paus gekozen. In die functie had hij de naam
Petrus aangenomen. Hij was afkomstig uit een eenvoudig gezin uit de buurt van
Napels en was bekend geworden als prediker van de orde van de Karmelieten. Als
zodanig had hij zich zeer verdienstelijk gemaakt in de strijd tegen een
satanische sekte, die zich sterk had uitgebreid in Petersburg en omgeving en
niet alleen orthodoxen maar ook katholieken had aangetrokken. Hij werd benoemd
tot aartsbisschop van Mahiljow en later tot kardinaal en was al heel lang
voorbestemd voor de tiara.
Hij was vijfenzestig jaar, gemiddeld van lengte en had een
krachtige lichaamsbouw, een rood gezicht, een haviksneus en borstelige
wenkbrauwen. Hij was onstuimig, sprak vol vuur en met brede gebaren. Als hij
sprak, sleepte hij zijn toehoorders meer mee dan dat hij ze overtuigde.
De nieuwe paus bezag de wereldheerser met wantrouwen en
zelfs afwijzend, vooral sinds zijn gestorven voorganger op aandringen van de
keizer de exotische bisschop, keizerlijke kanselier en grote magiër Apollonius
tot kardinaal benoemd had. Paus Petrus beschouwde Apollonius als een
twijfelachtige katholiek en een overduidelijke bedrieger.
De feitelijke, zij het niet officiële leider van de
orthodoxen was de starets Johannes, die bij het Russische volk zeer in aanzien
stond. Hoewel hij officieel de titel "bisschop in ruste" droeg,
leefde hij niet teruggetrokken in een klooster, maar trok onafgebroken in alle
richtingen het land door. Vele legenden waren er over hem in omloop. Sommigen
beweerden dat hij de herrezen Fjodor Koezmitsj was - dat wil zeggen tsaar
Alexander I - die drie eeuwen eerder geboren was.
Anderen gingen nog veel verder en verklaarden dat hij de
ware starets Johannes was, dat wil zeggen de apostel Johannes Bogslov, die
nooit gestorven was en de laatste tijd openlijk optrad. Zelf sprak hij nooit
over zijn afkomst en jeugd.
Hij was nu hoogbejaard, maar nog steeds kranig en over zijn
witte haarlokken en golvende baard lag een geelachtige en zelfs wat
groenachtige glans. Hij had een rijzige gestalte, een tanig lichaam, maar
volle, licht roze wangen, fonkelende, levendige ogen en uit zijn woorden en
gezichtsuitdrukking sprak een onroerende goedheid en mildheid. Hij droeg altijd
een wit habijt en daar overheen een witte mantel.
De geleerde Duitse theoloog, professor Ernst Pauli, stond
aan het hoofd van de protestante afvaardiging naar het concilie. Het was een
uitgedroogd mannetje, met een enorm voorhoofd, een spitse neus en een
gladgeschoren gezicht. Zijn ogen vielen op door een blik, waarin op een
buitengewoon merkwaardige manier geslepenheid en goedmoedigheid samengingen.
Voortdurend wreef hij zich in zijn handen, schudde met zijn hoofd, fronste op
een vreemde manier zijn wenkbrauwen en tuitte zijn lippen. Daarnaast stootte
hij, onder voortdurend geknipper met zijn ogen, met een knorrige stem afgebeten
woorden uit: zo! dus! ja! dus ook! Hij was steeds plechtstatig gekleed: een
witte boord boven een geklede, met onderscheidingstekens versierde domineesjas.
De opening van het concilie was indrukwekkend. Tweederde
van de enorme tempel "gewijd aan de eenheid van alle erediensten"
werd ingenomen door banken en zetels voor de leden van het concilie, een derde
door een hoog podium. Daarop bevond zich de keizerlijke troon en een wat lagere
voor de grote magiër, kardinaal en kanselier en daarachter rijen zetels voor de
ministers, hovelingen en staatsecretarissen. Tot slot, aan weerszijden, nog
langere rijen, waarvan de bedoeling onbekend was. Op de galerijen hadden
orkesten plaatsgenomen en op het nabijgelegen plein stonden twee
garderegimenten opgesteld en een artilleriebatterij voor de saluutschoten. De
deelnemers aan het concilie hadden al in verschillende kerken een dienst
bijgewoond, want de opening van het concilie moest een zuiver werelds karakter
dragen.
Toen de keizer, geflankeerd door de grote magiër en zijn
gevolg, onder de klanken van de "Mars der verenigde mensheid" die als
keizerlijk en internationaal volkslied diende, stonden alle leden van het
concilie op, zwaaiden met hun hoofddeksels en riepen driemaal: Lang zal hij
leven! Hoera! Hoera! Hoera! De keizer bleef naast zijn troon stilstaan, strekte
met een majestueus en welwillend gebaar zijn armen uit en sprak met een
welluidende en aangename stem:
"Christenen van alle gezindten! beminde onderdanen en
broeders!
