God
schonk de ziel van de allerheiligste Maria de “gewoonte der deugd”
De onstuimige stromen van de Godheid kwamen in Maria’s
gewijde ziel samen. Zij ontsprongen aan het fundament van Zijn Wijsheid en
Goedheid, waardoor en waaruit Hij besloten had de grootste gaven en deugden,
welke in alle eeuwigheid aan geen ander schepsel gegeven zouden worden, in deze
Hemelse Vrouwe te plaatsen. En toen het uur gekomen was om deze deugden aan
Haar mee te delen, dus op hetzelfde ogenblik waarop haar natuurlijk leven
begon, vervulde de Almachtige naar Zijn welbehagen deze wens, waarvan Hij de
realisatie had opgeschort vanaf het allereerste begin, tot de gepaste tijd zou
aanbreken. De Heer voerde Zijn plan uit. Hij liet ten tijde van Haar Ontvangenis
Zijn gaven en genaden neerdalen in de ziel van Maria in een zodanig
overstelpende mate dat geen andere Heilige of allen tezamen ooit zouden kunnen
bereiken. Hoewel Zij getooid als de Bruid van de Hemel neerdaalde, begiftigd
met alle volmaaktheden en met de hele reeks van ingestorte deugden, was het
niet noodzakelijk, dat Zij al deze deugden tegelijk zou beoefenen. Het zou
voldoende zijn indien Zij die deugden beoefende, welke pasten bij Haar staat in
de schoot van Haar moeder.
Onder de eerste waren de drie theologische deugden: geloof,
hoop en liefde, die rechtstreeks betrekking hebben op God. Zij beoefende ze
onmiddellijk op de meest verheven wijze, waarbij Zij door een zeer fijnzinnig
geloof de Godheid met al Haar volmaaktheden en oneindige eigenschappen, zowel
als de Drie-eenheid met Haar onderscheiden Personen erkende. Deze kennis door
het geloof werd niet gehinderd door de hogere kennis, welke God Haar gaf. Zij beoefende
ook de deugd van hoop, omdat Zij in God het voorwerp van Haar geluk en Haar
laatste doel zag. Haar ziel streefde zonder een moment een ander doel voor ogen
te hebben, noch aarzelde op Haar naar boven gerichte vlucht, met hevig
verlangen naar Haar vereniging met God. Tegelijk beoefende Zij de deugd van
liefde. Zij zag in God het oneindige en hoogste Goed en bracht een zodanig
diepe waardering voor de Godheid op, dat zelfs alle serafijnen tezamen nooit
een dergelijk hoge graad van vervoering en deugd zouden kunnen bereiken.
De andere deugden, die de rede van het schepsel sieren,
bezat Zij in verhouding tot de theologische deugden. De zedelijke en
natuurlijke deugden bezat zijn in wonderbare en bovennatuurlijke mate en in de
orde der genade bezat Zij op nog verhevener wijze de gaven en vruchten van de
H. Geest. Zij had een ingestorte kennis en de gewoonte van al deze deugden. De
wetten van de natuur hadden geen geheimen voor Haar zodat Zij helemaal
vertrouwd was met de natuurlijke en bovennatuurlijke orde van de dingen in hun
verhouding tot de grootheid van God. Zodoende was Zijn vanaf Haar eerste
ogenblik in de schoot van haar Moeder wijzer, voorzichtiger en helderder van
verstand en meer in staat om God en al Zijn werken te begrijpen dan alle
schepselen, de er zijn geweest of er ooit nog zullen zijn tot in de eeuwigheid,
uitgezonderd natuurlijk Haar allerheiligste Zoon. En al deze volmaaktheden
bestonden ook in Haar daden, welke Zij in overeenstemming met de heiligheid van
Haar staat en in verhouding met de werkzaamheid van de goddelijke kracht,
verrichtte. Daarom was Haar volmaaktheid aan geen andere grenzen gebonden dan
Gods allerrechtvaardigst welbehagen.
