Heb ik mijn
best gedaan om mijn dankbaarheid te tonen voor de moeite die zij zich
getroosten voor mijn opvoeding door bijvoorbeeld ijverig te studeren ? Heb ik
nagelaten hen te helpen in geestelijke of materiële behoeften ? Geef ik toe aan
mijn moeilijk karakter en maak ik mij soms zonder reden boos als ik mijn zin niet krijg ? Wil ik de
dingen die ik gebruik of bezit liefst
voor mijzelf alleen houden ? Kost het me moeite iets aan mijn broertjes of
zusjes te geven of te lenen ? Heb ik met mijn broertjes en zusjes ruzie gemaakt
? Heb ik niet met hen willen spreken en probeer ik niet echt mij weer met hen
te verzoenen ? Ben ik afgunstig als zij in een of ander opzicht beter zijn dan
ik ? Heb ik hun een slecht voorbeeld gegeven ?
Voor ouders : Leef ik mee met de mensen om mij
heen of blijf ik onverschillig voor hun behoeften, hun problemen of het leed
dat ze hebben ? Hoe behandel ik mijn huisgenoten en de mensen met wie ik werk
(collegas bazen)? Heb ik anderen gekrenkt of bedroefd door ondoordacht
optreden, grofheid, wangedrag enz. ? Heb ik aan mijn kinderen een slecht
voorbeeld gegeven door mijn godsdienstige plichten, gezins- en beroepsplichten
te verwaarlozen ? Heb ik hen gekwetst door mijn gedrag ?
Heb ik hen
met liefde en met standvastigheid op hun fouten gewezen, of heb ik uit
gemakzucht te veel door de vingers gezien ? Ben ik bij het vermanen van mijn
kinderen rechtvaardig en liefdevol, of laat ik mij leiden door egoïstische
motieven en persoonlijke ijdelheid wanneer zij me lastigvallen en storen, of
wanneer anderen door hen een minder goede indruk van mijzelf zouden krijgen ?
Heb ik mijn
plicht gedaan door hen te helpen hun godsdienstig leven te verzorgen en hen af
te houden van slecht gezelschap ? Draag ik voortdurend zorg voor hun vorming op
godsdienstig gebied ?
Sta ik toe
dat zij werken, studeren of komen op plaatsen waar hun ziel of lichaam gevaar
loopt ? Houd ik mij op de hoogte van hun vrijetijdsbesteding ? Ben ik een
morele en geestelijke steun geweest voor mijn huisgenoten of voor degenen die
van mij afhankelijk zijn ? Beperk ik mij in mijn genoegens en amusement om mij
meer aan mijn gezin te kunnen wijden ? Zijn de eisen van mijn beroep in feite
voor mij belangrijker dan mijn gezin ? Zorg ik voor een goede verhouding met
mijn kinderen ? Probeer ik een familiesfeer te scheppen ? Probeer ik angst en
wantrouwen, die een redelijke vrijheid van de kinderen in de weg staan, te
voorkomen ?
Heb ik ruzie
met mijn echtgenoot (echtgenote) ? Heb ik hem (haar) pijn gedaan of beledigd ?
Een slecht voorbeeld gegeven ? Heb ik zijn (haar) fouten zonder belangrijke
reden aan anderen verteld ?
Heb ik
geprobeerd mijn geloof in de Voorzienigheid levendig te houden ? Heb ik mijn
best gedaan luiheid tegen te gaan ? Heb ik, terwijl ik ertoe in staat was
nagelaten mensen te helpen ?
Vijfde gebod : Ben ik hartelijk voor anderen ? Heb ik belangstelling
voor hen ? Kan ik naar een ander luisteren ? Koester ik afkeer, haat, afgunst
of wraaklust ten opzichte van iemand ? Zijn er mensen met wie ik niet wil
spreken ? Weiger ik de goede verstandhouding te herstellen ?
Heb ik
iemand werkelijk kwaad toegewenst ? Mij erover verheugd wanneer hem (haar) iets
onaangenaams overkwam ? Misgun ik anderen soms wat ze hebben ?
Heb ik mij
door toorn laten meeslepen ? Daardoor met anderen ruzie gekregen ? Ben ik
opvliegend of driftig geweest ? Heb ik anderen geminacht ? Met hen de spot
gedreven, hen bekritiseerd, lastiggevallen of belachelijk gemaakt ?
Heb ik anderen
onheus behandeld met woorden of daden ?
Heb ik
iemand lichamelijk letsel toegebracht of het leven van anderen in gevaar
gebracht ? Ben ik roekeloos geweest in het verkeer ?
Ben ik voor
anderen aanleiding tot zonde geweest door mijn gesprekken, mijn manier van
kleden, of doordat ik hen uitnodigde een slechte film te gaan zien of door
slechte boeken of tijdschriften aan hen uit te lenen ?
Heb ik
teveel gedronken of drugs gebruikt ? Heb ik aan gulzigheid toegegeven, meer
gegeten of gedronken dan verstandig was ?
Heb ik
mijzelf de dood toegewenst in plaats van mij toe te vertrouwen aan Gods
voorzienigheid ? Heb ik ook daadwerkelijk iets gedaan om mij het leven te ontnemen
?
Heb ik zorg
gedragen voor het welzijn van mijn naaste ?
Heb ik mijn
werk slecht gedaan en daardoor schade veroorzaakt ? Heb ik misbruik gemaakt van
het vertrouwen van mijn meerderen ? Heb ik mijn meerderen, ondergeschikten of
andere personen benadeeld of hun ernstige schade berokkend ?
Ben ik traag
geweest bij het vervullen van mijn plichten ?
Heb ik
onrecht of misbruiken toegelaten, waar het mijn plicht was dit te verhinderen ?