"Vanaf het begin van een heerschappij, die de
Allerhoogste gezegend heeft door de voltooiing van prachtige en
verbazingwekkende werken, heb ik nooit een reden gehad om ontevreden over u te
zijn. Altijd hebt u, naar geloof en geweten, uw plicht vervuld. Maar dat is
voor mij niet genoeg. De oprechte liefde die ik voor u, geliefde broeders, koester,
verlangt hevig naar wederkerigheid. Ik wil dat u mij aanvaardt als uw leider,
in alles wat ondernomen wordt ten behoeve van het welzijn van de mensheid, niet
uit plichtsgevoel, maar uit een oprechte liefde. Afgezien van wat ik al
allemaal voor u doe, wil ik u ook nog een bijzonder blijk van mijn goedheid
schenken.
"Christenen, waarmee kan ik u gelukkig maken? Wat kan
ik u geven, u die niet alleen mijn onderdanen bent, maar ook mijn broeders in
het geloof? Christenen, zeg me wat voor u in het christendom het dierbaarst is,
zodat ik mijn inspanningen daarop kan richten."
Hij zweeg en wachtte. Een gedempt gemompel vulde de tempel.
De deelnemers aan het concilie fluisterden met elkaar. Paus Petrus maakte hevige
gebaren en legde zijn omstanders iets uit. Professor Pauli schudde met zijn
hoofd en smakte luidruchtig met zijn lippen. De starets Johannes boog zich naar
een oosterse bisschop en een kapucijn en sprak hen zachtjes toe.
De keizer had enkele minuten gewacht, maar nu wendde hij
zich opnieuw tot de aanwezigen op dezelfde zalvende toon, maar waarin dit keer
een lichte, nauwelijks merkbare ironische toon klonk:
"Beminde christenen," sprak hij, "ik begrijp
hoe moeilijk het voor u is mij meteen antwoord te geven. Ik wil u daarbij
helpen. Helaas bent u sinds zo onheuglijke tijden onderling verdeeld in
gezindten en partijen, dat u misschien geen enkel gemeenschappelijk belang meer
hebt. Maar als u samen niet tot overeenstemming kunt komen, dan hoop ik dat te
bereiken door u allen evenveel liefde te bewijzen en ik ben bereid de terechte
wensen van iedereen te vervullen.”
"Beminde christenen, ik besef dat voor velen onder u
en niet de geringsten, het dierbaarste in het christendom het gezag op
geestelijk gebied is, dat het overdraagt aan zijn wettige vertegenwoordigers,
natuurlijk niet voor hun persoonlijk voordeel, maar ten behoeve van het
algemeen welzijn, want op dat gezag berust de geestelijke orde en morele
discipline, die iedereen behoeft.”
"Beminde katholieken, broeders, o! hoezeer begrijp ik
uw mening en hoe graag zou ik mijn gezag willen stoelen op dat van uw
geestelijk leider! En om te verhoeden dat u denkt dat dit ijdele woorden zijn,
verklaren wij plechtig en krachtens onze wil als alleenheerser, dat de
opperbisschop van alle katholieken, de Roomse paus, teruggeplaatst wordt op
zijn troon te Rome, met alle oude rechten en alle voorrechten van de pauselijke
stoel, die daaruit voortvloeien en oudtijds verleend zijn door onze
voorgangers, vanaf Constantijn de Grote. En van u, geliefde katholieke
broeders, verwacht ik alleen dat u me, vanuit de grond van uw hart, zult
beschouwen als uw enige verdediger en beschermer. Laten degenen van deze
vergadering die mij naar eer en geweten als zodanig zien, bij mij komen."
Daarbij wees hij naar de lege plaatsen op het podium.
Met vreugdevolle uitroepen als: gratias agimus! Domine!
Salvum fac magnum imperatorem (wij zeggen u dank, Heer, zegen de grote keizer),
bestegen vrijwel alle katholieke kerkvorsten, kardinalen, bisschoppen, het
merendeel van de leken en meer dan de helft van de monniken, het podium en
namen, na een diepe buiging voor de keizer, plaats op hun zetels. Maar beneden,
te midden van de vergadering, bleef paus Petrus II, kaarsrecht en onbeweeglijk
als een marmeren standbeeld, op zijn plaats zitten. Allen die hem omringd
hadden, zaten nu op het podium. De uitgedunde groep leken en monniken die
beneden waren gebleven, schoven naar hem toe en vormden een gesloten kring om
hem heen, waaruit fluisterend opklonk: Non prævalebunt, non prævalebunt portæ
inferni (Matth. 16:18 De poorten van de Hel zullen haar niet overweldigen).
