Dit heeft de Heer tot ons gesproken en wij geloven, dat wij
in staat zullen zijn om aan allen deze belangrijke boodschap te zenden. Deze
boodschap van onze opgestane Heer werd met tussenpozen in de Chinese taal
gegeven. Ik schreef het op toen de boodschap gegeven werd. De woorden werden
vaak letterlijk herhaald, zodat over de betekenis ervan geen misverstand kon
ontstaan bij degenen die het hoorden. Bij iedere zin was er voldoende tijd om
hem op te schrijven en geen woord over te slaan van wat de Heer naar Zijn
verkiezing door deze kleine profeet sprak. Toen de boodschap beëindigd was
stond de jongen op en vertelde ons, dat hij aan de voeten van Jezus was
geweest.
Toen in oude tijden vrome en wereldse mensen afweken van
het eenvoudige geloof aan een persoonlijke, Levende God, die tot mensen
spreekt, en hun ongeloof en hun boosheid zodanig was, dat “de beelden in die
dagen niet talrijk waren” (1 Sam 3), vond God een eerlijke, kleine Samuel en
gaf hem met verstaanbare stem een boodschap, welke letterlijk vervuld werd. Als
God, die altijd nog dezelfde levende God is, in het verleden zo door en tot
mensen heeft gesproken, dan moeten zij dus geloven, dat ook in deze tijd van
boosheid en ongeloof, de boodschap, het “zo spreekt de Heer”, die Hij ons door
onze kleine Chinese Samuel had gegeven, binnenkort zal geschieden. Wanneer wij
deze boodschap ter harte nemen zal dit ons eeuwige vreugde geven, maar als wij
er geen aandacht aan schenken zal dit ons eeuwig verdriet bezorgen.
Enig
licht op het ontstaan van de Bijbel
Door de uitstorting van de H. Geest op deze Chinese
kinderen werd veel licht geworpen op het ontstaan van het Woord van God.
Vervulde
profetieën
Zo’n uitstorting van de Geest, die gepaard gaat met
bevestigingen van bovennatuurlijke aard is op zich al een bewijs dat de Bijbel
door God geschreven is. Hij alleen kent de toekomst. Het feit dat profetieën in
vervulling gingen was voor Christus en de Apostelen voldoende bewijs dat de H.
Schrift door toedoen van God was ontstaan.
In hetgeen wij hebben verteld over de uitstorting van de H.
Geest over deze kinderen zijn 10 profetieën van de H. Schrift vervuld:
1 Een dergelijke doop was voorzegd voor gelovigen in onze
tijd;
2 Deze doop
3 zou gepaard gaan met het spreken in talen die men niet
kende en
4 met profetieën zoals de Geest die ingaf.
5 Als bevestiging van de profetie werd aan deze kinderen “de
werken van Christus” getoond.
6 De dingen van de toekomst werden hen in hun realiteit
getoond.
7 Zoals de Bijbel ons leert werden zij “wedergeboren” door
de H. Geest en ontvingen zij het getuigenis in hun hart, waardoor zij riepen “Abba,
lieve Vader.”
8 Deze beelden die door deze kinderen werden gezien
vervullen het Schriftwoord, dat in de laatste dagen “jongelingen beelden zullen
zien”.
9 Demonen werden uitgedreven en zieken werden op
bovennatuurlijke wijze genezen, precies zoals de Bijbel zegt dat dit door de H.
Geest zou geschieden.
10 Een merkwaardige verandering vond plaats, zodat wat men
vroeger lief had, nu werd gehaat, en wat men vroeger haatte, nu lief had.
De
onwetenden verkoren boven de wijzen
Op de tweede plaats moeten wij bedenken, dat volgens de
Bijbel Gods openbaringen en het ontstaan van de H. Schrift niet afhankelijk
zijn van natuurlijke gaven of natuurlijk verworven kennis. Amos, of Petrus, of
Johannes, die geen opleiding hadden genoten, werden door God geïnspireerd en
schreven diepere waarheden dan de grootste wijzen van de wereld.
