Zij
zochten Jezus
In dit stuk van een boekje worden de belevenissen verteld
van kinderen en jonge mensen toen de H. Geest over hen werd uitgestort. Zij
behoorden allen tot de Adullam-zendingspost in Yunnanfu in de Yunnan provincie
van China. Voor het merendeel waren deze kinderen afkomstig van de straat; het
waren echte bedelaars. Sommigen van hen hadden nog alleen een vader of moeder
en waren bij ons gebracht. Zij behoorden in elk geval tot de armsten van het
land. Er waren echter ook velen onder hen uit ander provincies, die van hun
ouderlijk huis waren weggelopen.
Maar waar zij ook vandaan kwamen, het merendeel van hen,
jongens tussen de 6 en 18 jaar, had geen enkele opvoeding genoten en was
onontwikkeld. Bedelen is in dit land een beroep dat niet zonder stelen en roven
kan worden beoefend. Hun moraal was dan ook dienovereenkomstig.
Maar zodra zij bij ons in huis kwamen werden zij dagelijks
met zorg uit de H. Schrift onderwezen, al naar gelang hun bevattingsvermogen.
Omdat zij zo openstonden voor hetgeen hun werd geleerd, waren velen
ongetwijfeld bekeerd voordat de vervulling met de H. Geest plaats vond, terwijl
anderen goed op de hoogste waren van het allervoornaamste wat de Bijbel leert.
Allen die de H. Geest ontvingen wisten wel zoveel, dat zij
geloofden in de Ene God en dat zij in het bloed van Jezus Christus hun redding
zagen. Zij baden echter ook om de volheid van de Geest. Zij zochten Jezus en
Zijn licht en Zijn gemeenschap gedurende al de weken waarin de H. Geest op ons
kwam.
In dit Bezoek van God handelde de Heer met een ieder
persoonlijk: zowel met de oudsten als met de jongsten, met hen die het eerst
bij ons waren gekomen als met de laatst aangekomene, met de besten alsook met
de allerslechtsten.
Zij zaten om de tafel van hun aller Vader en ervoeren allen
op dezelfde wijze de hemelse volheid.
Deze beloofde gave van de Geest was onmiskenbaar een
liefdegave uit genade, zonder “werken” of persoonlijke verdiensten. Het was
niet iets geforceerds of iets wat men opzettelijk had gezocht, maar het kwam “van
boven”. Het was niet het resultaat van menselijk pedagogie, maar het was een
zegen die van God kwam. (…)
Beelden
van de Hemel
Uit de Bijbel valt op te maken dat de “derde Hemel” de
Hemel van de verlosten is. Het toekomstig Vaderland van de verlosten bevindt
zich in de derde Hemel. Het wordt de “heilige Stad” genoemd. De naam van de
stad luidt: “Het Nieuwe Jeruzalem”. Met dat “Nieuwe Jeruzalem” wordt niet iets
figuurlijks bedoeld en is ook geen kunstig bedenksel, dat de Heer in menselijke
woorden heeft verpakt om ons een verkeerd beeld van iets te geven dat niet
bestaat. Nee, de Bijbel zegt, dat Jeruzalem een stad is, waarvan God zelf de
ontwerper en bouwmeester is (Hebr 11:10).
De Hemelse stad ligt in het vierkant, 2160 km naar alle
vier zijden, omgeven door een muur van 200 voet hoog (60 m). En de fundamenten
van die muur zijn gebouwd met 12 soorten edelstenen – de mooiste die wij
kennen. De muur zelf is van jaspis, dat een wonderbaar zacht licht verspreidt.
Twaalf poorten geven toegang tot de stad, waarvan de straten van blinkend goud
zijn.
In deze stad bevindt zich het Paradijs, staan de woningen
van de verlosten, is het verblijf van de engelen en de troon van God.