Verbijsterd door de aanblik van de onbeweeglijke paus,
verhief hij opnieuw zijn stem:
"Beminde broeders! Ik weet dat er onder u zijn, voor
wie het kostbaarste van het christendom de heilige overlevering is en de oude
symbolen, gezangen en gebeden, de iconen en de liturgie. En wat zou een vrome
ziel zich nog meer kunnen wensen?”
"Weet dan, u van wie ik houd, dat ik vandaag een
decreet heb getekend en een grote schenking heb gedaan ten behoeve van de
inrichting van een wereldmuseum van christelijke archeologie in onze roemrijke
keizerlijke stad Constantinopel. Daar zullen alle gedenkwaardigheden van de
oude kerk en meer in het bijzonder van de oosterse kerk, verzameld, onderzocht
en bewaard worden. Ik verzoek u dus morgen een commissie te benoemen die belast
zal worden om samen met mij te onderzoeken welke maatregelen genomen dienen te
worden om de huidige zeden, gebruiken en rituelen in overeenstemming te brengen
met de tradities en instellingen van de heilige orthodoxe kerk!”
"Broeders van de orthodoxe kerk! laten degenen onder u
die hetzelfde willen als ik en iedereen die mij in alle oprechtheid zijn ware
leider en meester kan noemen, bij mij komen."
En het merendeel van de hoogwaardigheidsbekleders uit het
Oosten en Noorden, de helft van de voormalige oud-gelovigen en meer dan de
helft van de orthodoxe priesters, monniken en leken bestegen met vreugdekreten
het podium, met een heimelijk zijdelingse blik op de katholieken, die daar al
trots zaten. Maar de starets Johannes bleef onbeweeglijk zitten en zuchtte
luidruchtig. En toen de menigte om hem heen uitgedund was, verliet hij zijn
zetel en liep naar de paus en zijn aanhang toe. Hij werd gevolgd door de
orthodoxen die niet het podium bestegen hadden.
Opnieuw nam de keizer het woord:
"Beminde christenen, ik ken velen onder u voor wie in
het christendom de persoonlijke opvatting van de waarheid en het vrije
onderzoek van de Schriften boven alles gaat. Dit is niet de gelegenheid om te
zeggen wat ik daarover denk. U weet wellicht dat ik in mijn jonge jaren een
belangrijk boek over bijbelkritiek heb geschreven dat, in die tijd, enig opzien
baarde en het begin vormde van mijn bekendheid. Waarschijnlijk om dat werk te
gedenken, heeft de Universiteit van Tübingen mij een dezer dagen verzocht het
eredoctoraat in de theologie in ontvangst te nemen. Ik heb laten antwoorden dat
ik het gaarne en in dank zal aanvaarden.”
"En vandaag heb ik, tegelijkertijd met het museum voor
de archeologie van het christendom, besloten tot de oprichting van een
wereldinstituut voor onafhankelijk onderzoek van de Heilige Schrift vanuit alle
mogelijke gezichtspunten en aanverwante wetenschappen.”
"Dat Instituut zal kunnen beschikken over een
jaarlijkse begroting van anderhalf miljoen mark. Wie instemt met deze
maatregelen en mij naar eer en geweten als leider aanvaardt, verzoek ik
hierheen te komen, naar de nieuwe doctor in de theologie."
Een vreemd lachje verliet de fraaie mond van de grote
keizer. Meer dan de helft van de geleerde theologen begaf zich naar het podium,
zij het langzaam en aarzelend. Allemaal keken ze naar professor Pauli die, met
gebogen hoofd, in elkaar gedoken en in zichzelf gekeerd, als vastgenageld op
zijn plaats zat. De geleerde theologen die intussen op het podium stonden,
waren in verwarring en een van hen sprong in een vlaag van verbijstering opeens
naast de trap naar beneden en strompelde naar professor Pauli toe en het kleine
groepje dat hem omringde. De professor tilde zijn hoofd op, verhief zich met
een onzekere beweging en schoof, vergezeld van zijn groepje getrouwen bij de
starets Johannes en paus Petrus aan.
Op het podium bevond zich nu de overgrote meerderheid van
de deelnemers aan het concilie, waaronder vrijwel alle hoogwaardigheidsbekleders
uit Oost en West. Beneden waren maar drie groepjes overgebleven, die naar
elkaar toe geschoven waren en zich verdrongen rond de starets Johannes, paus
Petrus en professor Pauli.