Kunnen wij niet in datgene wat de Heer aan deze verachte en
verworpen bedelaartjes, jongens en meisjes, heeft gedaan en geopenbaard, een
bewijs zien dat het Woord van God op waarheid berust? Omdat “niet vele wijzen
naar het vlees, niet vele machtigen” de ouderwetse smalle weg van het geloof
gaan, kan Hij kiezen en kiest Hij deze “verachten”, juist deze eenvoudige
Chinese kinderen van de straat en de goot, om “zulke belangrijke dingen” te
brengen in deze tijd van goddeloos intellect en wereldse kennis.
Terwijl de wijzen van deze geleerde, trotse en eigenzinnige
generatie het eenvoudige Woord weerstaan en krachteloos maken door de
duisternis van hun eigen zelfvoldane meningen, is het heden ten dage net zo
waar als in het verleden, dat Jezus temidden van deze verwarde menselijke wijsheid
kan uitroepen: “Ik dank U, Vader, Heer van Hemel en aarde, dat U deze dingen
voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, maar aan kinderen hebt geopenbaard.”
(Matt 11:25)
De geleerden en heersers begrepen ten tijde van de Heer
Jezus Zijn wonderbare werken en Zijn wonderbaar leven niet, “anders zouden zij
de Heer der heerlijkheid niet gekruisigd hebben.” (1 Kor 2:8) De heersers en
geleerden in de dagen van de Apostelen begrepen de wonderbare werken niet van
de Almachtige God door eenvoudige mannen, die vervuld waren met de kracht van
de H. Geest, anders zouden zij de geestvervulde Heiligen van de eerste
Christengemeente niet gedood hebben.
De diepe openbaringen, die deze Chinese kinderen ontvingen,
die “niets geleerd hadden” in de scholen van de wereldlijke wetenschap, vormen
het bewijs voor het geschreven Woord van God; het maakt er aanspraak op dat het
gekomen is door oprechte mannen, onafhankelijk van hun natuurlijke begaafdheid
of hun verworven kennis.
Ooggetuigen
van Bijbelse voorvallen uit het verleden
Wij ontvingen enig licht over de wijze waarop de schrijvers
van de Bijbel gewerkt kunnen hebben, omdat we een ooggetuige van de
gebeurtenissen uit het verleden in ons midden hadden. Eén van onze meest onwetende
en minst begaafde jongens werd bij meer dan één gelegenheid, toen hij “in de
Geest” was, ooggetuige van de belangrijkste gebeurtenissen uit de geschiedenis
van het Oude en Nieuwe Testament. Hij zag de plagen in Egypte: de kikvorsen in
het paleis van de Farao, de vliegen in het eten van de Farao, de sprinkhanen,
de dode oudste zoon en de gehele verslagen familie. Hij zag Elia en Elisa de
Jordaan overtrekken, de vurige paarden en de wagen en de hemelvaart van Elia.
Hij zag Daniel in de leeuwenkuil met zijn Engelenwacht; zo werden nog meer
voorvallen uit het Oude Testament gezien.
Deze jongen zag ook in beelden de wonderen van de Heer
Jezus. Hij zag de bekoring van de Heer. De duivel in de gedaante van een knappe
jonge man voerde de Heer op een hoge berg en liet Hem daar alle wereldrijken
zien. Jezus werd overal begeleid door Engelen. De jongen had beelden van Jezus,
hoe Hij over het water ging, zieken genas en blinden de ogen opende. Deze
jongen, en ook andere jongens zagen het lijden van de Heer Jezus, Zijn
verrijzenis en Zijn hemelvaart.
Eerst verwonder ik mij over de beelden van de
gebeurtenissen uit het verleden. Daarna werd mij duidelijk dat er voor God geen
“verleden”, “heden” en “toekomst” is. God zegt: “Ik ben die Ik ben.” Alles is
voor Hem heden. Omdat de H. Geest Zijn Geest is, kunnen in beelden en
openbaringen van de Geest “verleden”, “heden” en “toekomst” in Gods huishouding
“tegenwoordige tijd” zijn voor iedereen, die door de Heer wordt uitgekozen voor
Zijn openbaringen.