Bij de beoefening van de theologische deugden, de deugd van
godsdienstigheid en de hoofddeugden, die daaruit voortvloeien, nam Zij God
waar, zoals Hij is, als de Schepper en de Glorie-brenger. In heldhaftige daden
bracht Zij Hem eer, prees Hem en bedankte Hem voor Haar schepping. Zij beminde
Hem, vreesde Hem en aanbad Hem, onder het brengen van offers van aanbidding,
lof en eer, wegens Zijn onveranderlijk Wezen. Zij erkende de ontvangst van de
gaven hoewel nog vele daarvan voor Haar verborgen waren, en Zij dankte daarvoor
in diepe nederigheid. Zij verootmoedigde zich onmiddellijk in de schoot van
Haar moeder, zelfs in dat zeer kleine lichaam. En door al deze daden waren Haar
verdiensten groter dan van alle Heiligen in de hoogste graden van volmaaktheid
en heiligheid samen. Haar kennis van het geheim van de Godheid en van de
allerheiligste Drie-eenheid was groter dan de geloofswaarheden ons leren.
Hoewel Zij God op het moment van Haar Ontvangenis niet intuïtief
zag, zoals de Heiligen Hem zien, zag Zij Hem toch abstract door een licht en
inzicht, dat hoewel minder scherp dan het gelukzalig schouwen, toch sterker was
dan de andere wijzen, waarop God Zichzelf kan tonen of openbaart aan het
geschapen verstand. Haar werden beelden van de Godheid getoond, die zo
duidelijk en helder waren dat Zij het onveranderlijk Wezen van God begreep,
duidelijker dan ooit twee schepsels elkaar kunnen begrijpen. Deze beelden waren
als een uitstralende spiegel, van waaruit de hele Godheid en daarin alle
schepselen schitterden. Zo zag Zij in God, door dit licht en deze beelden van
de goddelijke natuur, alle dingen met een grotere helderheid en duidelijkheid
dan mogelijk was door de beelden, die de ingestorte kennis, welke Zij reeds
bezat, Haar toonde.
Door al deze verschillende middelen, werd Haar vanaf het
eerste ogenblik van Haar Ontvangenis, het visioen getoond van alle mensen en
engelen in de hiërarchie, waardigheden en werkzaamheden evenals van alle schepselen
zonder rede met hun natuur en omstandigheden. Zij zag de val van de engelen en
hun ondergang; de rechtvaardiging en glorie van de goeden en de verwerping en
bestraffing van de slechten; de eerste geluksstaat van Adam en Eva in hun
onschuld; hun verleiding, hun schuld en de ellende waarin zij geworpen werden
door hun val, en in welk ongeluk het hele menselijk ras door hen werd gestort;
het goddelijk besluit om dit weer goed te maken; de voorbeschikking en
ondergang van de wereld; de natuur van de Hemelen, de sterren en planeten; de
stand en rangschikking van de elementen. Zij zag het vagevuur, het
voorgeborchte en de hel. Zij zag hoe al deze dingen met al wat zij bevatten,
waren geschapen door de goddelijke kracht en door de oneindige goedheid in
stand werden gehouden, zonder dat Hij hen daar zelf bij nodig had. Maar bovenal
werd Zij ingelicht over alle geheimen die betrekking hadden op de Menswording,
waardoor God mens zou worden tot redding van heel het menselijk geslacht
terwijl er voor de gevallen engelen geen geneesmiddel zou zijn.
Voortvloeiend uit deze wondere kennis, welke Haar ziel op
het moment van de vereniging met het lichaam bezat, spande Maria zich in tot
het verrichten van heldhaftige deugdbeoefening. Zij stelde daden van onvergelijkelijke
bewondering, lof, eerbetuiging, aanbidding, nederigheid, liefde voor God en
droefheid over de zonden, welke tegen Hem waren begaan, die Zij erkende als de
Verwekker en het einddoel van al deze bewonderenswaardige werken. Zij droeg
Zich op als een aanvaardbare offerande aan de Allerhoogste. Zij begon, van dat
ogenblik af, Hem met innig verlangen te zegenen, Hem lief te hebben en Hem te
eren, omdat Zij zag, dat de slechte engelen, en de mensen hadden nagelaten Hem
te leren kennen en lief te hebben. Zij verzocht de H. engelen, wier Koningin
Zij reeds was, Haar te willen helpen, de Schepper en Heer over allen de eer te
brengen, die Hem toekwam, en tevens voor Haar te willen bidden.
