Het
Paradijs is een park met planten, dieren en een herschapen natuur
Het woord "paradijs" komt van de Latijnse term paradisus , van het Griekse parádeisos, van het oud Iraanse paridayda - "ommuurde
omheining". In de 6e-5e eeuw v.Chr. was het
oude Iraanse woord aangenomen als Assyrisch pardesu "domein". Het duidde de uitgestrekte
ommuurde tuinen van het eerste Perzische Rijk aan. De term verscheen
uiteindelijk in het Grieks als parádeisos "park
voor dieren" in de vroege 4e eeuw v.Chr. Het Aramese pardaysa weerspiegelt eveneens
"koninklijk park".
In het Hebreeuws pardes verschijnt het driemaal in de Tenach; in
het Hooglied van Salomo 4:13, Prediker 2: 5 en Nehemia 2:
8. In die context zou het kunnen worden geïnterpreteerd als een
"boomgaard" of een "fruittuin". In de Septuagint (3e
1e eeuw v. Chr.) werd het Griekse parádeisos gebruikt om het Hebreeuwse pardes,
"tuin" te vertalen (bijv. Genesis 2: 8, Ezechiël 28:13): het is van
dit gebruik dat "paradijs" om te verwijzen naar de Hof van Eden is afgeleid.
Ongetwijfeld zal de beschrijving van het Paradijs, zoals
onze kinderen van Adullam het zagen, voor de meeste lezers net zo nieuw zijn
als het voor ons was. Dat komt, omdat wij zo onverstandig zijn en traaf van
hart, dat wij niet alles geloven wat geschreven staat. (Lucas 24:25)
Deze opmerking maakt wel duidelijk dat wij niet in staat
waren onze pleegkinderen iets over het paradijs te vertellen, maar dat zij ons
leerden. Een stel van de allerkleinsten, die natuurlijk niets van deze dingen
afwisten, bleken onze beste leraren te zijn. Dat zij hun licht van de Heer
ontvingen zal u duidelijk worden wanneer u wat zij vertelden, vergelijkt met
het getuigenis van de H. Schrift. Want de Bijbel zegt, dat er in de Hemel zon
paradijs is. Paulus zegt, dat hij iemand kent, die tot in de derde Hemel werd
opgetrokken in het paradijs. En in de Openbaring van Johannes 2:7 lezen wij: Wie
overwint, hem zal Ik te eten geven van de boom des levens, die staat in de tuin
van God. Ook kennen wij het gedeelte wel, waar staat: Op haar oevers, aan
weerszijden, stond het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, elke
maand eens; en zijn loof brengt de volken genezing. (Openb 22:2, Ezech 47:12)
Zo bevestigt de H. Schrift het bestaan van een paradijs met stromend water en vruchtbomen.
Het paradijs is een grote tuin van niet te overtreffen
wonderbare schoonheid, en dat is nu juist datgene, wat het woord paradijs
inhoudt.
Het Bijbels woordenboek zegt, dat het woord van Perzische
oorsprong is, en dat de Septuaginta het gebruikt voor ons woord Eden. Het
betekent een begrensd stuk land, waarop de schoonheid van natuur en creatuur
zodanig met elkaar verbonden is dat men er is tot wederzijds genoegen, evenals
wij dit nastreven bij het aanleggen van onze parken. Maar het Hemels paradijs
is nauwelijks met een aards park te vergelijken, alleen al vanwege Zijn
uitgestrektheid en zijn Hemelse glans, die zoveel hoger is als ook Gods
gedachten zoveel hoger zijn dan de gedachten van de mensen.
De door mensen aangelegde parken die in unieke gebieden
zijn gelegen, met snelstromende riviertjes, kristal heldere beken, goed
verzorgde bomengroepen, fluweelgroene weiden, geurende bloemen, zingende vogels
en enkele dieren, zijn per slot van rekening slechts een flauwe afspiegeling
van het Eden uit de voortijd.