Deze openbaringen uit het verleden, door de Adullam
kinderen ontvangen, verklaren, dat de Bijbel geïnspireerd is. Voor God was het
niet zo moeilijk om in beelden Mozes en andere ooggetuige te maken van reeds
voorbij gegane of toekomstige gebeurtenissen, alsof alles in het heden lag.
Daardoor waren zij in staat het verleden, het heden en de toekomst weer te
geven in het enige Boek, dat spreekt over het einde van het begin en over het
begin van het einde.
Openbaringen
van God
De H. Geest toonde ons door beelden, hoe gedeelten van de
Bijbel door bovennatuurlijke openbaringen zijn ontstaan en daardoor het predicaat
kregen van Goddelijke boodschappen. Toen de kinderen in de Geest taferelen
beschreven die zij in beelden zagen, bracht de H. Geest één jongen, die ook “in
de Geest” was, ertoe om te gaan zitten en bewegingen te maken als bij het
schrijven, zin voor zin, terwijl de anderen toekeken en het vertelden. Zo kon
iedereen duidelijk zien, hoe gemakkelijk het voor God was om een Bijbel te
schrijven. De één kon neerschrijven wat een ander zag en vertelde.
Wanneer God heden een onwetend, ongeleerd bedelaartje van
een smerige Chinese straat kan nemen of een jongen uit een half wilde stam van
een ver, eenzaam gebergte, hem kan vervullen met de H. Geest en hem “in de
Geest” verplaatsen, begeleid door Engelen, om als ooggetuige achter het gordijn
te kijken – dingen van het heden, verleden, en van de toekomst, - zou het dan
voor God niet net zo gemakkelijk zijn geweest om door beelden alles wat in de
Bijbel staat, ergens aan een uitverkoren werktuig te openbaren en hem een
schrijver toe te voegen, die woord voor woord neerschrijft wat gezien en
geopenbaard wordt, elke profetie, zoals die door God werd gegeven?
Wanneer onze jongens verplaatst kunnen worden in de
tegenwoordigheid van de Heer, en wanneer zij terugkomen en kunnen zeggen: “Zo
spreekt de Heer”, zouden dan niet de profeten uit oude tijden kun profetieën en
beelden berichten en absoluut waarheidsgetrouw kunnen zeggen: “Zo spreekt de
Heer”?
Hoe voor God verleden, heden en toekomst één zijn, hoe Hij
verleden, heden en toekomst als tegenwoordige gebeurtenissen kan openbaren, dat
weet ik niet. De Bijbel zegt dat Hij het kan. De Bijbel zegt dat Hij het nog altijd
doet.
Wanneer ooit mensen profeteerden, gedreven door de H.
Geest, wanneer ooit mensen “in de Geest waren op de dag van de Heer” en
verplaatst werden naar de Hemel, wanneer ooit mensen beelden hadden “in het
jaar dat koning Uzia stierf”, dan kunnen mensen ook heden nog door de H. Geest
gedreven worden en profeteren. Zij kunnen ook nu nog “in de Geest” verplaatst
worden en de onzichtbare wereld achter het gordijn zien. Zij kunnen ook heden
nog beelden krijgen, zo en zoveel jaar na de dood van koning Uzia.
Dezelfde God zit nog altijd op dezelfde troon, heerst over
dezelfde wereld, handelt met dezelfde boze harten, door hetzelfde soort mensen,
met dezelfde neigingen en hartstochten als Elia.
Sinds God zich in onze dagen openbaart door profetieën, beelden
en openbaringen – zoals Hij zich overal op aarde openbaart – dan heeft Hij zich
precies zo geopenbaard als de Bijbel zegt dat Hij zich van oudtijds aan Profeten
en Heiligen openbaarde.