Waarom toch zou het Nieuw Jeruzalem niet een echte stad
zijn met straten van goud en muren van kostbaar edelgesteente? Zou God soms bij
de schepping van de wereld al Zijn bouwmateriaal zo hebben verbruikt, dat Hij
niets meer beschikbaar had voor Zijn Hemel? Hij die een wereld kon maken, zou
Hij achter de sterren ook geen stad in de Hemel kunnen bouwen. Als onze aarde,
die onder de vloek ligt, hier en daar enkele goudaders, en hier en daar onder
de scherven enkele fonkelende edelstenen tevoorschijn kan brengen, dan herinneren
deze alleen maar aan de werkelijkheid en de echtheid van de elementen
daarboven. Ons goud en onze edelstenen zijn zowel ten aanzien van het aantal
als ook met betrekking tot hun aard slechts schaduwbeelden van de echte
bestanddelen van de Hemel.
Hier is alles enkel schaduw. Toen deze schepping viel, werd
ze vruchteloos en nietig (Rom 8:20). Het goud, dat door ons zo hoog getaxeerd
is, de edelstenen, waar wij over roemen, de steden en woningen, die wij hier
bouwen, zijn slechts kopieën uit de Stad, die spoedig zal neerdalen.
De kinderen van Adullam raakten in geestvervoering en zagen
de Stad van God. Hoe zij die konden zien weet ik niet. Hoe Abraham hem zag,
weet ik ook niet. Hoe Paulus werd weggevoerd naar het Paradijs, in het lichaam
of buiten het lichaam, weet ik ook niet. Het ging niet op de natuurlijke wijze.
Wij behoeven nu het “Hoe” ook nog niet te weten. Wat wij weten is, dat het
werkelijkheid is. Johannes zag de Stad. De Heer droeg hem op om dat wat hij
gezien had op te schrijven en het aan de gemeenten te sturen.
In de Geest waren de kinderen van Adullam vaak weggevoerd
naar deze Stad, niet in een droomgezicht, maar in werkelijkheid. Hun bezoeken
waren zo’n realiteit, dat zij zelf van mening waren, dat hun zielen het lichaam
verlieten om hemelwaarts te gaan; of dat zij op onverklaarbare wijze met zowel
ziel als lichaam daar heen gingen, net zoals ze hier op aarde naar een ver lang
zouden reizen. Hun lichamen reageerden merkwaardig hier op aarde als zij daar
vruchten aten en er enige van in hun zakken stopten om ze voor “vader en moeder”
(pastor Baker en zijn vrouw) mee naar de aarde te nemen.
Ook behielden zij in de hemel het bewustzijn, dat zij daar
slechts op bezoek waren en weer naar de aarde moesten terugkeren. Na hun
terugkeer, wanneer de Geest van vervoering hen langzaam verliet en zij zich
weer in het Adullam-huis bevonden, zochten zij verwoed in hun zakken naar de
vruchten die zij er in de Hemel hadden ingestopt om ons ermee blij te maken en
te verrassen. Maar ze waren verbaasd en ontsteld wanneer ze niets van wat zij
hadden meegenomen in hun kleren vonden, en konden het helemaal niet begrijpen,
dat zij ook niet met hun lichamen in de Hemel zouden zijn geweest. Zij waren er
heilig van overtuigd, dat zij hun zakken hadden volgestopt.
Het lopen in de straten van Jeruzalem was voor hen een even
grote werkelijkheid, als wanneer zij in een of andere Chinese stad op straat
zouden hebben gelopen. Toen ik op zekere dag met enkele jongens bij stralende
zonneschijn door de straten van de stad liep, vroeg ik hen, of de beelden die
ze zagen ook zo reëel en helder waren als wat zij nu zagen. “Net zo werkelijk”,
zeiden ze, “maar nog veel helderder door het Hemelse licht, de witte kleren en
de grote zuiverheid.”
Wanneer zij in een dergelijke geestvervoering waren, waren
zij zich meestal helemaal niet bewust van alles wat er om hen heen was. In veel
gevallen spraken zij, wanneer zij in de Geest in de Hemel waren, luid en
duidelijk uit wat zij zagen, of sprak de ene met de ander over hetgeen zij
zagen, zodat wij allen het konden horen. Daar deden ook hun lichamen aan mee:
de handen toonden de voorwerpen, de voeten drukten het lopen uit, en het
gezicht vertoonde vreugde, verwondering of ernst.