Als God niet de liefde voor de natuur en het verlangen naar
mooie parken in het hart van de mens had gelegd, waar komt dan al in de
vroegste geschiedenis de universele liefde voor de natuur met zijn flora en
fauna vandaan? Moeten al de pogingen van de mens om een deel van het
verdwijnende natuurschoon te bewaren van deze onder de vloek zuchtende aarde,
in de paar jaar van zijn aardse leven op niets uitlopen? Is zijn liefde tot
vogels, dieren, bloemen, bomen, bergen en dalen, rivieren en meren en alle werk
van Gods hand alleen maar een voorbijgaand tijdverdrijf, dat hem van Gods hand
geschonken is, enkel en alleen om de korte tijd van zijn aardse leven wat op te
vrolijken? Zijn niet de mooiste composities hier op aarde schaduwen van de
reine, onverderfelijke schoonheid uit het Hemels paradijs?
Nee, de aardse schoonheden zijn niet alleen voorbijgaande
beelden voor een pelgrim op aarde, maar tevens een wegwijzer van God, die
heenwijst naar de komende schoonheden aan het eind van de pelgrimsreis. Bij
hen, die verlost zijn door het Bloed van het Lam, en door het geloof in Hem
door de poorten van Gods paradijs binnengaan, dat wil zeggen de tuin van het
Hemelse Eden dat door geen zonde meer van zijn schoonheid beroofd kan worden
-, mag de liefde tot de natuur tot eeuwige liefde worden, die over alle grenzen
van het aardse bestaan heenreikt.
De
kinderen van Adullam zien het Hemels paradijs
Ongetwijfeld zal de lezer er belang in stellen, te weten,
wat onze kinderen dan wel allemaal in het paradijs hebben gezien. Eén van de
jonge helden was bijna onmiddellijk in het paradijs, toen hij de Hemelse stad
binnenging. Daar ontmoette hij 2 jongens uit Adullam, die bij ons in Hokow
waren gestorven. Terwijl zij nu met hem door de stad naar het paradijs gingen,
kwamen zij al gauw aan een open terrein met een grote grasvlakte, en omgeven
met geweldige bomen, die er blinkend en als van goud uitzagen. Het geheel was
zo adembenemend om te zien, dat de jongen tot zijn Hemelse vrienden zei: Dit
is goed genoeg voor mij. Er bestaat niets mooiers. Hier wil ik blijven! Maar
de twee zeiden tegen hem: Nee, blijf hier niet staan, want hier zijn nog veel
meer en grotere wonderen.
Toen zij dan met hem verder gingen kwamen zij bij nog veel
mooiere bomen, waaraan vruchten hingen. Het hele park hier was verrukkelijk en
overtrof elke aardse ervaring. Onze nieuweling zei: Hier wil ik blijven! Ik
kan niet verder gaan en deze schoonheid hier verlaten. Wat ben ik gelukkig! Ga
nog verder mee, zeiden zijn beide begeleiders, er is hier nog veel meer, dat
nog mooier is. Daarop zei onze kleine: Gaan jullie dan maar verder, maar ik
zou zo graag nog een poosje hier blijven.
En de twee lieten hem alleen achter op het fluweelachtige
gras onder de bomen. Golven van vreugde en een gelukzalig gevoel, zoals hij dat
op aarde nooit had gekend, doorstroomden hem. Hij was in het land der
zaligheid, van de onuitsprekelijke vreugde en heerlijkheid, het land dat
schoner is dan de middag.
Zonder dat de jongen het gemerkt had waar hij terecht
gekomen was, kwam plotseling een Engel naar hem toe, die zijn gezang met de
harp begeleidde. Deze lachte hem toe en gaf hem de harp. Ik kan niet spelen,
zei daarop onze kleine. Toen ging de engel verder. Al gauw daarna kwamen andere
Engelen, die zongen en speelden en hem toelachten.
De Engelen waren gehuld in witte gewaden zonder naad. Zij
hadden volmaakt mooie gezichten; de ene was niet mooier dan de andere. O, ik
kan niet onder woorden brengen hoe het was als zij vriendelijk naar mij keken,
zei de jongen. Op aarde is er niets, dat men zou kunnen vergelijken met het
lache van een Engel.
Dergelijke taferelen, waarvan het ene het andere overtrof,
werden vaker in het paradijs gezien en wel door een groter aantal kinderen van
Adullam. Zij zagen daar bomen met de heerlijkste vruchten, de mooiste
bloembedden, in kleur zowel als in grootte, die een ongekend heerlijke geur
verspreidden. Daar zagen zij vogels met prachtige veren, die allen blij een
loflied zongen. Zij zagen daar ook allerlei soorten dieren: grote en kleine
herten, grote leeuwen en olifanten, aardige konijntjes, allerlei soorten leuke
kleine dieren, waaronder ook die zij nog nooit gezien hadden.