Met een droevige stem richtte de keizer zich tot hen:
"Wat kan ik nog voor u doen, vreemde mensen? Wat verwacht u van mij? Ik
weet het niet meer. Vertel het me dan zelf, gij christenen die in de steek
gelaten bent door de meerderheid van uw broeders en leiders en veroordeeld bent
door de stem van het volk. Zeg me wat u het dierbaarst is in het
christendom."
Wasbleek stond de starets Johannes op, en antwoordde met
een zachte stem: "Grote heerser! Voor ons is het dierbaarste van het
christendom de Christus zelf en wat van hem komt, want we weten dat hij de belichaming
is van God. Van u, meester, zijn wij bereid alle weldaden in ontvangst te
nemen, mits wij in uw milddadige hand de heilige hand van de Christus ontwaren.
En op uw vraag wat u nog voor ons kunt doen, geven wij ons eenvoudige antwoord:
belijd hier voor ons dat Jezus Christus Gods zoon is, vleesgeworden en
opgestaan is uit de doden en weder zal komen. Belijd hem en wij zullen u met
liefde aanvaarden als de ware voorloper van zijn luisterrijke wederkomst."
Hij zweeg en liet zijn blik rusten op het gezicht van de
keizer. Net zoals in die rampzalige nacht, voelde die laatste een helse storm
in zich opsteken, die hem elke innerlijke zelfbeheersing ontnam. Met een
bovenmenselijke inspanning probeerde hij zich uiterlijk te beheersen en zich
niet voortijdig te verraden. Het kostte hem ongelooflijk veel moeite om zich
niet met een woeste kreet op de spreker te werpen en hem te verscheuren. Maar
opeens hoorde hij de bekende bovenaardse stem zeggen: "Zwijg en vrees
niet." Hij zweeg. Maar zijn lijkbleke en vertrokken gezicht bleef steken
in een grijns en zijn ogen schoten vuur.
Tijdens de woorden van de starets Johannes leek het alsof
de grote magiër op zijn troon, gehuld in een wijde driekleurige mantel die het
kardinaalspurper verborg, met fonkelende ogen en druk bewegende lippen
daaronder iets duisters uitvoerde. Door de open ramen van de tempel was te zien
dat er een enorme zwarte wolk aan kwam drijven, die even later alles in
duisternis hulde. Verbijsterd en geschrokken bleef de oude starets Johannes de zwijgende
keizer aanstaren, maar opeens wendde hij zijn ogen met afgrijzen van hem af,
draaide zich om en riep met een verstikte stem: "Kinderen, het is de
Antichrist!"
Op dat moment klonk het oorverdovend geraas van een
donderslag en schoot een enorme bolbliksem rondtollend door de tempel heen en
hulde de oude monnik in een vuurzee. Allemaal stonden ze aan de grond genageld
van angst en toen ze weer tot zichzelf kwamen, lag de starets Johannes dood op
de grond.
Bleek maar kalm, wendde de keizer zich weer tot de
aanwezigen en sprak: "U hebt zo-even Gods oordeel aanschouwd. Ik heb
niemands dood gewild, maar mijn hemelse vader heeft zijn geliefde zoon
gewroken. De zaak is afgehandeld. Wie nog meer waagt het te twisten met de
Allerhoogste? Secretarissen, schrijf op: "Nadat het vuur uit de hemel een
waanzinnige vijand van de goddelijke majesteit heeft verpletterd, besluit het
oecumenisch concilie van de christenen van alle gezindten, eenstemmig de
huidige Romeinse keizer en wereldheerser te erkennen als zijn opperste leider
en heerser."
Plotseling galmde een enkel woord luid en duidelijk door de
tempel: "Contradicitur! (Tegen!)" Paus Petrus II was opgestaan.
Bevend over zijn hele lichaam en met een van woede rood aangelopen gezicht,
wees hij met zijn bisschopsstaf in de richting van de keizer en sprak:
"Onze enige meester is Jezus Christus, Gods levende
zoon. Wie u bent hebt u zo-even gehoord. Verdwijn! Kaïn, broedermoordenaar!
Verdwijn, werktuig van de duivel! Door de mij door de Christus verleende macht
zend ik, dienaar der dienaren Gods, u, schurftige hond, voor eeuwig uit Gods
kerk en geef u over aan uw vader, de Satan! Anathema, Anathema, Anathema! (Vervloekt!)"
Terwijl hij sprak bewoog de grote magiër zich onrustig
onder zijn mantel. Luider dan de laatste vervloeking klonk een donderslag en de
laatste paus viel levenloos ter aarde.