Weggevoerd
tot in de derde Hemel
De kinderen van Adullam verzekerden, dat zij opgetrokken
waren geweest tot in de derde Hemel. Toen zij door de eerste Hemel gingen
voelden zij de lucht ervan langs hun gezichten strijken. Nadat zij door de
tweede Hemel waren gegaan keken zij naar beneden in een sterrenzee, precies
zoals men op de top van een berg staat en op een helder verlichte stad kijkt.
Via de sterrenhemel kwamen zij in de derde Hemel en bij het Hemel Jeruzalem,
waarvan zij het licht al op grote afstand zagen. Toen zij dichterbij kwamen,
straalde het wonderbare licht van de muren van jaspis hen tegen. Het fundament
zeiden ze, had alle kleuren van de regenboog, maar straalde nog veel meer.
De Stad in de Hemel werd de kinderen getoond als 3 steden
ineen: de ene boven de andere, de grootste als de onderste, en de kleinste als
de bovenste, pyramidevormig boven elkaar gebouwd. Er zijn zelfs enkele
Bijbelgeleerden die de beschrijving van Johannes zo willen zien, als was de
Stad niet in een kubusvorm gebouwd, maar als een pyramide. Maar onze jongens
wisten niets van een dergelijke uitleg. Ik zelf had er tot dat moment nog nooit
van gehoord, dat het Nieuwe Jeruzalem uit 3 steden in 1 bestond. De Bijbel zegt
niets over de structuur achter de muur.
Uit berichten, die afkomstig zijn van anderen die ook
opgetrokken waren geweest, blijkt, dat ook het getal zeven in de structuur
voorkomt. Kennelijk zijn er reeksen van terrassen en reeksen van bouwsels. Elk
geeft toe, dat hij alleen maar een klein stukje van de hele Hemel heeft gezien.
Eén van onze kleine jongens werd door de Heer als
spreekbuis gebruikt. Toen hij al lovend en prijzend aan Zijn voeten lag, zei de
Heer: “Ik heb de Hemel gemaakt met voldoende ruimte voor alle mensen. Ik heb
het Nieuwe Jeruzalem in 3 grote steden gebouwd, de ene boven de andere, en Mijn
troon bevindt zich in de bovenste stad.”
Omdat tijd en afstand daar anders zijn dan hier is een
dergelijke bouw daar voor God noch onmogelijk noch onpraktisch. Zijn er niet 3
Hemelen? Had de Ark van Noah niet 3 verdiepingen, waar God de hele schepping
bewaarde? God zelf is drie-enig, waarom toch zou de Koning niet het heelal van
bovenuit besturen en de steen, die de bouwlieden verworpen hebben en die tot
hoeksteen geworden is, niet ook sluitsteen zijn van de pyramide van de hele
schepping?
Door
de poorten in de stad
Onze jongens werden door de poorten van parels de Stad met
de gouden straten binnengevoerd. Engelen in witte gewaden hielden de wacht bij
de poorten en verwelkomden hen. Zij werden niet als bedelaars ontvangen. Zij,
die vroeger op aarde tot de uitgestotenen behoorden, werden hier door het
engelenheer als koningen begroet. Heeft onze Redder Jezus Christus niet de
zwaksten en ootmoedigsten van Zijn kinderen beloofd, dat zij voor eeuwig met
Hem als koningen zouden regeren?
Door de poorten in de Stad! Van de aarde in de Hemel! Uit
de sterfelijkheid in de onsterfelijkheid! Uit de dood in het leven! Heel het
oude leven eenmaal achtergelaten! Het hele nieuwe leven voor ons en over ons!
Binnen de poorten van parels! Engelen, overal engelen! Sprekende Engelen, zingende
Engelen, Engelen vol vreugde, spelen op harpen, blazend op bazuinen, en
dansende Engelen, hun Koning prijzend! Zo’n taferelen heeft geen enkel
sterveling ooit gezien. Zo’n stromen van innerlijke vreugde heeft nog nooit
iemand beleefd, tenzij hij is “vervuld met de H. Geest”, met het eeuwige leven,
met het Hemelse leven uit God, met de Hemelse realiteit.