In onze boze tijd, temidden van dit ongelovig, verhard
geslacht, kan en wil de Heer bewijzen, dat hetgeen in de Bijbel geschreven
staat, het Woord van de levende God is. Hij kan en wil op bovennatuurlijke
wijze onder Zijn gelovigen werken door gaven van de H. Geest, en Zijn Woord
bevestigen door tekenen die daarop volgen (Mark. 16:15-20).
Het
Vaderland
De Heer heeft elk middel gebruikt om ons te bevestigen dat
de Bijbel “het ware profetische Woord” is, waaraan wij aandacht moeten
schenken.
Het is ons ook duidelijk genoeg getoond, dat alles e op
gericht was om ons door middel van de vroegere profetieën en de beelden en
voorzeggingen die wij nu hebben ontvangen, de zekerheid te geven: “Achter het
gordijn is een wonderbaar Vaderland”. Geen “vreemdeling”, geen “pelgrim” vindt
hier op aarde bevrediging. De bevrediging komt aan het einde van de reis.
Wanneer de reis over moeilijke wegen en lastige bergen
voert, kan het voorkomen dat de pelgrim afgemat raakt door zijn zware laten en
nauwelijks het zingen van de vogels hoort, nauwelijks iets merkt van de
verfrissende geur van de bloemen aan de kant van de weg, of blij is met het
gezelschap van zijn medepelgrim. Maar zo zal het eind van de weg niet zijn.
Wanneer de pelgrims in het Vaderland komen worden gebogen
en vermoeide lichamen vernieuwd door een bad in de rivier des levens. “En in een
oogwenk, in een moment worden zij veranderd.” Dit vergankelijke moet
onvergankelijkheid aandoen. De ouderdom zal niet meer bestaan. Er zijn geen
oude mensen in de Hemel, geen strompelende voetstappen van bejaarden. Nergens
in de stralende stad zullen de mensen hinder hebben van slechte ogen, dove oren
of scheefgegroeide ledematen.
Het is een stad, waar het nooit donker wordt; de stad heeft
de zon des daags niet nodig, of de maan des nachts. De gouden straten hoeven
niet te worden geveegd. De met juwelen versierde woningen hoeven geen
reparatie. Er zijn daar geen aankondigingen van dokterspraktijken, geen zieken
of lijdenden. Er bestaan geen kommer noch zorg. Het is een stad zonder krassen
op de gouden deuren, zonder lijkstoet op de gouden straten. Een stad waar
zwaarmoedigheid en geklaag zijn opgehouden. Een stad waar de dood is verslonden
door leven en wel door overvloedig leven. Een stad van zuivere ongestoorde
vreugde.
Het is een land zonder wolken, waar nooit onweer voorkomt.
In dit gelukkige land is geen schaarste, geen strijd om het levensonderhoud. Er
bestaan geen zelfzuchtige manipulaties; geen zelfzuchtige, liefdeloze
achterdocht. Niemand maakt zich daarom zorgen wat hij zal eten of waarmee hij
zich zal kleden. De witte kleren scheuren nooit. De bomen et de Levensvruchten
worden nooit kaal. Het water des levens droogt nooit op en wie wil kan drinken.
Alle vreugde en verrukkingen van de meest vrolijke jeugd is
in de Hemel het erfdeel van allen. In onze gelukkigste dagen hier zijn wij nog
aarden vaten. In onze beste momenten voelen wij grote vreugde en een bijna
grijpbaar geluk, maar voordat wij het kunnen grijpen worden wij omlaag
getrokken door de zwaartekracht van het aardse.
Kinderen dansen en spelen. Zij lopen, huppelen en springen
van vreugde. Ze zingen en jubelen. Soms schijnt hun vreugde en geluk volmaakt
te zijn. “Aan deze behoort het Koninkrijk der Hemelen.” Maar de meest
uitgelaten vreugden en de vreugdekreten van de gelukkigste jeugd op aarde
zullen overtroffen worden door grotere onbeschrijfelijke vreugde wanneer dit
aards gebonden stoffelijke lichaam vervangen is door het wezenlijke lichaam.