"Zo zullen," sprak de keizer, "door de hand
van God al mijn vijanden geveld worden." "Pereant, pereant! (sterf!)"
schreeuwden de kerkvorsten trillend.
De keizer draaide zich om en verliet langzaam het podium
door een deur aan de achterzijde. Hij steunde op de schouder van de grote
magiër en werd gevolgd door zijn aanhangers. In de tempel bleven alleen beide
doden achter, waar omheen zich een groep christenen samendrongen, die halfdood
van schrik waren. Alleen professor Pauli had zijn tegenwoordigheid van geest
niet verloren. De algemene ontsteltenis leek juist al zijn geestkracht opgewekt
te hebben. Daarmee ging ook een verandering van zijn uiterlijk vergezeld; hij
maakte een grootse en begeesterde indruk. Met ferme stappen besteeg hij het
podium, ging zitten op een van de lege zetels van de staatsecretarissen, nam
een vel papier en begon te schrijven.
Toen hij klaar was, stond hij op en las met luide stem:
"Tot meerdere eer en glorie van onze Verlosser Jezus Christus. Nu onze
allergelukzaligste broeder Johannes, de vertegenwoordiger van de het
oosters christendom, de grote bedrieger en grote vijand van God, ontmaskerd
heeft als de in de Schriften aangekondigde Antichrist en onze heilige broeder
Petrus, vertegenwoordiger van het westers christendom, hem formeel en
rechtmatig uit Gods kerk heeft gestoten, besluit het oecumenisch concilie van
de christelijke kerken, ten overstaan van de lichamen van Johannes en Petrus,
martelaren voor de waarheid en getuigen van de Christus, elk contact te
verbreken met de uitgestotene en zijn verfoeilijke groep aanhangers en de
woestijn in te trekken en daar de op handen zijnde komst van onze heer en
meester Jezus Christus af te wachten!"
Die woorden wekten geestdrift op bij de vergadering,
waaruit luide stemmen klonken: "Adveniat! Adveniat cito! Komm, Herr Jesu,
komm! Viens, Seigneur Jésus!"
Professor Pauli schreef nog wat op en las voor: "Na
eenstemmig het eerste en laatste besluit van het oecumenische concilie
opgesteld en genomen te hebben, ondertekenen wij.... " Met een handgebaar
nodigde hij de leden van de vergadering uit te tekenen en allemaal bestegen ze
het podium en ondertekenden het besluit. Als laatste schreef hij met grote
gotische letters: "Duorum defunctorum testium locum tenens Ernst Pauli.(namens
de getuigenis van de twee overledenen.)
"Laten we nu," zei hij, op de twee doden wijzend,
"vertrekken met onze ark des verbonds van het laatste testament." De
overledenen werden op een draagbaar gelegd en onder het zingen van Latijnse,
Duitse en Slavische hymnen begaven de christenen zich langzaam naar de uitgang
van Haram-esh-Sjerif.
Daar stuitte de stoet op een door de keizer gestuurde
staatsecretaris, vergezeld van een garderegiment. De soldaten stelden zich op
bij de deur en de staatssecretaris las de volgende verordening voor:
"Bevel van zijne majesteit. Teneinde het christelijke
volk op de hoogte te stellen en te waarschuwen voor kwaadwillende lieden,
onruststokers en leugenaars, hebben wij besloten dat het zinvol is de lijken
van de twee, door het vuur uit de hemel, gedode oproerkraaiers publiekelijk ten
toon te stellen in de Straat de Christenen (Kharet-en-Nasara) bij de ingang van
de belangrijkste christelijke tempel, de Kerk van het Heilig Graf of
Opstandingskerk genaamd, zodat iedereen zich ervan kan overtuigen dat ze echt
dood zijn.”
"Hun stijfhoofdige aanhangers, die op een kwaadaardige
manier al onze weldaden weigeren en in hun verblinding hun ogen sluiten voor de
overduidelijke door de godheid gegeven tekens, kunnen rekenen op onze
barmhartigheid en onze tussenkomst bij onze hemelse vader om ze te bewaren voor
de dood door het vuur uit de hemel. Ze behouden hun volledige vrijheid, op
voorwaarde dat zij zich niet zullen ophouden in steden en andere bevolkte
streken, waar zij door hun kwaadaardige verzinsels onschuldige en eenvoudige
mensen in verwarring zouden kunnen brengen en misleiden." Toen de officier
uitgesproken was, naderden op zijn teken acht soldaten de draagbaren.