De Heer toonde Haar op dit ogenblik, ook Haar
engelbewaarders, die Zij erkende en in blijde onderwerping aanvaardde. Zij
nodigde hen uit om in beurtgezang met Haar de Allerhoogste in lofzangen te
eren. Zij kondigde hem op voorhand aan, dat dit de dienst zou zijn, die zij aan
Haar, gedurende de hele tijd van Haar sterfelijk leven, waarin Zij als Haar
helpers en bewaarders zouden optreden, moesten bewijzen. Zij werd bovendien
ingelicht over haar hele stamboom en die van de rest van het door God gekozen
volk, de Patriarchen en Profeten, en hoe bewonderenswaardig God was geweest
door gaven, genaden en gunsten in hen te bewerkstelligen. Het dwingt
bewondering af, hoewel de uitwendige vormen van haar lichaam bij de schepping
van haar ziel, nauwelijks groot genoeg waren om onderscheiden te worden, Hij
door de kracht van Zijn rechterhand beval, dat bij het aanschouwen van de val
der mensheid Zij, in de schoot van Haar moeder, tranen van droefheid zou
storten over de zwaarte van de belediging, die God werd aangedaan. In deze
wonderschone droefheid op het moment van haar tot bestaan komen, begon Zij een
geneesmiddel te zoeken voor de mensheid, en ving Zij het werk van middelares,
voorspreekster en herstelster aan. Zij droeg aan God het luide geroep van haar
voorvaders en van de rechtvaardigen op deze aarde op. Zij smeekte dat Zijn
barmhartigheid het redden van de stervelingen niet zou uitstellen, die Zij toen
reeds beschouwde als haar broeders en zusters.
Voordat Zij een woord met hen had gesproken, hield Zij van
hen met de meest brandende liefde, en van het eerste begin van Haar bestaan af,
nam Zij de taak van Weldoenster van de mensheid op zich, en beoefende Zij de
goddelijke en broederlijke liefde die in Haar hart waren ontstoken. Deze
smekingen werden door de Allerhoogste met grote welbehangen ontvangen dan de gebeden
van alle Heiligen en Engelen tezamen, en dit welbehagen werd Haar, die
geschapen was om de Moeder van God te worden, meegedeeld. Zij bemerkte Gods
liefde en Zijn wens van de Hemel neer te dalen om de mensheid te verlossen, al
wist Zij niet, hoe dat zou plaatsvinden. Het was passend, dat God Zich als
gedwongen voelde Zijn komst te bespoedigen wegens de gebeden en smekingen van
dit Schepsel, want het was allereerst uit liefde voor Haar, dat Hij zou komen,
en in Haar lichaam het menselijk vlees zou aannemen, Zijn bewonderenswaardigste
werk zou volbrengen en het einddoel voor alle schepselen zou waar maken.
Op het ogenblik van haar Ontvangenis bad Zij ook voor haar
natuurlijke ouders, Joachim en Anna, die Zij in God kende voordat Zij ze in
werkelijkheid had gezien. Zij beoefende de deugden van liefde, eerbied en
dankbaarheid, en erkende hen als de tweede oorzaak van haar natuurlijk bestaan.