Kinderen
spelen in het paradijs met leeuwen en andere dieren die hier gevaarlijk zijn
De kinderen namen de kleinere dieren op hun arm,
liefkoosden ze en reikten ze elkander toe. Of zij zagen de prachtige leeuw
vreedzaam onder een boom liggen en liepen, zonder dat zij bang waren, naar hem
toe en klommen op zijn rug, kamden zijn ruige manen met hun vingers, streelden
zijn kop en grepen met hun handen in zijn muil. Soms gingen ze naast hem liggen
of leunden ze tegen hem aan, om samen te genieten van de liefde van hun
Schepper. Waarom ook niet? Ergens moet de profetie in Jesaja 11:6-8 zijn
toepassing vinden.
De kleine kinderen reden op de hertjes, de grotere kinderen
op de grote herten of op de vriendelijk olifanten. Allen waren volkomen in de
liefde. Het was een volmaakte harmonie! Wat werd daar van vreugde gejuicht! Wat
klonk daar het gelach van de kinderen! Wie anders dan onze liefhebbende Vader
in de Hemel kon zon paradijs ontwerpen en tot stand brengen?
Eten
en drinken in de Hemel
Er was een overvloedige keus aan vruchten en wanneer de
kinderen honger kregen aten ze ervan, of raapten zij het manna op, dat men
overal voldoende kon vinden. Kregen zij dorst? Hier en daar kabbelden kleine
beekjes met verrukkelijk fris levenswater. De Schrift leert eveneens dat in die
wereld gegeten en gedronken wordt, daarom mag het ons ook niet verwonderen,
wanneer onze kinderen eveneens veel over eten en drinken spraken.
Onze
Adullam-kinderen zagen in de Hemel de Heiligen van het Oude Verbond
In de open, weideachtige lanen, die met de mooiste bomen
omzoomd waren, te midden van bloemperken en zangvogels, zagen onze jongens in
het paradijs scharen verlosten uit de oudtestamentische tijd, die samen met de
vele Engelen dansten en op trompetten bliezen. Vaak sloten zij zich bij deze
feestende schare aan, waarbij kleine en grotere kinderen waren en ook
volwassenen, maar geen ouderen. Wat een geluk en wat een vreugde om te zien!
Wat een Hemelse zangers! Wat een geluk en wat een vreugde onder de Engelen en
verlosten! De Engelen toonden hen Abraham, David, Daniel, de Profeten en de
martelaren uit de oudheid. Zij zagen Petrus, Jacobus, Paulus en anderen, voor wie
de wereld geen waarde meer had.
Onze jonge uit de arme Miao stam zag zijn tante en zijn
zusje, die hem daarheen waren voorgegaan. Ook onze kleine Mary, die bij ons in
Kotchiu was gestorven, had onze jongen bij de hand genomen en leidde hem rond
in de Hemel.
Een
jongen werd in een beeld het sterven van een christen getoond
Terwijl familie en vrienden zich om zijn sterfbed
verzamelden, stond er ook een Engel naast hem, die wachtte op de scheiding van
geest en lichaam. Zodra dit had plaatsgevonden nam de Engel de geest bij de arm
en steeg met hem op naar de Hemel. De overheden en machten van de boze geesten
in de Hemelse gewesten, die de Engelen probeerden te hinderen, werden door het
geloof van de Engelen en de lofprijzing tot God, overwonnen, tot zij uit hun
gebied verdwenen waren.
Nadat zij in de paarlenpoort waren begroet, werd de nieuw
aangekomene door een schare Engelen ontvangen, die hem zingend, dansend en
juichend een koninklijke ontvangst in de eeuwige stad bereidden.
In ons
midden
De uitstoring van de H. Geest op onze kinderen en
volwassenen werd altijd begeleid door beelden, waarin Engelen in ons midden
werden gezien.