De kinderen klapten van pure verrukking in de handen! Zij
juichten van vreugde. Soms rolden zij over de grond en lachten spontaan, dan
weer waren zij zo gelukkig dat zij rondsprongen terwijl hun gezichten zo
straalden, dat het was alsof de heerlijkheid van de Stad op ons kwam. In de
hele Stad zagen zij niets verdrietigs, niemand die treurig of depressief was,
geen liederen in mineur, maar een Stad vol vreugde “vreugde in de H. Geest”, onuitsprekelijke
vreugde van grote heerlijkheid.
Temidden
van ontelbare Engelen
Eenmaal in de Stad werd het de kinderen duidelijk wat het
betekent als de Bijbel zegt: “Maar gij zijt genaderd tot de Stad van de levende
God, het Hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van Engelen.” (Hebr 12:22)
De vriendelijke hemelse gestalten stonden niet alleen bij iedere paarlenpoort,
maar door de hele Stad werden zij van alle kanten door hen begroet en
verwelkomd. Zij stonden ook altijd klaar om hen van de ene plaats naar de
andere te begeleiden. Zij wandelden en spraken met hen en zij legden hen alles
uit wat zij niet begrepen, precies zo, als zij het eens bij Johannes hadden
gedaan.
Het gebeurde ook wel, dat de Engelen de kinderen harpen
gaven en hen onderwezen hoe zij hun gezang daarmee konden begeleiden en wel op
de wijze als zij het zelf zouden doen. Ook leerden zij hen op de bazuin te
blazen.
De
muziek en de gesprekstaal in de Hemel
Soms zagen zijn de kinderen allemaal met gesloten ogen
opstaan en in rijen in de kamer dansen waar zij zich bevonden. Later kwamen wij
er achter, dat zij dat ook in de Hemel hadden gedaan en dat zij geprobeerd
hadden maat te houden met het ritme van de muziek van de Engelen. Wanneer wij
hun bewegingen gade sloegen en zagen hoe zij af ten toe als het ware een
trompet aan de mond zetten of de bewegingen van een harpspelen maakten, hoorden
wij later, dat zij deel hadden uitgemaakt van het Hemelse orkest, om de Hemelse
Koning hun hulde te betuigen.
Wij konden het gezang van de Engelen niet horen, maar vaak
hoorden wij de kinderen Hemelse melodieën zingen. Het gebeurde dagelijks dat
men kon zien hoe één of meer kinderen op hun dennegroene matten lagen en de
bewegingen maakten van iemand die een instrument bespeelt. Kwam men dichterbij,
dan kon men hen een nieuw lied horen zingen, dat wij hen nooit hadden geleerd.
De woorden van het lied moeten die van de engelen taal zijn geweest. Om de
kinderen op deze wijze in de Geest te zien weggevoerd worden, was een zicht om
nooit te vergeten.
Soms waren verschillende van hen op een bijzondere plaats
in de Hemelse Stad of ook wel in het Paradijs zo in een spel verdiept of in een
gezang, zoals wij dat tevoren nog nooit hadden meegemaakt. Terwijl zij met
gesloten ogen geheel in beslag waren genomen door de H. Geest, waren er 3 of 4
die los kwamen van zichzelf en hun omgeving en opgingen in de Hemelse dingen.
Als wij vlak bij hen stonden, konden wij horen hoe zij met elkaar overlegden
wie de harp en wie de trompet zou nemen en wie zou zingen. Toen allen klaar
waren begon de Hemelse muziek. Hij die de trompet blies strekte zijn armen uit
en blies zijn wangen vol lucht, alsof hij werkelijk een trompet voor zich had.
Degene die de harp bespeelde liet zijn vingers over de snaren glijden, alsof
hij werkelijk een harp bij zich had, en de zanger zette het lied in. Op zo’n
momenten zongen zij altijd in een taal die wij niet konden verstaan,
uitgezonderd als zij met elkaar afspraken om een lied te zingen dat zij “beneden
op aarde” hadden geleerd. In dat geval deden zij het altijd in het Chinees.