Zij stortte meerdere gebeden. Door de hulp, welke de ingestorte kennis Haar
gaf, begon Zij liederen van dankbaarheid in Haar geest en hart samen te stellen
omdat Zij reeds bij de poort van het leven, hetgeen wij allen verloren zijn bij
ons eerste begin, had gevonden. Zij vond de genade, welke naar Haar stroomde. Zij
vond de Godheid, die Haar op de drempel van Haar bestaan opwachtte. De
eigenschappen van Haar lichaam en ziel vonden op het moment van Haar schepping
het edelste Voorwerp, dat hen aantrok en in geestvervoering bracht, want
daarvoor alleen waren ze geschapen en aangezien ze geheel van Haar zouden zijn,
was het passend, dat de eerste vruchten van hun werkzaamheid, welke zouden bestaan
uit de kennis en liefde van God, geheel aan de Voorwerp gewijd zouden zijn. In
deze Koningin bestond geen “zijn” zonder kennis van God, geen kennis zonder
liefde, en geen liefde zonder Haar verdienste. Zij had niets kleins in Zich,
niets dat uitsluitend werd bepaald door de gewone wetten of de algemene regels.
Zij was helemaal groot, en groot kwam Zij voort uit de
Handen van de Allerhoogste, opdat Zij zou kunnen voortgaan in groei en een
staat van voortreffelijkheid zou bereiken, die slechts God zou kunnen
overtreffen. (…)
Daar sliep dan de bruid van de Koning terwijl Haar hart
ontwaakt was. Daar sliepen nog die menselijke ledematen, die nog nauwelijks hun
natuurlijke vormen bereikt hadden, en het daglicht nog nooit hadden gezien, en
dat Hemelse hart, wonderschoon door de grootte van Zijn gaven, onbeduidend in
zijn kleinheid, maar attent in Haar moeders schoot, verlicht door het licht van
de Godheid, die het overstroomde en ontstak in het vuur van Zijn onmetelijke
liefde. (…)
Zij moest niet onderdoen voor de engelen die onmiddellijk
bij het begin van hun schepping gebruik maakten van hun eigenschappen.
Integendeel, dit voorrecht was Haar in grotere mate van voortreffelijkheid gegeven
omdat Zij werd geschapen als Hun Koningin en Vrouwe. Zij kreeg het in meerdere
mate, dat overeenkwam met het verschil tussen Haar naam en Haar taak als Moeder
van God, en die van dienaars, met Haar staat als Koningin en die van ondergeschikte;
want tegen geen der engelen had het Woord gezegd: “Gij zult Mijn Moeder zijn”;
noch kon één van hen tegen Hem zeggen: “Gij zijt mijn Zoon.” Maria alleen kon
aanspraak maken op deze omgang en deze verwantschap, welke daarom de werkelijke
maatstaf en het fundament is van de grootheid van Maria, op dezelfde wijze als
de Apostel de grootheid van Christus afmeet aan Zijn Kindschap van de eeuwige
Vader. Maria is de Hemelse zon, waaruit de stralen van de Godheid over de
wereld vallen, hoewel Zij nog verduisterd is in de moederschoot van de H. Anna.
(…)
De ziel van Maria, zag op het moment van Haar Ontvangenis,
het goddelijk wezen abstract, want de wezenlijke Glorie zijn is een voorrecht
da kenmerkend was voor de ziel van Christus, hetgeen afgeleid kan worden uit de
wezenlijke vereniging van de Godheid in de Persoon van het Woord. Want er zou
nooit een moment zijn dat de ziel van Christus en al haar eigenschappen zouden
verstoken zijn van de hoogste genade en glorie. Juist zoals Christus begon met
tegelijk God en mens te zijn, zo begon Hij ook op datzelfde moment God te
kennen en te beminnen zoals iemand die Hem reeds bezit. Maar de ziel van Zijn
heiligste Moeder was niet wezenlijk verenigd met de Godheid en daarom bezon Zij
haar activiteit niet als bezitter van God maar kwam Zij in dit leven als een
pelgrim. Zij verkreeg deze staat van pelgrim echter in zeer nauwe nabijheid van
de hypostatische (Goddelijke en menselijke natuur bijeen) vereniging, en daarom
werd Haar in evenredigheid daarmee een visie van God geschonken, welke zeer
dicht bij het goddelijk schouwen lag. Haar visie was minder dan die, welke
bereikt wordt in het gelukzalig schouwen, maar meer dan alle visioenen en
openbaringen aan andere schepselen gegeven, met uitzondering van de volheid van
aanschouwing van Christus. Het intuïtieve schouwen van andere schepselen werd
echter in haar eerste ogenblik door de Moeder van Christus overtroffen, wat
betreft de waarneming van God omdat Zij
in bepaalde mysteries in abstracte zin verder doordrong. Hoewel Zij God niet
van aangezicht tot aangezicht zag op dat eerste moment van Haar Ontvangenis,
werd Haar vele malen gedurende het verloop van haar leven, deze gunst
geschonken.