In dit verband is het wel op zijn plaats eens kennis te
nemen van wat de Schrift ons leert over de dienst van Engelen. De Bijbel zegt,
dat Engelen betrokken zijn bij het werk van de H. Geest. Omdat de geesten (of
Engelen) de profeten onderworpen zijn volgens 1 Kor 14:32, zo blijkt daar
reeds uit, dat Engelen er deel aan hebben, wanneer een profeet spreekt door
inspiratie van de H. Geest. Zo ontving ook Johannes zijn openbaringen door een
Engel, toen hij op Patmos in de geest was (Openb 1:1-10). Engelen hebben er
iets mee te maken, als iemand in vervoering geraakt of beelden ziet en door de
H. Geest openbaringen ontvangt.
Het kan zijn, dat elke ware groep gelovigen een Engel
heeft, die haar op bijzondere wijze dient (Openb 1:20). Ieder die gered is
heeft een Engel (Hebr 1:14; Hand 12:15). Elk kind wordt door Engelen gediend
(Matt 18:10). Engelen zien ons te allen tijde (1 Kor 4:9).
Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament staan
voldoende bewijzen waaruit blijkt, dat het Engelen waren die ons in wezen
dienden in ons Adullam-huis. De kinderen zagen hoe Engelen andere kinderen
bevrijdden, die op afschuwelijke wijze door demonen gebonden waren en naar de
Hel zouden gesleept worden. Daaruit blijkt, dat Engelen deel hebben aan de
redding van verlorenen. Daar Engelen de kinderen naar de Hemel begeleidden en
hen door de poort in de stad en het paradijs brachten, lijkt het wel, alsof zij
met het hele huis van Adullam wat de maken hebben. Het was soms onmogelijk om
de kinderen te begrijpen omdat ze spraken met de tong der Engelen.
In elk geval zagen de kinderen in hun beelden scharen van
Engelen door de Hemel vliegen en dikwijls zagen zij deze Engelen ook naar de
aarde afdalen.
Engelen
in ons huis en rondom ons
In de tijd dat de aanwezigheid van de H. Geest heel
bijzonder werd ervaren, zagen verschillende kinderen Engelen in de omgeving of
in de zaal. Toen zij door demonen lastig werden gevallen, zagen zij Engelen
komen om hen te bevrijden. Toen wij in de samenkomst de heerlijkste nabijheid
van de Heer ervoeren in harmonie en liefde, zagen de kinderen een grote Engel
boven ons zweven, terwijl om ons heen een kring van kleine engelen werd gezien,
die naast elkaar stonden, en wel zo dicht, dat de ene de andere aanraakte. Er
waren geen openingen in de kring, waardoor de demonen konden binnen komen. Bij
zon gelegenheid zagen de kinderen ook geen demonen in het vertrek, zoals
anders vaak het geval was.
Op een avond, toen wij ook weer zo door Engelen omgeven
waren zeiden de kinderen, dat zij konden horen dat de demonen buiten de kring
van de Engelen op ergerlijke wijze hun ontevredenheid tot uitdrukking brachten
over het feit, dat zij onze gezegende gemeenschap niet konden storen of
verhinderen. Jongens in Kotchiu hebben eveneens zon kring van Engelen gezien.
Ik zal mijn hele leven niet het gezegende uur vergeten,
waarop de nabijheid van God in onze samenkomst zo merkbaar was en de jongens de
grote engel boven ons zagen. Deze Engel keek op ons neer en keek dan opzij naar
de kring van Engelen die ons omgaven, opdat er nergens een opening zou zijn
voor de macht der duisternis. Ik denk, dat de Engel boven ons wellicht het
toezicht op ons hele huis was toevertrouwd en dat de kleinere Engelen van
lagere orde de Engel van ieder persoonlijk was. Hoe het ook zij, de kinderen
zagen de Engel. Meestal hadden zij daarbij hun ogen gesloten, maar soms ook
wijd open, en in beide gevallen zagen zij hem. Wij konden geloven, dat wij ons
in de tegenwoordigheid van Engelen bevonden, en hoefden daaraan niet te
twijfelen.
Het
Rijk van de duivel
Ieder die in de tijd van de uitstorting van de H. Geest in
ons midden zou geweest zijn en nauwlettend had toegezien, zou niet aan het
bestaan van twee koninkrijken hebben kunnen twijfelen, die voortdurend met
elkaar in oorlog zijn. Zo zeker als het is dat de H. Geest en de Engelen hun
best doen om mensen het Rijk van het Licht binnen te voeren, zo zeker proberen
demonen het werk te verhinderen, doordat de duivel temidden van een schare boze
geesten iemand ontrukt naar het rijk der duisternis. Het bestaan van het ene
rijk werd ons net zo duidelijk als het bestaan van het andere, en de mens vormt
het slagveld.