Jezus
zien en aanbidden
Maar van alle Hemelse vreugde was het allerheerlijkst “Jezus
te ontmoeten”, Hem te aanbidden die hen gekocht had met Zijn Bloed.
Nadat de kinderen door de poorten van het Hemelse Jeruzalem
waren binnengegaan, werden zij al spoedig door Engelen naar Jezus gebracht om
Hem te zien. Dan hoorden wij hen tegen elkaar zeggen: “Wij gaan naar Jezus toe!”
En aan de uitdrukking op de gezichten bemerkten wij, hoe zij voor de troon van
Jezus kwamen. Toen zij zich in Zijn verheven tegenwoordigheid bevonden, stonden
zij daar eerbiedig met hun – voor ons weliswaar gesloten- ogen op Hem gericht
en keken vol liefde en genegenheid op naar de Heer der schepping, hun Redder.
Allereerst dankten zij Hem, vouwden hun handen, bogen en aanbaden Hem. Daarna
vielen zij op hun aangezicht en aanbaden Hem “in Geest en Waarheid”, hetgeen
weinigen begrijpen, tenzij men de doop met de H. Geest heeft ontvangen.
Noot : In
geest en waarheid God aanbidden kan alleen wanneer we vervuld zijn met God de
Heilige Geest. Hij bidt in ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. Want Zijn
kinderen hebben een Voorbidder in de hemel, de Heer Jezus Christus, en zij
hebben een Bidder op aarde, de Heilige Geest in hun hart. Een zondig mens kan nooit
zover komen dat hij de Vader aanbidt in geest en waarheid. De gebeden van Zijn
kinderen worden geheiligd in het bloed van de Heer Jezus Christus. In Hem zijn
de gebeden oprecht en zuiver voor God de Vader.
De
troon van God en de troon van Christus
De kinderen zagen de troon van Christus zoals Johannes die
zag, toen hij “in de Geest” was. “En zie: er stond een troon in de hemel en op
de troon was iemand gezeten. En die erop gezeten was, was van aanzien
gelijk jaspissteen en karneool. En rond de troon was een regenboog, helder als
smaragd. Vierentwintig tronen omringden de troon en op die tronen waren
vierentwintig oudsten gezeten, gekleed in witte gewaden, met gouden kronen op
het hoofd. Van de troon gingen bliksemstralen uit en dreunende
donderslagen. En zeven vurige fakkels brandden voor de troon; dit zijn de zeven
geesten Gods.” (Openb 4:3-5)
Jezus
gaat in de Hemel alles te boven
Ondanks de grote verrassing van de kinderen over de
schoonheid van de Stad, niettegenstaande de vele genoegens die zij in het
Paradijs mochten genieten, ondanks de vreugde over de omgang met de
vriendelijke Engelen, werd Jezus nooit vergeten. In alle gesprekken werd Zijn
Naam steeds weer genoemd; bij al hun uitingen van vreugde werd Hem lof
toegebracht; daarboven wordt Hij door allen en overal hooggeëerd.
Woningen
langs de straten van goud
Langs beide kanten van de gouden straten stonden huizen
naast elkaar, voor iedere persoon een woning, met een deur aan de straatzijde.
Voor het huis en boven de ingang waren kostbare parels en wel van zo’n
stralende schoonheid, dat de hele woning vervuld was van licht en heerlijkheid.
Boven de ingang stond de naam van de bewoner. Engelen lieten de kinderen enkele
woningen zien. Alle woningen hadden dezelfde meubilering: een mooie gouden
tafel, waarop een Bijbel lag, een bloemenvaas, een pen om te schrijven en een
boek; naast de tafel stond een gouden stoel. Er stond ook een gouden kist en
een bed in; en er was een kroon van juwelen, een gouden harp en een trompet. De
wanden zagen eruit alsof ze van goud waren, en de Bijbel was eveneens in goud
gevat en samengesteld uit papier, dat onze jongens nooit op aarde hadden
gezien. De Bijbel straalde zo’n licht en heerlijkheid uit, dat het vertrek
verder geen licht nodig had.