Maria’s onderricht: Het is een rechtvaardige daad,
verschuldigd aan de eeuwige God, dat de mens die tot de jaren des verstands is
gekomen (7 jaar) zijn eerste bewegingen naar God richt. Door Hem te kennen, zal
het kind beginnen Hem lief te hebben, zal het Hem eer bewijzen en Hem aanbidden
als zijn Schepper en enigste ware Heer. De ouders zijn natuurlijk verplicht om
de kinderen in deze kennis van God vanaf hun kindertijd te onderrichten. Zij
moeten hen onderrichten in de kennis van God en Schepper, dan kunnen zij de kinderen
later heel gemakkelijk laten wennen om God te kennen en te aanbidden. De ouders
moeten met ijver tot God bidden om te vragen dat de zielen van hun kinderen,
door zijn Voorzienigheid het Doopsel mogen toegediend krijgen en zodoende
verlost mogen worden van de erfzonde. En als de mens de Schepper niet gekend
heeft en Hem niet heeft aanbeden vanaf de eerste dageraad van het verstand, dan
dient de mens dit te doen zodra hij kennis heeft gekregen van God door het
geloof. (…)
Overweeg hoe bij de eerste aanblik van het hoogste Goed,
mijn hart door liefde gewond werd en Ik Mij geheel aan Hem gaf, om Mij nooit
meer van Hem te scheiden. Mijn hele leven werd daarmee doorgebracht en Ik hiel
nooit ermee op om het middelpunt van Mijn wensen en verlangens te bereiken want
aangezien het Voorwerp oneindig is, kan de liefde geen rust hebben voordat dit
bereikt is. Met de kennis van God en Zijn liefde dient gepaard te gaan de
kennis van uzelf. Gedenk uw onbeduidendheid en laagheid. Schenk er aandacht aan
dat indien deze waarheden goed begrepen worden, herhaald en overwogen worden,
zij goddelijke gevolgen zullen hebben in de ziel. (…)
Uitleg
van Openbaring 21 met betrekking tot Maria :
En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde;
Johannes spreekt over de schepping van Maria door de hand
van de Almachtige en de vorming van het materiaal, waaruit de heiligste
menselijke natuur van het Woord voortkwam. Het is passend dat de goddelijke
menselijke natuur en de maagdelijke schoot, waaruit het Woord gevorm zou
worden, “een nieuwe Hemel” genoemd wordt, want in die Hemel begon God op nieuwe
wijze te wonen, geheel verschillend van de wijze, waarop Hij in de oude Hemel
en in welke van zijn schepselen, gewoond had. Maar de oude Hemel kon na het
mysterie van de Menswording ook “nieuw” genoemd worden, want daardoor werd iets
helemaal nieuws mogelijk, nl. dat sterfelijke mensen daarin zouden kunnen
wonen. Bovendien was de vernieuwing, welke veroorzaakt werd door de glorie van
de mensheid van Christus en die van Zijn zuiverste Moeder, zo luisterrijk, dat
zij boven de vroegere glorie een vernieuwing van ongehoorde schoonheid en
pracht aan de Hemel toevoegde.