De Bijbel leert, dat er ook onder de boze geesten zowel
hogere als lagere machten zijn (Rom 8:38) en dat onze strijd niet tegen vlees
en bloed is, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de
wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de boze geesten in de Hemelse
gewesten (Ef 6:12). Het Nieuwe Testament leert het bestaan van een rijk der
duisternis en de aanwezigheid van demonen.
Demonen
Er werd ook een demon verdreven uit een leraar. Een grote
demon werd waargenomen en men zag hoe hij hevig vertoornd door de kamer liep en
tenslotte de Chinese leraar overweldigde en op de grond wierp. Daarbij zagen
twee van onze jongens hoe de op mensen gelijkende demonen bezit namen van de
leraar. Toen de demon door een jongen, die met de H. Geest vervuld was, werd
uitgedreven, zagen later sommige van de andere jongens dat hij zich achter in
onze tuin verstopte. Deze demon en zijn begeleider, die ongeveer half zo groot
was, werden door enkele jongens gezien, die met gesloten ogen baden, en door
sommigen die dat met open ogen deden. Maar zij zagen allen tegelijkertijd de
demonen in diezelfde gestalte. Daarbij was voor ieder die hen zag het uiterlijk
van de demonen hetzelfde.
Wij hadden in ons AduHam-Reddingshuis een jong meisje,
wiens lichaam kennelijk toeliet dat de demonen het bij herhaling in bezit
namen. Het meisje vertelde ons, dat zij reeds, voordat ze bij ons kwam,
herhaaldelijk aan aanvallen van bewusteloosheid had geleden. Toen zij een
tijdje bij ons was, maakte zij met enkele andere meisjes van ons huis een
wandeling even buiten de stad. Op weg naar huis bleef één van de nieuw
aangekomen meisjes, dat half blind en wat achterlijk was, achter en verdwaalde.
Dat eerstgenoemde meisje ging nu het verdwaalde meisje zoeken. Toen zij bijna
thuis waren, zagen zij plotseling enige stappen voor zich drie demonen. Eén van
hen was groot en slank en werd door twee anderen vergezeld die zo groot waren
als een jongen van twaalf jaar. Zij waren alle drie donker van uiterlijk, met
grote ogen en hele gemene gezichten. De twee kleineren schenen onderdanen te
zijn van de grote en volgden hem. Het meisje schrok van hetgeen ze zag. De
grote demon kwam dichterbij en greep haar hoofd vast, waardoor zij duizelig en
half bewusteloos werd, zodat zij de straat niet meer kon herkennen en door het
ander meisje naar huis moest worden gebracht. Toen zij thuis was gekomen, werd
zij beter, totdat wij de avondboterham aten. Toen werd ons bericht dat het
meisje weer bewusteloos in haar kamer lag. Wij vonden haar liggend op de grond
en zij ademde alsof zij diep in slaap was, maar wij konden haar niet wakker
krijgen.
Nadat wij voor haar gebeden hadden, kwamen wij voor het
dagelijkse gebedsuur bij elkaar en bleven bidden, tot zij in goede toestand in
de gebedskamer kwam. Zij vertelde dat het haar toescheen alsof zij met ketenen
gebonden was geweest en door demonen over een lange duistere weg naar beneden
was gesleept, terwijl zij al die tijd in haar hart tot de Heer had gebeden om
haar te bevrijden. Opeens was zij weer tot bewustzijn gekomen en had zij kunnen
opstaan. Toen zij was opgestaan van het bed waarop zij haar hadden neergelegd
voor wij haar verlieten, zag zij weer die drie demonen in haar kamer. Maar nu
was zij niet bang meer, omdat zij wist, dat de Heer haar had bevrijd. Daarom
vatte zij moed en beval de demonen in de Naam van Jezus en verdreef hen tot
buiten de grote poort van onze binnenplaats. Zij heeft deze aanvallen niet meer
gehad.
Ik heb die twee voorvallen in de kleinste bijzonderheden
verteld, omdat het werk van de demonen in beide gevallen zo duidelijk was, dat
ieder die dit gezien zou hebben wel zou moeten toegeven, dat hier sprake was
van een bovennatuurlijke tussenkomst. Wij zouden inderdaad nog veel bewijzen
kunnen aanvoeren over de werkzaamheid van demonen, waar wij de laatste jaren
ooggetuige van waren, maar laten de beide voorgaande voorbeelden in dit verband
voldoende zijn, want wij zouden nog iets willen vertellen over een demonische beïnvloeding
die in samenhang met de uitstorting van de H. Geest bij ons plaatsvond.