In het nieuwe Jeruzalem bevinden allen zich “in de liefde”,
iedereen is “in de liefde” met iedereen. “In de liefde zijn” op aarde is niet
te vergelijken met het “in-de-liefde-zijn” in het land van heerlijkheid. Geen
enkele tweedracht, geen enkele onvolkomenheid, niet één liefdeloze gedachte zal
het volmaakt “in-de-liefde-zijn” met allen verstoren.
Niettegenstaande de belemmering door deze stoffelijke
tempel, klinkt er op aarde een lied in onze ziel. In naar strijd om zich te uiten
schijnt zij soms voor één moment de boeien te verbreken, maar al spoedig klinkt
het lied niet meer volmaakt. Toen God de mens schiep, legde Hij muziek in zijn
ziel. Maar de wanklanken van het aardse bedierven de harmonie. Het verloren
akkoord zal pas in de Hemel worden gevonden, wanneer zij ons in de tempel
bevinden die van boven is. De mooiste, heerlijkste en meest volmaakte muziek
hier op aarde is slechts een zoeken naar het verloren akkoord en de harmonie
die de verlosten en de Engelen in de Hemel bezitten. “Vanaf de tijd dat de
zonen van Adam harpen en fluiten begonnen te bespelen tot op de dag van
vandaag, zijn de prachtigste muziekinstrumenten die op aarde zijn vervaardigd,
slechts een nabootsing van trompetten, harpen en instrumenten in de gouden
Stad, waarop de verloren akkoorden zijn aangebracht en waarop de muziek in
volmaakte harmonie door de verloste zielen ten gehore kan worden gebracht.
Veel muziek en ritme, dat door de Vader in de zielen van
Zijn kinderen werd gelegd, is door de duivel veranderd in duistere kanalen voor
vleselijke lusten. Vanaf de wilde dansen van de meest woeste barbaren in de
bergen, tot op vermaak beluste, verhitte mensen in moderne dansclubs, danst men
op het muzikale ritme van vleselijke genoegens, ter bevrediging van het vlees.
In de Hemel dansen de verlosten en de Engelen uit “vreugde”
op heilige, reine muziek, dat al het aardse en natuurlijke “genieten” te boven
gaat, op een ritme, waarbij ook de sterren meedeinen en meezingen in hun baan.
In de stad ligt een park, een Eden, “een park van vreugde
en vruchten”. Hier waar het onechte vervangen is door het ware, wordt in al
Gods scheppingen, of het nu dieren of planten zijn, niets gevonden dat kwaad of
verderf veroorzaakt op heel Zijn heilige berg.
Op aarde hebben wij weinig zicht op de schoonheden in Gods
schepping en wij begrijpen er nog veel minder van. Het stof der aarde heeft de
vensters van onze ziel tot mat glas gemaakt. Wijn zien als door zo’n venster alles
alleen maar onduidelijk. Wanneer God de bedekkingen weggeveegd heeft en de ogen
van de ziel heeft geopend, zullen wij pas echt de heerlijkheid van de
wonderbare schepping van God kunnen zien en kunnen waarderen. Daar boven in
Eden zullen wij tot dat alles in staat zijn.
Daar is een park, waar vogels van allerlei pluimage
voortdurend zingen; daar is een land, waar ieders oor in staat is de melodieën
te horen die het hart ontroeren. Daar is een land waar bloemen van allerlei
kleur eeuwig bloeien. Daar is een land waar ieders oog deze bloemen in hun
schoonheid kan zien. Daar is een land waar de geur van de roos van Saron en het
lelietje van dalen zich vermengt met duizend geuren die onze wereld nooit heeft
gekend.
Ondertussen lijkt het alsof wij het licht van de Stad
achter de wolken zien, maar wij raken dit beeld kwijt, het vervaagt omdat ons
zien zo onvolkomen is. Vaak lijkt het alsof zij de verrukkelijke muziek uit een
andere sfeer horen, maar de klank gaat ten onder in de valse andere geluiden,
die dichter bij ons staan. Vaak ervaren wij dat wij opgetrokken worden uit
alles wat ons tot slaven maakt, maar de aantrekkingskracht van de aarde houdt
onze voeten gevangen als blokken hout in aardse boeien. Menigmaal zou de ziel
graag willen ontsnappen naar “het land, dat schoner is dan de dag”, maar zij
valt weer terug in vertwijfeling, omdat haar vleugels gebroken zijn.