De goede engelen woonden er reeds maar dat was iets van de
zeer oude tijd. Het was een nieuwe gebeurtenis, dat de Eniggeborene van de Vader,
bij Zijn dood de verloren glorie, welke door de zonde was teloor gegaan, zou herstellen
en voor de mensen de Hemel, waaruit zij verdreven waren, en waarvoor zij zich
als bewoners ongeschikt hadden gemaakt, opnieuw toegankelijk zou maken. En
omdat al deze vernieuwingen van de Hemel hun begin hadden in de Maagd Maria,
zegt Johannes als Hij spreekt over Maria, zonder zonde geboren, dat Hij een
nieuwe Hemel zag. Ook zag Hij een nieuwe aarde, want de oude aarde was besmeurd
met de schuld van de zonde en de verdoemenis; maar de heilige aarde van de
heiligste Maria was een nieuwe aarde zonder de schuld en de vervloeking van
Adam; en zij was zo nieuw, dat er sedert de schepping van de eerste aarde geen
andere gezien was, totdat de schepping van de heiligste Maria een feit was.
Zij was zo nieuw en vrij van de vervloeking van de oude
aarde, dat in deze gezegende aarde alle andere kinderen van Adam zouden
vernieuwd worden. Want in, door en wegens deze gezegende aarde van Maria, zou
het aardse materiaal van Adam weer gezegend, vernieuwd en bezield worden,
terwijl dit tot dat ogenblik vervloekt was en oud was geworden door de
vervloeking. Alles werd vernieuwd in de heiligste Maria en in Haar onschuld, en
daarom ziet Johannes in Haar de vernieuwing van aarde en menselijke elementen
hun opgang naar boven weer kunnen beginnen, en dat in Maria, zonder zonde
ontvangen, een nieuwe Hemel en een nieuwe aarde zichtbaar zijn.
de eerste hemel en de eerste aarde waren verdwenen
Zodra de nieuwe aarde en de nieuwe Hemel van Maria en haar
Zoon, de Godmens, in de wereld zouden komen, zou de oude Hemel en aarde, oud
geworden door het door zonden besmeurde menselijke en wereldlijke materiaal, verdwijnen.
Er was nu een nieuwe Hemel voor de Godheid in dat menselijk wezen, helemaal
zonder zonde. Zij zou een nieuwe woonplaats voor God zijn door Zijn
hypostatische vereniging in de Persoon van het Woord. De eerste Hemel, welke
God in Adam had geschapen, was onbruikbaar geworden en niet meer passend voor
Gods inwoning; deze Hemel had reeds opgehouden te bestaan. Daarvoor in de
plaats was een andere Hemel gekomen, door de komst van Maria. Daar was de
nieuwe Hemel der glorie voor de mensen, niet dat de oude Hemel ophield te
bestaan, maar er zouden van nu af aan geen mensen die zoveel eeuwen uitgesloten
waren ontbreken. Het was nu geen oude Hemel meer, zij werd een nieuwe Hemel
door Christus’ verdiensten, welke nu zichtbaar werden in het morgenrood der
genade, in de heiligste Maria, Zijn Moeder. Zo verdwenen de eerste Hemel en de
eerste aarde, die tot dat moment geen uitkomst hadden kunnen brengen.
en de zee bestond niet meer.
De zee der gruwelen en zonden, welke de wereld had
overspoeld en de aarde van ons wezen had vernietigd, verdween bij de komst van
de heiligste Maria en Christus, want de zee van Zijn Bloed verslond de
zondenzee met grote overmacht. Zodanig dat geen kwaad hoe groot ook, nog iets
daartegen vermocht. Indien de mensen deze zee van goddelijke barmhartigheid en
verdiensten van Jezus Christus maar naderden, zouden alle zonden van de wereld
ophouden te bestaan omdat het Lam Gods gekomen was om de zonden van de wereld
weg te nemen.
En ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, van God uit de
hemel neerdalen,
Aangezien al deze geheimen hun aanvang hadden in de
heiligste Maria, en in Haar gegrondvest waren, zegt Johannes dat hij de heilige
stad Jeruzalem zag. Dit is het beeld dat hij voor Haar gebruikt. Het was hem
gegeven om Haar zo te zien opdat hij de Schat, die aan zijn zorgen werd
toevertrouwd aan de voet van het Kruis, beter kon waarderen. Hoewel niets de
leegte, veroorzaakt door de afwezigheid van Haar zoon, kon vullen, was het toch
passend dat de H. Johannes ingelicht werd over de waardigheid van de taak die
hij op zich zou nemen, namelijk als plaatsvervanger te dienen voor Haar
natuurlijke Zoon, Jezus. Het was een uitstekend symbool voor Haar, wegens de
wondere werken die Jezus in de stad Jeruzalem had bewerkt want Zij was het
middelpunt van alle wonderen van de Almachtige. Het verheven Jeruzalem is het
symbool van de heiligste Maria, waarin alle genaden, wonderen, gaven en
schitteringen van de strijdende (op aarde) en triomferende (in de Hemel) Kerk waren afgebeeld en herhaald.