Tegen onze kleine bezoekers werd gezegd, dat als zij hun
levensloop op aarde volbracht zouden hebben en na het sterven naar hier zouden
worden overgeplaatst, ieder van hen dan naar het Paradijs kon gaan en daar voor
de vaas naar keuze het boeket bloemen kon plukken.
Als de kinderen “in de Geest” de Hemel bezochten, mochten
zij ter afwisseling van alles wat zij daar genoten hadden naar hun Hemelse
woningen gaan om daar in hun Bijbel te lezen of te oefenen op hun instrumenten.
Soms namen zij hun instrumenten ook mee op straat of naar het Paradijs en
sloten zich aan bij de verlosten, van wie zij daar velen ontmoetten, om met hen
de lofliederen te zingen.
Tijdens al deze tochten door de Hemelse oorden waren zij
wel verloren en afwezig voor alles wat er op aarde om hen heen gebeurde, maar
zich toch steeds bewust dat hun bezoek daar slechts tijdelijk was. Hoe klein ze
ook waren, toch wisten zij heel goed wat het doel was van deze beelden,
namelijk dat zij zouden zien, wat hen na de dood te wachten stond, opdat zij
het ook aan anderen zouden kunnen doorgeven. Zowel van de Engelen als van de
Heer zelf kregen zij te horen, dat als zij het geloof behielden en gehoorzaam
zouden blijven, dit alles hun eigendom zou worden. Zij wisten niet alleen dat
zij weer naar de aarde moesten terugkeren, maar veelal ook, wanneer zij weer
moesten gaan.
Nadat zij de heerlijkheden van de Hemel hadden gezien en
genoten, hing één van de jongens zijn kroon en trompet op in de woning, opdat
hij ze daar na zijn overlijden zou kunnen terugvinden. Hij kwam toen terug naar
de aarde en de overweldigende kracht van de H. Geest verliet hem. Toen hij zijn
ogen open deed, bevond hij zich in ons Adullam-huis en vertelde van de wonderen
van de Hemel.
Wie zou het in zijn hoofd kunnen halen te veronderstellen,
dat de Heer die deze jongens eerst had gered, hen doopte met de H. Geest en hen
dan zou bedriegen met een misleidend droombeeld over de Hemel? Onmogelijk! Het
kan zijn, dat een aardse vader zijn kinderen met valse hoop en valse beloften
bedriegt. Maar de Hemelse Vader niet! Hij laat Zijn kinderen zien wat Hij voor
hen heeft bereid (1 Kor 2:10) en belooft hen dan dat Hij ze deze dingen zal
geven (Openb 3:21) en Hij geeft hen dat dan ook. (Lukas 11:9-13)
Toen deze kinderen de woningen van hun Adullam vrienden
zagen, klapten zij in de handen en lachten en juichten van vreugde, terwijl zij
elk afzonderlijk bij name noemden. Eén van hen liep in de Geest door de straten
van het Nieuwe Jeruzalem en las de namen die op de woningen stonden.
Zij
ontmoetten degenen van ons Adullam-huis die gestorven waren
Op de eerste dag, toen de H. Geest op onze jongens viel en
enigen van hen werden opgetrokken in de Hemel, waren temidden van de Engelen
die hen begroetten, ook twee van onze Adeullam-jongens die het jaar daarvoor
gestorven waren, nadat zij waren gered. Deze twee, “Hsi Dien Fu” em “Djang
Hsing” hadden nog een klein meisje bij zich, dat al vier jaar eerder gestorven
was, hetgeen onze jongens reeds vergeten waren.
Dezen nu, die van onze kinderen gestorven waren en ons
waren voorgegaan, leidden degenen die nu in Geestvervoering daar waren, rond en
toonden hen de wonderen van de Hemel. Zij brachten hen allereerst naar Jezus,
om Hem te zien, Hem te aanbidden en Hem te danken. Daarna lieten zij hen hun
woningen zien of andere heerlijkheden van de Stad of brachten hen buiten in het
Paradijs om te spelen.