Wie denkt dat hij in staat is om alleen naar de stad van
vrijheid te gaan vindt de weg hopeloos versperd door de dingen van deze wereld,
het vlees en de duivel, en bezit in zichzelf zelfs geen kracht om te
overwinnen.
Maar er is een weg.
De Weg
Er is maar 1 Weg. Christus is de Weg. Jezus zei: “Niemand
komt tot de Vader dan door Mij.” Een mens is de weg niet, een mens kan nooit
een weg bereiden, ook kent de mens de weg naar de gouden stad niet. De stad en
de weg naar die stad zijn beiden openbaringen van boven.
Christus, die de Weg is, is niet van de aarde. Hij is van
boven. Hij is degene “die neerdaalde van de Hemel, de Mensenzoon, die in de
Hemel is”, Hij is “de grote God, onze Verlosser Jezus Christus”.
Mensen reizen niet naar de gelukkige stad van louter
vreugde. Zij reizen in tegenovergestelde richting. Hoe langer zij reizen, des
ter verder verwijderen zij zich van deze Hemelse Stad. Kinderen behoren tot het
Rijk van God. Zij spelen en zingen aan de poorten van de stad. Wanneer zij
zelfstandig beginnen te worden verwijderen zij zich altijd van de stad, weg van
dit gelukkige Paradijs van Eden. Hoe verder zij wegtrekken en hoe verstandiger
zij worden –of zij nu alleen gaan of met de grote massa mee- des te verder
raken zij van de stad verwijderd, totdat het licht daarvan nog maar flauw te
zien is of voor altijd verdwijnt. De enige manier om de stad te bereiken is
omkeren. “Als gij u niet bekeert en wordt al de kinderen, zult gij het
Koninkrijk der Hemelen voorzeker niet binnengaan.” (Matt 18:3). Maar hoe verder
een mens alleen gaat, hoe ouder hij wordt, hoe rijker, hoe verstandiger met
zijn natuurlijke geest, hoe meer kruispunten hij op zijn zelfgekozen weg
passeert, des te moeilijker wordt het om te keren, totdat er tenslotte geen
kruispunten meer zijn waar hij zou kunnen omkeren naar het eenvoudig geloven.
Hij ziet geen mogelijkheid meer om “als een klein kind” te worden.
“De wereld kent door haar wijsheid God niet.” (1Kor 1:21).
Mensen zullen door te studeren God nooit vinden. De mens die op het werk van
zijn eigen geest vertrouwt of op die van een ander zal, zal nooit de stad van
God zien.
Een mens die op de verdiensten van zijn karakter steunt,
zal nooit op de gouden straten lopen. Wat een mens is, wat hij doet, hoe hij
leeft, dat alles heeft niets te maken met zijn verlossing. Uitgaande van het
beginsel hoe “goed” hij is, geeft de beste mens op aarde niet meer hoop op de
Hemel, dan de slechtste mens op aarde. Een mens die op zijn eigen karakter of
zijn goede ontwikkeling vertrouwt, is alleen maar een moderne Farizeeër met
blinde ogen voor de Waarheid. De tollenaar, de dronkaard, de hoereerder, zullen
de stad van God niet binnengaan, zij zullen uitgeworpen worden in de buitenste
duisternis, waar geween en tandengeknars zullen zijn.