Alles wat tot stand gebracht was in Jeruzalem, de stad in
Palestina, en al wat dit met al haar bewoners betekende, is terug te vinden in
de zuiverste Maria, de heilige Stad Gods, met groter en prachtiger schittering
dan in de rest van Hemel en aarde en hun bewoners mogelijk is. Hier wordt Zij
het nieuwe Jeruzalem genoemd omdat al Haar gaven, haar grootte en deugden
helemaal nieuw waren en de oorzaak van een nieuwe verbazing van de Heiligen.
Ook wordt het woord “nieuw” gebruikt omdat :
·
Zij na alle oude Vaders, Patriarchen en Profeten
kwam en in Haar al hun aanroepingen, profetieën en beloften werden vernieuwd.
·
Zij betrad de wereld, triomferend over zonde,
de duivel en zijn eerste bedrog.
Haar komst was de grootste nieuwe gebeurtenis sinds het
begin der zonde. Van Haar wordt gezegd dat Zij “neerdaalde uit de Hemel”.
Hoewel Zij, wat de natuurlijke orde betrof, van Adam afstamde, volgde Zij niet
het pad van de zonde bij Haar verschijning zoals alle voorgaande kinderen van
de eerste schuldige hadden gedaan. Voor deze Vrouwe was er een bijzonder
decreet van goddelijke Voorzienigheid, en een nieuwe weg gemaakt, waardoor Zij
kon afdalen in deze wereld met Haar goddelijke Zoon. Zij ging de weg die
slechts Zijn en Christus zouden betreden. Zo daalde Zij als een nieuw schepsel
vanuit de Hemel van de goddelijke geest, vanuit de verheven sferen van
goddelijk overleg en voorbeschikking.
Zoals de andere kinderen van Adam ontleend worden aan de
aarde, aards en besmet, zo kwam deze Koningin van de schepping uit de Hemel,
aan God ontleend door onschuld en genade. Indien wij de waardigheid van Maria
als Moeder van God, met al wat dit meebrengt aan nabijheid van de eeuwige Vader
en aan de genade en het deelgenootschap met de Godheid beschouwen, dan komt de
natuurlijke substantie van Maria, welke Zij ontleende aan Adam, nauwelijks in
aanmerking. Deze grote waardigheid brengt met zich mee dat Haar natuurlijke
wezen als bijkomstig en van minder belang beschouwd kan worden.
gereed als een bruid die zich voor haar man heeft getooid.
Mensen hebben de gewoonte voor een huwelijksdag de
kostbaarste sieraden en geschenken, welke maar verkrijgbaar zijn bijeen te
brengen om een aardse bruid te tooien. Wij zien dat de zuiverste Maria de Bruid
is van de H. Drie-eenheid, en Moeder van de tweede Persoon, en dat Zij voor
deze waarheden getooid en gereed gemaakt was door de Almachtige God, die rijk
en oneindig is zonder mate of grens, dan zal Hij Haar uitgerust hebben opdat
Zij een waardige Bruid en Moeder zou zijn. (…) Laat ons allen met de Heer
zeggen, dat Zij alleen de Ene Gekozene is, de Volmaakte, die de rest dient te
erkennen, bekend te maken en te verheerlijken als de onbevlekte,
allergelukkigste Vrouwe, waarvan wij ons in verwondering en onder dankbare
lofprijzingen afvragen: Wie is Zij, die daar verschijnt als de morgen, schoon
als de maan en verschrikkelijk als een leger in slagorde geschaard? (Hooglied
6:10)
|