Allen kregen witte gewaden, ook de Engelen droegen
smetteloos witte gewaden zonder naad. De Engelen hadden allen vleugels. Die
vleugels vormden een duidelijk onderscheid bij de Engelen.
Later zagen nog meer jongens deze gestorvenen van Adullam
in de Hemel, welke volgens de jongens niet zo heel ver weg scheen te liggen, want
de reis duurde maar kort. Met gesloten ogen en met van vreugde stralende
gezichten klapten zij in de handen en juichten de jongens toe die vorig jaar
waren heengegaan, en die hen riepen met hen mee te gaan, om hun woningen te
zien of om nieuwe tonelen bij de Engelen mee te maken of een nieuwe ontdekking
in de tuin van het Paradijs te beleven of op de harpen te spelen en lofliederen
voor of over Jezus te zingen. Deze kinderen, die een jaar geleden van ons waren
heengegaan, werden zo vaak in de Hemel gezien, en hun namen zo dikwijls
uitgeroepen, dat wij de indruk kregen dat zij nog in ons midden waren, maar dat
wij ze alleen niet konden zien. De Hemel was zo vlakbij, zo waarachtig, zo
wonderbaar en zo werkelijk, dat als in die dagen één van onze kinderen zou zijn
gestorven, de anderen vanwege dit voorrecht waarschijnlijk afgunstig zouden
zijn geworden.
De weg van de Hemel naar de dood leek zo kort te zijn en de
komst van de Heer zo nabij, dat wij in één keer begrepen, waarom de kinderen zo
gemakkelijk hun bezit verkochten en zo moedig vervolging en dood onder ogen
konden zien.
Ons Koninkrijk is niet van deze wereld, Ons Burgerschap is
in de Hemel, waaruit wij ook onze Redder, Jezus Christus verwachten. Ons leven,
ons werk, onze dienst en onze moeite is maar kort, en dat alles zal ons brengen
naar de overzijde, naar de echte Stad, naar het onwankelbare Koninkrijk.
Het
Paradijs
De Bijbel leert de wedergeboorte van de natuur.
Voordat wij iets vertellen over de beelden die de kinderen
in het Paradijs hebben ontvangen, willen wij er eerst op wijzen, dat zo’n Paradijs
overeenstemt met het plan dat God heeft met Zijn kinderen en dat dit in de H.
Schrift is weergegeven. Toen de Heer het eerste mensenpaar schiep, een
volmaakte Man en vrouw, “plantte Hij een hof in Eden” voor hen. “Ook deed de
Heer God allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien
en goed om van te eten; en de boom des levens in de hof” (Gen 2:9).
Het was dus Gods bedoeling, dat de mens in deze mooie
natuur zou leven. Hij kreeg een Vaderland in de tuin, het oostelijk gedeelte
van Eden, het Wonderpark, dat God zelf had bedacht en gemaakt. In die tijd was
er nog geen zonde op aarde. De mens wist niet wat zieke of dood was. Er waren
geen doornen en geen distels. De aarde was nog niet door de vloek getroffen. Het
was een hele andere wereld dan wij die kennen. Het was de Hemel op aarde,
waarin de mens, onbezorgd, de heerschappij had over de hele natuur en al zijn
schepselen. “Prachtig om te zien”. Een schepping vol schoonheid en
heerlijkheid, zoals wij dat tegenwoordig nergens vinden. God schiep al dit
moois voor het eeuwig geluk van de mens.
Toen de zonde binnenkwam, werd het genot van al het goede
alleen maar een beperkte, voorbijgaande vreugde. De schepping met zijn vogels, dieren,
bloemen, bomen en zijn klimaat veranderde van een blijvende toestand in iets
van voorbijgaande aard. Hij werd het voorwerp van verkeerde, misleidende,
onechte en veranderlijke zaken. Door de zondeval verloor de mens zijn tuin van
Eden en zijn God van Eden.