"Zo worden de Schriften vervuld," zei professor
Pauli en de christenen die de draagbaren droegen, gaven ze zwijgend over aan de
soldaten die zich vervolgens door de noordwestelijke poort verwijderden. De
christenen verlieten de noordoostelijke poort, haastten zich de stad uit in de
richting van Jericho langs de weg die voorbij de Olijfberg voert, waar de
ordebewakers en twee cavalerieregimenten tevoren al groepen nieuwsgierigen
weggejaagd hadden. In de verlaten heuvels van Jericho besloten de christenen
enige dagen te blijven.
De volgende morgen kwamen christelijke pelgrims uit
Jeruzalem naar hen toe en vertelden wat er in die stad verder voorgevallen was.
Na een maaltijd aan het keizerlijk hof, waren alle leden van het concilie
bijeengeroepen in de enorme troonzaal - die zich op de plek bevond waarvan
aangenomen werd dat daar Salomo's troon gestaan had. Daar had de keizer zich
gericht tot de katholieke hoogwaardigheidsbekleders en verklaard dat het in het
belang van de kerk was dat ze zonder uitstel een waardige opvolger kozen van de
apostel Petrus; dat gezien de huidige omstandigheden de bijeenkomst kortdurend
moest zijn; dat zijn aanwezigheid als leider en vertegenwoordiger van het
gehele christendom, hen onthief van de formele rituelen en tot slot, dat hij in
naam van alle christenen het Heilig College voorstelde zijn vriend en geliefde
broeder Apollonius te kiezen, zodat door zijn nauwe band met hem, ook de eenheid
van kerk en staat ten gunste van beiden duurzaam en onverwoestbaar zou zijn.
Het Heilig College had zich in conclaaf teruggetrokken in
een afzonderlijk vertrek en keerde na anderhalf uur terug met de nieuwe paus
Apollonius. Tijdens de verkiezing van de nieuwe paus had de keizer in zeer
beminnelijke, overdachte en welsprekende bewoordingen de vertegenwoordigers van
het protestantisme en de orthodoxie gevraagd om, bij het begin van dit nieuwe
en grootse tijdperk in de geschiedenis van het christendom, hun oude
godsdiensttwisten te beëindigen. Hij had er zijn woord op gegeven dat
Apollonius voor altijd een eind zou maken aan het, de hele geschiedenis door,
begane machtsmisbruik van de pauselijke stoel. Door die toespraak overtuigd,
hadden de vertegenwoordigers van protestanten en orthodoxen een document
opgesteld en ondertekend dat de eenwording van de kerken waarborgde. En toen
Apollonius met de kardinalen in de troonzaal verscheen, hadden een Griekse
aartsbisschop en een protestantse dominee hem dat document overhandigd.
"Accipio et approbo et lætificatur cor meum (Met
vreugde in mijn hart aanvaard en onderschrijf ik het.)" had Apollonius
gezegd, terwijl hij het document ondertekende. En hij had de Duitser en de
Griek vriendschappelijk omhelsd en daaraan toegevoegd: "Ik ben een even
oprecht orthodox en protestants, als katholiek christen." Daarna was hij
naar de keizer toegelopen en had hem langdurig in zijn armen gesloten.
Op dat moment begonnen in alle richtingen fonkelende
stippen door het paleis en de tempel te zweven. Ze werden groter en veranderden
in lichtgevende gedaanten van vreemde wezens. Bloemen, zoals op aarde nooit
eerder gezien waren, daalden neer en vulden de lucht met onbekende geuren.
Vanuit de hoogte klonken aangrijpende klanken van tot dan toe onbekende
instrumenten en engelachtige stemmen van onzichtbare zangers loofden de nieuwe
heersers van hemel en aarde.
Opeens had er een angstaanjagend gerommel geklonken in de
noordwestelijke hoek van het paleis, midden onder de koepel der geesten
(Koebeth-el-Ruach), waar zich volgens de overleveringen van de mohammedanen de
ingang van de hel bevindt. Toen de aanwezigen zich op uitnodiging van de keizer
daar naartoe hadden begeven, konden ze allemaal ontelbare, fijne maar
doordringende stemmetjes horen, die niet echt kinderlijk, maar ook niet echt
duivels klonken en riepen: "De tijd is gekomen, laat ons los, redders, o
redders!" Maar Apollonius was naar een rotsblok toegelopen en had driemaal
iets geroepen in een vreemde taal en toen waren de stemmen verstomd en was het
onderaards gerommel opgehouden.
Tegelijkertijd was van alle kanten een enorme menigte naar
Haram-el-Sherif samengestroomd. Bij het invallen van de nacht waren de keizer
en de nieuwe paus verschenen op het oostelijk bordes van het paleis, wat een
storm van geestdrift ontketende.