Toen de eerste bovennatuurlijke uitingen van geestelijke
aard zich voordeden, begrepen wij die niet, maar bleven wij bidden en
vertrouwen op de Heer. Wij wilden slechts dan onderbreken, wanneer wij iets
zouden waarnemen wat schadelijk of zondig was. Na 8 wekten van die wonderbare
uitingen van de H. Geest waren wij zeer verheugd en dankbaar, dat wij de
kinderen zon vrijheid hadden gelaten. Wij zagen hoe wonderbaarlijk en veilig
de Heer de kinderen leidde, en dingen die wij eerst niet begrepen, bleken later
deel uit te maken van Gods plan om ons enkele van de meest wonderbaarlijke en
meest verblijdende openbaringen te geven. Onder deze ongewone openbaringen was
ook die van het werk van de demonen, zoals de kinderen het zagen. Terwijl enige
kinderen hun gelukkigste tijd van de H. Geest beleefden, vielen anderen tijdens
het gebed in slaap. Degenen die vervuld waren met de H. Geest, konden vaak bij
hen die zo met slaap te kampen hadden, demonen zien die hen lastig vielen met
slaap. Zij werden gezien als zij door het open raam, en veelal door de deur
naar binnen kwamen. Soms zagen de kinderen hen luierend onder de tafel of op
een sofa liggen.
Degenen die onder de zalving van de H. Geest stonden,
dreven dan, hoewel zij de ogen gesloten hadden, de demonen eruit in de Naam
van Jezus, hen stap voor stap in de gaten houdend, totdat zij door het venster
of door de deur de kamer verlaten hadden.
Dikwijls volgden zij de demonen buiten de kamer, openden
een voordeur of een binnendeur in het gebouw en joegen de demonen van het
terrein af. Wanneer er demonen verschenen werden zij vaak gelijktijdig door
verscheidene kinderen gezien.
Enkele kinderen hadden vroeger reeds demonen gezien. Wij
bemerkten, dat zij niettegenstaande alle onderwijs over de Heer toch nog bang
voor hen waren en het niet waagden s avonds alleen naar hun kamer te gaan: en
voor zij gingen slapen trokken zij een deken over hun hoofd. Maar door deze
openbaringen leerde de kinderen, dat de grootste en wildste demonen machteloos
waren tegenover het kleinste kind dat gedekt was onder het Bloed van Jezus,
zodat wij voor het eerst een groot aantal Chinese kinderen hadden, die hun
angst voor demonen kwijt waren, niet meer bang waren in het donker en met
ongedekt hoofd durfden te gaan slapen. U zou wellicht kunnen vragen hoe demonen
eruit zien.
Men kan ze het beste beschrijven als men ze vergelijkt met
de afgodsbeelden in de Chinese tempels. Volgens de Bijbel en wat betreft de
Chinezen is godsdienst vaak demonen-aanbidding. De demonische gestalte van de
afgodsbeelden heeft men geprobeerd te maken naar het uiterlijk van de demonen
die men gezien had.
De kinderen zagen demonen zo groot als een deur, met
spitse kin en hoofden vol wratten. Er waren er ook die maar half zo groot waren
en er anders uitzagen. Er kwamen kleinere, die ongeveer 90 cm groot waren en
hele kleine die slechts 10 cm groot waren, die de grotere demonen volgden.
Voor de grote demonen met uitpuilende ogen en woest
uiterlijk moet men bevreesd zijn, want zij hebben macht om te binden en
gevangenen naar de Hel te slepen.
De
vorsten en machthebbers in de Hemelse gewesten
De geweldige legers in de lucht en hun duister samenspel
met de demonen op aarde werd in Adullam door verscheidene getuigen gezien en
zij gaven daarvan de volgende beschrijving:
De legerleiding van de boze zetelt in de middelste Hemel.
Hier zijn tronen, van waaruit de engelen van Satan hun satanische heerschappij
over de aarde voeren. De vorsten der duisternis zien er verschillend uit:
sommigen zijn groter van gestalte dan anderen, ze verschillen in kleding,
hebben verschillende kronen, verschillen in gelaatsuitdrukking, in aanleg en in
rang en stand. In elk opzicht zien ze er echter satanisch uit en handelen zoals
men dat van de legers van Satan kan verwachten.