Als de verlossing eenmaal volkomen is zal de mens zijn tuin
van Eden en zijn God van Eden terug ontvangen. Meer zelfs: hij zal niet alleen
terug gebracht worden tot de toestand voor de zondeval, maar hij zal naar geest
en lichaam in een nieuwe orde geboren worden.
De eerste toestand was aards, de tweede is geestelijk en de
ware toestand. Het komt overeen met de toestand zoals dit was bij Jezus op
aarde, maar geestelijk op hoger niveau, voor altijd onvergankelijk. Hij kon nog
eten en drinken met Zijn leerlingen. Hij bezat nog vlees en beenderen, die men
kon voelen, en handen, die voor Zijn jongeren vlees en brood konden klaarmaken.
Maar eenmaal in opgewekte toestand was Hij niet meer aan tijd en plaats
gebonden, en door geen zwaartekracht van het lichaam meer gehinderd.
Zo zal ook de hele schepping met zijn vogels, dieren en
planten, op een hoger niveau worden wedergeboren, gelijk aan dat van voor de
zondeval, maar toch ook weer anders. Dat zal dan het ware leven zijn, zonder
vergankelijkheid en zonder langdurige ziekten.
Dat de herschepping van de aarde zal plaatsvinden is ook
een gevolg van de opstanding van Jezus uit de doden. Christus is niet alleen
maar de Redder van de mensen, maar van de hele schepping. “Ook de schepping
verlangt vurig naar de openbaring van Gods kinderen. Want zij is
onderworpen aan een zinloos bestaan, niet omdat zij het zelf wil, maar door de
wil van Hem die haar daaraan onderworpen heeft. Maar zij is niet zonder hoop, want
ook de schepping zal verlost worden uit de slavernij der vergankelijkheid en
delen in de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods.” (Rom 8:19-21) Als dat niet
betekent, dat de totale schepping door de opstanding van Jezus Christus uit de
doden vernieuwd wordt, wat betekent het dan? De hele natuur ziet met vurig
verlangen uit naar de geestelijke verandering van de verlosten. “Uit vrije wil
heeft Hij ons het leven geschonken door het woord der waarheid, zodat wij in
zekere zin de eerstelingen onder zijn schepselen zijn.” (Jac 1:18) Christus is
het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van de hele schepping (Kol
1:15).
Hoe kan Christus nu de eerstgeborene van de hele schepping
zijn, als ook niet de planten, de dieren en het klimaat Hem –evenals Zijn
kinderen- in de opstanding zouden volgen, en wel in die zin, dat Hij de
eersteling is en al het andere de volle oogst? De aarde zelf moet vernieuwd
worden, zoals geschreven staat: “Maar volgens zijn belofte verwachten wij
nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen. “ (2 Pet
3:13)
Zal de nieuwe aarde geen bomen, bloemen en dieren van
hogere orde hebben dan deze aarde, met al hun schoonheid, hun heerlijke geur,
verrukkelijke smaak en zijn aangename temperatuur? “De wolf en het lam wonen
samen, de panter vlijt zich neer naast het bokje, het kalf en de leeuw weiden
samen: een kleine jongen kan ze hoeden.” (Jes 11:6)
Dit alles is zo zeker als het Woord van God zelf: “En Hij
die op de troon is gezeten, sprak: “Zie, Ik maak alles nieuw.” En ik hoorde
zeggen: “Schrijf deze woorden op, ze zijn onfeilbaar waar.” (Openb 21:5)
Johannes zag een nieuwe Hemel en een nieuwe aarde en zag de
stad, het nieuwe Jeruzalem, neerdalen op die nieuwe aarde.
Zoals nu de eerste aarde een park in Eden had waar men zich
kon verkwikken en waar men kon genieten van schoonheid en kleur, zo zal ook –
maar dan als een veel heerlijker realiteit – het nieuwe Jeruzalem op aarde zijn
park bezitten, waarin het opstandingsleven bruist in al zijn verscheidenheid.
Dit Park van Eden is reeds in de Hemel aanwezig, maar de Hemelse Stad is nog
niet op aarde neergedaald, maar dat zal in de toekomst wel plaatsvinden.
|