Beminnelijk had de keizer naar alle kanten de aanwezigen
begroet en Apollonius had uit grote manden, die de kardinalen hem voorhielden
allerlei vuurwerk gegrepen en in de lucht gegooid. Door ze alleen maar met zijn
hand aan te raken werden ze ontstoken, Romeinse kaarsen, vuurpijlen en
fonteinen, die brandden met een parelmoerachtig fosforescerend licht of in
heldere sterren met alle kleuren van de regenboog en, als ze op de grond
terechtkwamen, veranderden in ontelbare veelkleurige strooibiljetten met een
volledige aflaat voor alle zonden uit verleden en heden en toekomst. Het
gejuich van het volk was mateloos.
Maar sommigen beweerden dat ze gezien hadden dat die
aflaatbiljetten onder hun ogen veranderden in afschuwelijke padden en slangen.
Toch was de grote meerderheid buitenzinnig geweest en de volksfeesten hadden
nog enige dagen aangehouden, waarbij de nieuwe paus en wonderdoener zulke
ongelooflijke dingen verricht had, dat het volstrekt zinloos zou zijn ze
allemaal te willen vertellen.
In de onherbergzame heuvels van Jericho brachten de ware
christenen intussen hun tijd door met vasten en bidden. Op de avond van de
vierde dag ging professor Pauli, tegen het vallen van de nacht, met negen
metgezellen op ezels en met een kar naar Jeruzalem. Langs zijwegen reden ze om
Haram-esh-Sjerif heen, kwamen weer langs Kharet-en-Nasara en bereikten de
ingang van de Opstandingstempel, waar de lichamen van paus Petrus en de starets
Johannes op de grond lagen.
De straat was geheel verlaten, want de hele stad had zich
naar Haram-esh-Sjerif begeven. De soldaten van de wacht lagen in een diepe
slaap. De lichamen verkeerden niet in ontbinding en waren ook niet koud. De
professor en zijn metgezellen legden de lichamen op een draagbaar, bedekten ze
met mantels die ze meegenomen hadden en verlieten de stad langs dezelfde
omwegen.
Toen ze teruggekeerd waren te midden van hun eigen mensen
en ze de draagbaren op de grond gezet hadden, keerden de levensgeesten terug in
de beide lichamen. Ze bewogen en probeerden zich te ontdoen van de mantels
waarin ze gewikkeld waren. Onder vreugdekreten hielpen ze hen allemaal daarmee
en weldra stonden de twee uit de dood op opgestanenen weer gezond en
ongedeerd voor hen.
Als eerste sprak de oude starets Johannes:
"Kijk, mijn kinderen, wij hebben jullie dus niet
verlaten. En luister nu wat ik jullie ga zeggen: de tijd is gekomen om het
laatste gebod van de Christus aan zijn leerlingen te vervullen: dat ze één
zouden zijn, zoals hij en zijn vader één zijn. En laten we nu, kinderen, ter
wille van die christelijke eenheid onze beminde broeder Petrus eer bewijzen.
Moge hij voortaan de schapen van de Christus hoeden. Kom, broeders," en
hij omhelsde Petrus.
Toen trad ook professor Pauli op de paus toe en zei: "U
bent Petrus! Nu is het duidelijk bewezen en er is geen twijfel mogelijk."
Krachtig pakte hij met zijn rechterhand de hand van de paus vast en reikte de
starets Johannes zijn linkerhand, met de woorden: "Nu Vadertje, nu zijn we
EEN in Christus."
Zo voltrok zich hier in een donkere nacht op een eenzame
hoogte de eenwording van de kerken. Maar opeens werd de nachtelijke duisternis
verlicht door een stralend licht en verscheen er aan de hemel een indrukwekkend
teken: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een
krans van twaalf sterren op haar hoofd (Openb. 12:1). De verschijning bleef
enige tijd op dezelfde plaats staan en bewoog zich daarna langzaam zuidwaarts.
De paus verhief zijn staf en riep uit: "Ziedaar onze banier! laten wij
haar volgen." En omstuwd door een menigte christenen liep hij samen met
beide oudsten in de richting van de verschijning, naar de berg Gods, naar de
Sinaï.... .
Nadat de vertegenwoordigers van het christendom en hun
geestelijk leiders zich teruggetrokken hadden in de Arabische woestijn, waar
zich een grote menigte echte zoekers naar de waarheid bij hen voegde, kostte
het de nieuwe paus Apollonius geen enkele moeite om met zijn wonderen en
toverkunsten alle oppervlakkige christenen te verleiden, die in hem nog niet de
Antichrist herkend hadden. Hij verklaarde dat hij de poorten geopend hadden
tussen deze wereld en gene zijde en contact tussen levenden en doden en mensen
en demonen werd daarna daadwerkelijk een alledaags verschijnsel. Weldra
ontwikkelde zich daaruit nieuwe ongekende vormen van mystiek en duivelverering.