Deze vorsten in het rijk van Satan strijden voortdurend
tegen elkaar, de ene neemt de andere kwalijk dat die boven hem staat. Iedereen
is afgunstig op iedereen, en allen zijn begerig naar de zetels in de hoogste
rang. Zij die een hoge rang bekleden handhaven hun positie, niet met
toestemming van de ondergeschikten, maar door hun eigen grotere macht en
wreedheid. Groepen en enkelingen vechten en strijden voortdurend met elkaar.
Allen dragen kronen die de verschillende klassen en rangen
aangeven. Allen wensen liever daarboven op de tronen te zitten en toezicht uit
te oefenen op het werk op aarde, dan als afgevaardigde naar beneden te komen,
met de plicht de demonische machten hier beneden aan te zetten.
Diegenen, die de hoogste rang hebben zitten op tronen in de
middelste Hemel en heersen over ontelbare legers van boze geesten, waaruit
voortdurend afgevaardigden naar de aarde worden gezonden om de bewoners te
verleiden tot weerstand tegen de gerechtigheid, en de zwakkere demonische
machten op aarde te versterken en om de zielen van stervende boze mensen te
binden en in de Hel te slepen.
Hoewel deze boze engelen in de hoogste Hemelen tot aan de
poorten van het nieuwe Jeruzalem vliegen en ook neerdalen naar de aarde en
rondvliegen in de lucht, ligt het centrum waar zij zich in ontelbare menigten
verzamelen in de middelste Hemelsfeer waar zich de zetel van hun macht bevindt.
Hier vliegen legers boze geesten van elke grootte heen en weer en bewegen zich
daar vrijelijk. De boze engelen die een hoge rang hebben zijn omgeven met een
soort lichtglans als bij de Heiligen.
In zeker opzicht lijken ze allemaal op elkaar: allen hebben
vleugels, allen hebben kronen, allen behoren ze in de Hemel. Slechts van tijd
tot tijd gaan ze als afgevaardigde naar de aarde. Wanneer ze hun boze opdracht
vervuld hebben, keren ze naar de Hemel terug.
De menigte boze geesten op aarde verschillen zeer van de
engelen van Satan. Zij die zich op aarde bevinden hebben geen vleugels. Zij
kunnen zich snel verplaatsen en lopen. Zij bewegen zich vrijelijk en zo te zien
raken zij de aarde niet aan. Zij variëren in grootte van zon 10 cm tot 3 m. Ze
gaan zeer bont gekleed, versierd met vele tressen en met eigenaardige mutsen
van verschillende vorm en kleur. Andere geesten daarentegen dragen lompen of
vuile kleren.
Sommige van deze demonen op aarde hebben zeer weinig macht
en vormen een tamelijk onschuldige groep. Anderen daarentegen zijn groot en wild
en hebben grote macht. Ze werken de arbeid tegen van de rechtvaardige mensen en
Hemelse Engelen, die tot de mensen zijn gezonden. In één zon strijd met een
Engel verzamelden zich de aardse demonen van hoge rang, gesteund door lageren,
rondom de Engel en probeerden hem met knuppels, zwaarden en andere wapens te
slaan, maar door geloof en door de Heer te loven en te prijzen weerstond de
Engel de aanval, zodat geen enkele slag hem trof, en geen vijandelijk hand hem
kon aanraken. Op enige afstand stonden de demonen die minder macht hadden en
zij stonden naar de strijd te kijken, en toen zij zagen dat hun soortgenoten
geen succes hadden, baden zij tot de Hemelse machten der duisternis of die voor
een versterking van engelen wilden zorgen.
Als antwoord op dat gebed werd een afdeling van tien
engelen gezonden. Toen die de aarde naderden klapten de lagere demonen bij
wijze van welkom verheugd in de handen. Toen de boze engelen van boven het
strijdterrein bereikten, hielden de lagere demonen die op een afstand stonden,
zich eerbiedig stil voor de delegatie van boven, die nu ingreep in de strijd
tegen de Engel. Ook deze macht weerstond hij door lofprijzing en geloof, totdat
plotseling de heerlijkheid van God neerdaalde en alle boze geesten wegvaagde.