Wij worden gered door Jezus na te volgen door te doen wat
Hij zegt. Hij heeft ons Zijn geboden gegeven, Zijn Woord, Zijn sacramenten. Wij
hebben alles gekregen om gered te worden. Wij moeten niet alleen zeggen dat wij
Jezus volgen, maar dat moet ook duidelijk te zien zijn door onze werken, naar
God toe en naar onze medemens. Wij moeten sterven aan onze oude mens, aan onze
eigen wil, onze hartstochten, vleselijkheid en de nieuwe mens aannemen. Wij
moeten wedergeboren worden en in Gods Wil leven. Alleen zo worden wij kinderen
van God: “die niet uit bloed, noch uit de wil van het vlees, noch uit de wil
van een mens maar uit God geboren zijn.” (Joh 1:13) “Tenzij iemand wederom
geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien.” (Joh 3:3). Deze geboorte
moeten wij ondergaan door de duivel en zijn werken, de wereld en zijn lusten te
verwerpen. Wij moeten dagelijks hetgeen we van Kruisen krijgen op onze weg
opnemen en met Jezus de Calvarieberg op dragen.
Jezus kwam uit de Hemel om de “zondaars te redden”, en wij
zijn allen zondaars. “Allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods.”
(Rom 3:23). “Er is niemand die goed doet – ook niet één.” “Allen zijn wij
afgeweken.” (Rom 3:11) Voor ons was er geen uitkomst. Wij moesten de straf voor
onze zonden dragen, maar Jezus had ons lief en stierf in onze plaats. “Hij
droeg zelf onze zonden in Zijn lichaam op het hout” (1 Petr 2:24). Christus
stierf aan het Kruis, Hij die zonder zonde was nam de plaats in van de
zondaars.
“Hij die geen zonde kende”, stierf voor ons aan het Kruis,
waar wij hadden moeten sterven. Wij, zondige Barabassen, zondaars die de straf
verdienden, werden volkomen en onvoorwaardelijk vrij. “Hij die geen zonde
gekend heeft, heeft Zich voor ons tot zonde gemaakt.” (2 Kor 5:21). God heeft
Jezus gestraft, daarom wil Hij ons niet straffen. Omdat Hij Jezus verliet, wil
Hij ons niet verlaten. Alles wat wij moeten doen, is berouwvol aan de Heer om
vergeving vragen en in Zijn liefde voor ons geloven. Dan worden onze zonden
kwijtgescholden en zijn wij terug vrij van de ketenen van de zonde.
Jezus zegt: “Wie in Mij gelooft heeft het eeuwige leven”.
(Joh 6:47) “Wie gelooft, is uit de dood overgegaan in het leven”. (Joh 5:24)
Zovelen die Hem aannamen, “die heeft Hij macht gegeven om kinderen van God te
worden”. (Joh 1:12) Wij moeten Hem dus aannemen en Hem volgen als Kinderen van
God. Hij zendt Zijn H. Geest in ons hart, zodat we van boven af geboren worden.
Wij zijn gered en moeten gered blijven door ons zondig gedrag te verwerpen. Zo
kan de H. Geest in ons komen wonen en worden wij in ons lichaam en hart opnieuw
geboren. “Zo leef niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij” (Gal 2:20)
Zij die gered zijn, zijn burgers van het Hemelrijk; zij
hebben de wereld niet lief, noch dat wat in de wereld is. Zij hebben zoveel “Hemels
leven” in zich als zij H. Geest bezitten. De H. Geest is Hemels leven, leven
uit God, eeuwig leven.
Door de diepere ervaringen van de H. Geest wordt de Hemel
een grotere realiteit dan de aarde, zodat het kind van God vaak door zien zowel
als door geloof zijn pelgrimstocht aflegt naar de stad, het Hemelse Jeruzalem,
waarvan God de Ontwerpen en Bouwmeester is. Wat wij geschreven hebben is gedaan
met de bedoeling dat u geloof en leven zou mogen hebben in Zijn Naam en dat u
bemoedigd wordt door doop en vervulling van de H. Geest, Jezus na te volgen,
met in het vooruitzicht op de grote Stad van de Koning, de Stad waar alles
nieuw gemaakt is.
Harold Armstrong Baker (1881–1971),
was een Amerikaanse schrijver en Missionaris in Tibet van 1911 tot 1919, in
China van 1919 tot 1950 toen hij gedwongen was te vertrekken, en dan in Taiwan
van 1955 tot zijn dood in 1971.
|