Maar op het moment waarop de keizer dacht dat zijn positie
een degelijke religieuze onderbouwing had gekregen en hij zichzelf,
gehoorgevend aan de aandringende influisteringen van die geheimzinnige
'vaderlijke' stem, uitgeroepen had tot de enige ware belichaming van de
opperste wereldgodheid, werd hij getroffen door een, door niemand verwachte,
ramp: de joden kwamen in opstand.
Dat volk, dat inmiddels dertig miljoen mensen telde, was
niet helemaal onschuldig aan de opkomst en het succes van de supermens. Toen
hij in Jeruzalem zijn residentie gevestigd had, had hij heimelijk onder de
joden het gerucht laten verspreiden dat zijn uiteindelijke doel was de
wereldheerschappij van de Israël te vestigen. De joden hadden hem daarop als
hun Messias erkend en hun geestdriftige toewijding kende geen grenzen.
En nu kwamen ze in opstand met kreten van woede en wraak.
Het lijdt geen twijfel dat die verandering voorzien was in de Schriften en
overlevering, maar de monnik Pansophe heeft het misschien te naïef en
realistisch voorgesteld. Hij schrijft dat de joden, die geloofden dat de keizer
een volbloed en trouwe Israëliet was, er toevallig achtergekomen waren dat hij
niet besneden was. Diezelfde dag nog kwam heel Jeruzalem en de dag daarop heel
Palestina in opstand. De mateloze en vurige toewijding aan de redder van
Israël, aan de lang verwachte Messias, sloeg om in een even mateloze en vurige
haat tegenover deze sluwe bedrieger en schaamteloze parvenu.
Het jodendom verhief zich als één man en zijn vijanden
zagen tot hun verbijstering dat de ziel van Israël uiteindelijk niet bepaald
werd door berekening en begeerten van de Mammon, maar door een oprecht hart,
door de vurige hoop van zijn geloof in de komst van de Messias.
De keizer, die een zo plotselinge uitbarsting niet verwacht
had, verloor zijn zelfbeheersing en vaardigde een bevel uit waarin hij alle
opstandige joden en christenen ter dood veroordeelde. Duizenden en zelfs
tienduizenden mensen, die geen tijd hadden om naar de wapens te grijpen, werden
meedogenloos afgeslacht. Maar korte tijd later maakte een joods leger van een
miljoen strijders zich meester van Jeruzalem en sloot de keizer in op de vlakte
van Haram-esh-Sjerif. Hij beschikte slechts over een deel van zijn
garderegiment, dat niet opgewassen was tegen de vijand. Met behulp van de
magische kunsten van zijn paus, slaagde de keizer erin de gelederen van zijn
belegeraars te doorbreken en werd kort daarna gezien in Syrië aan het hoofd van
een onmetelijk leger van verschillende heidense volken. Ondanks hun povere
uitzicht op een overwinning trokken de joden hem vastberaden tegemoet. Maar
nauwelijks waren de voorhoeden van beide legers op elkaar gestuit toen zich een
aardbeving voordeed van een ongekende hevigheid.
Vanonder de Dode Zee, aan de oevers waarvan het leger van
de keizer haar kampement opgeslagen had, rees een enorme vulkaan op en uit de
krater stroomden gloeiende lavastromen omlaag en verzwolgen de keizer, zijn
ontelbare bataljons en zijn onafscheidelijke metgezel, paus Apollonius, die
niets meer vermocht met zijn toverkunsten. Intussen riepen de joden in angst en
beven de God van Israël aan en vluchtten naar Jeruzalem.
Toen de heilige stad in zich kwam, scheurde de hemel van
Oost naar West vaneen door een felle bliksemschicht en zagen ze de Christus,
gehuld in een koninklijk gewaad en met de wonden van de spijkers in zijn
handen, naar hen neerdalen. En tezelfdertijd trok de menigte christenen, onder
leiding van Petrus, Johannes en professor Pauli vanuit de Sinaï naar Sion,
terwijl van alle kanten andere groepen begeesterden toestroomden. Het waren de
joden en christenen die de Antichrist had laten afslachten. Ze waren herrezen
om samen met de Christus deel te nemen aan het duizendjarig rijk.
Hiermee wilde de monnik Pansophe zijn verhaal beëindigen,
een verhaal dat niet ging over de wereldwijde catastrofe van het einde van de
wereld, maar alleen over de ontknoping van de historische ontwikkeling,
namelijk de verschijning, verheerlijking en ondergang van de Antichrist.
|