Heb ik door luiheid bij mijn arbeid ernstige schade veroorzaakt ? Heb ik me op
mijn werk te weinig ingezet en hierdoor mijn opdrachtgever benadeeld ?
Zesde en negende gebod : Heb ik mij beziggehouden met
oneerbare gedachten of herinneringen ?
Heb ik
slechte begeerten gekoesterd tegen de deugd van de zuiverheid, ook zonder ze
ten uitvoer te brengen ? Heb ik onzuivere gesprekken gevoerd ?
Onderhoud ik
nauwgezet de regels van de zedigheid, die de zuiverheid beschermen, of verwar
ik dit met preutsheid ? Heb ik onzuivere handelingen gepleegd ? Alleen of met
anderen ? Met iemand van hetzelfde of het andere geslacht ?
Heb ik
meegewerkt aan abortus of euthanasie ?
Heb ik op
andere wijze tegen de zuiverheid gezondigd ?
Voor hen die
verkering hebben : Is ware liefde de belangrijkste reden waarom ik verkering
heb ?
Weet ik me
zo te beheersen dat mijn genegenheid voor mijn geliefde geen aanleiding tot
zonde wordt ? Verlaag ik de menselijke liefde tot camouflage van mijn egoïsme
en genotzucht ?
Voor
gehuwden :
Heb ik de huwelijkstrouw geschonden ? Heb ik aan mijn echtgenoot (echtgenote)
geweigerd waar hij (zij) recht op had ? Heb ik voorbehoedsmiddelen gebruikt ?
Heb ik voor het huwelijk met iemand geslachtelijke omgang gehad en het nog niet
gebiecht ?
Zevende en tiende gebod : Heb ik geld of iets anders
gestolen ? Of eraan meegewerkt ? Houd ik iets in bezit tegen de wil van de
eigenaar ? Heb ik anderen benadeeld door bedrog of afpersing ? Chantage
gepleegd ? Heb ik bedrog gepleegd door meer te eisen dan billijk was ?
Steun ik
naar vermogen de armen en de goede werken ? Heb ik mijn echtgenoot (echtgenote)
iets onthouden van hetgeen hem (haar) toekomt ?
Betaal ik
naar billijkheid de arbeid van anderen ? Heb ik mij, ten aanzien van mijn
ondergeschikten, mij laten verleiden tot het onbillijk bevoordelen of
voortrekken van bepaalde personen ?
Heb ik geld
ontdoken ?
Heb ik
onrecht, ergernis, diefstal, wraakneming, bedrog en wat verder in strijd is met
het algemeen welzijn, zelf vermeden en, voorzover mijn taak dit meebrengt,
gezorgd dat dit door anderen vermeden werd ?
Achtste gebod : Heb ik gelogen ? Neem ik het niet zo nauw met de waarheid
in zaken van minder belang ? Heb ik zonder ernstige reden fouten van anderen
bekend gemaakt ? Heb ik geroddeld ?
Heb ik
lichtvaardig over anderen geoordeeld ? Heb ik dit oordeel aan anderen
meegedeeld ?
Heb ik
belangrijke geheimen van anderen geschonden door die zonder voldoende reden aan
derden bekend te maken ? Spreek ik lichtvaardig in ongunstige zin over anderen
? Doe ik dit uit afgunst of opvliegendheid ? Heb ik over personen of
instellingen kwaadgesproken, alleen op grond van het feit ergens iets gehoord
of gelezen te hebben ? Houd ik er rekening mee dat het verschil van politiek
inzicht, beroepsopvattingen of wereldbeschouwelijke opvattingen geen reden is
om mijn naaste te veroordelen in gedachten of gesprekken ? Heb ik van dingen
die ik ambtshalve vertrouwelijk had vernomen ten onrechte tot eigen voordeel
gebruik gemaakt ?
Besluit
Vaak
biechten is sterk aan te raden. De biecht is onmisbaar als men vooruitgang wil
maken in het geestelijk leven, in de liefde tot God. Het is voor ons ook zeer
nuttig een vaste biechtvader te hebben omdat die ons begrijpt en ons duidelijk
leiding geeft, die ons na verloop van tijd goed kent en raad kan geven in
moeilijkheden. Als we oprecht biechten kan hij ons de weg aangeven in het
geestelijk leven en ons behoeden voor alle kwaad in ons dat we voor iets goeds
zouden houden. Enkele voorbeelden : onze vermeende werkzaamheden die eigenlijk
luiheid is, onze beweerde liefde die eigenlijk lust is, onze beweerde
naastenliefde vaak eigenliefde is, onze vermeende zin voor rechtvaardigheid
verdoken jaloersheid is
Nog een goede raad : let meer op de oorzaak van je
gebreken dan op het gedetailleerd opsommen van alle fouten, tot het kleinste
toe. De zware zonden moeten natuurlijk beleden worden, maar velen zijn zich
niet bewust dat de buitengewone nauwkeurigheid waarmee zij hun kleinere fouten
opbiechten, de biecht niet beter maakt. Het is belangrijker een dieper berouw
aan de dag te leggen en een vaster voornemen om zich te beteren. Een goed
voorbereide biecht hoeft niet lang te duren.
Het is goed
om in alle gevallen vanaf het begin recht op het doel af te gaan : de eerlijke
en duidelijke opsomming van onze grote en kleine zonden. Daarna kunnen we als
de biechtvader nog niet overgaat tot goede raad voor het geestelijke en morele
leven, het zelf aan hem vragen.
Elk heeft
tijd nodig voor de biecht, maar hou er altijd rekening mee dat je een
ontmoeting hebt met Jezus Christus in het sacrament van de boete. Hij is altijd
een geduldige luisteraar !
|