De jongen, die de dood van een Christen had gezien, zag ook
wat er gebeurt wanneer degenen die niet bekeerd zijn sterven. Wanneer een mens
die het Evangelie niet heeft WILLEN aannemen, sterft dan dwaalt zijn ziel,
nadat die het lichaam heeft verlaten, ongehinderd op aarde rond, totdat één van
de engelen van die duivel met ketenen uit de lucht naar beneden komt, hem bindt
en hem in de Hel werpt. De dood van een mens, die Christus heeft beleden, die
de Heer heeft gekend, maar zich niet echt heeft bekeerd, is nog vreselijker.
Wanneer zo iemand ligt te sterven, wachten demonen met boosaardige vreugde totdat
de ziel zich losmaakt van deze huichelaar, die eens Christus heeft beleden. Nog
voordat de ziel helemaal los is van het lichaam beginnen de demonen die te
binden en voltooien dat binden op het moment dat de mens zijn laatste adem
uitblaast. De huichelaar is hier op aarde geen moment vrij. Hij is een voorwerp
van spot voor zijn duivelse beul en wordt meteen de Hel ingeduwd.
Zon slecht mens wordt vooral door demonen, die hem met
ketenen hebben gebonden, als speelbal gebruikt. Ze laten hem over de aarde heen
en weer trekken, gooien hem omhoog en trekken hem weer naar beneden en springen
met hem rond als met een dode hond. Nadat zijn beulen voldoende plezier aan hem
hebben beleefd, wordt hij via een duistere weg naar de gebieden van de Hel
gesleept.
Zo werd een jongen van Adullam naar de Hel gesleept. Omdat
hij zo buitengewoon slecht was geweest, werd hij slechts in het leger als
loopjongen gebruikt door een officier. Toen wij hem verscheidene dagen op
straat zagen bedelen, namen wij hem op in het reddingshuis van Adullam. Hij
beloofde beterschap, maakte zo te zien een bescheiden indruk, hoorde een
tijdlang het Evangelie en deed schijnbaar boete.
Diverse dingen verdwenen uit het huis, maar de dief kon
niet worden ontdekt, totdat deze jongen op straat werd gesnapt toen hij
probeerde de gestolen goederen te verkopen. Toen stuurden wij hem weg.
Nadat hij maandenlang het leven van een bedelaar had
geleid, gaven wij hem opnieuw een kans omdat hij keer op keer verbetering
beloofde als wij hem maar wilden toestaan terug te komen.
De Heer zelf gaf hem ook een mogelijkheid, want wij hadden
voldoende bevestigingen van de H. Geest en bovennatuurlijke openbaringen om ook
de meest simpele ziel de weg van het Leven duidelijk te maken. Ja, deze jongen
kende soms momenten, dat de H. Geest tot hem sprak over zijn zonden en hem de
rechte weg toonde. Ondanks dat alles liep hij weer weg en sloot zich aan bij
een bende bedelende dieven. Enige maanden later viel hij en brak een arm. Er
volgde een infectie, en hij lag op sterven toen een verpleger hem opraapte. In
het ziekenhuis was hij zo hopeloos
ongehoorzaam, dat men hem eruit zette, en zo stond hij weer stervend op straat.
Toen hij bij ons kwam met beloften zich te beteren, hadden wij opnieuw
medelijden met hem en namen hem weer op.
Elke dag kwam de dood dichterbij. De nacht voor zijn
sterven werd ik gewekt door een heel onnatuurlijk gekrijs. Het klonk als het
woeste huilen van een wild dier, of van een vijand. De volgende dag, toen de
jongen stierf, was ik niet thuis. Toen hij in doodstrijd lag, verzamelden zich
om hem afschuwelijke, helse demonen, vol leedvermaak. Toen de ziel het lichaam
verliet en de knaap zijn beul zag, weende, huilde, krijste en schreeuwde hij
vol afgrijzen in alle toonaarden: Mijnheer Baker, help! Help! Help! O,
mijnheer Baker, kom gauw! Mijnheer Baker, mijnheer Baker! Mijnheer Baker! Help,
zij omringen mij allemaal met ketenen! Zij willen mij komen halen. Help! Help! Mijnheer Baker, help! O, o, o, help! Help!
Zij
binden mij met ketenen. Help! Help! O, o, o, help! O
h
|