De Biecht
uit Hoe biechten wij goed ? van F. Luna
Het belang van de biecht
De biecht is
noodzakelijk om vergiffenis te krijgen van doodzonden. Zo kan ook de communie
waardig worden ontvangen. Na een zorgvuldig gewetensonderzoek dient de
vergiffenis te worden toegediend via een privé-biecht. Het sacrament van de
biecht is een daad van nederigheid, van oprechtheid en een uitdrukking van het
geloof en hoop. Het zorgt voor de wedergeboorte van de ziel en een levenswijze
die beter en beter aansluit bij het voorbeeld van Christus. Door de biecht
wordt de genade Gods teruggeven.
De zondaar
Een mens kan
al lachend heel gemakkelijk zeggen dat hij gebreken heeft, maar eigenlijk is
hij daar niet zo echt van overtuigd. Het zit hem al dwars als anderen daarover
spreken. Denken dat we onze fouten hebben, dat gaat nog, maar die fouten
toegeven als iets wat ons eigen is, dat is nog heel wat anders ! Een
oppervlakkige kijk brengt ons ertoe om onze fouten te vergoeilijken. Zo
ontstaat er een ondoordringbare muur die ons belet om dichter bij God onze
Vader te komen en vertrouwelijk met hem om te gaan. Jezus oproep tot bekering
en boete beoogt de bekering van het hart, de innerlijke boetvaardigheid. Zonder
deze innerlijke bekering blijven de uiterlijke werken van boetvaardigheid
(zoals vasten en verstervingen) vruchteloos; de innerlijke bekering daarentegen
zet ertoe aan deze houding uit te drukken in zichtbare tekens, gebaren en
werken van boetvaardigheid. Deze innerlijke boete is de wezenlijke kern van het
sacrament, zodat zonder deze inwendige werkelijkheid alles wat we uiterlijk
doen, praktisch nutteloos is. Dus : een biecht die zich beperkt tot de
belijdenis van onze fouten, is nutteloos zonder de inwendige boete. Daarom is
het zo belangrijk de zonden nederig te bekennen, opdat ons niet overkomt wat
met de farizeeër gebeurde, waarover Jezus ons spreekt in het evangelie.
Jezus
vertelt ons de volgende parabel : Twee
mannen gingen naar de tempel om te bidden. De een was een farizeeër en de ander
een tollenaar. De farizeeër bad met opgeheven hoofd aldus : O God, ik dank U
dat ik niet ben als die anderen die roofzuchtig, onrechtvaardig en echtbrekers
zijn, of ook als die tollenaar daar. Ik vast twee maal per week. Ik geef een
tiende van mijn inkomsten. De tollenaar bleef echter op een afstand staan. Hij
durfde zijn ogen zelfs niet ten hemel op te slaan, maar klopte op zijn borst met
de woorden : O God, wees mijn zondaar genadig.
Het gedrag
van de farizeeër is schijnbaar goed, maar hij vergeet één ding : God beminnen,
dat is niet alleen aalmoezen geven, niet alleen vasten en het bezit van de
naaste respecteren, maar nederig de begane zonden erkennen en er vergiffenis om
vragen. Dat is wat de tollenaar deed : zelfs al had hij vele zonden bedreven,
er werd hem toch vergiffenis geschonken.
Wat wil de
Heer door deze parabel leren ? Zegt de farizeeër niet evengoed de waarheid als
de tollenaar ?
Wat ze zeggen is in beide gevallen wel juist, maar in het eerste geval gaat het
om een halve waarheid. De farizeeër zag alleen maar het goede dat hij gedaan
had. Hij vergeleek zijn daden en intenties niet met de leer van Jezus, maar
beoordeelde die aan de hand van een eigengemaakte maatstaf, die hij aan zijn
egoïsme had ontleend. En hij vergat dat gerechtigheid alleen verkregen wordt
als men vergiffenis voor zijn zonden vraagt en zijn hart aan God schenkt. De
farizeeër houdt niet van God. Hij houdt van zichzelf en gaat prat op zijn
deugdzaamheid. Hij minacht anderen zonder te erkennen dat daarin zijn grootste
fout bestaat. Hij is geen rechtschapen mens meer van zodra hij minachting toont
voor de tollenaar. Hij lijkt niet meer op de Heer. God vergeeft de tollenaar,
en de farizeeër minacht de tollenaar.
De farizeeër
voelt zich meer dan de tollenaar. Er is iets waarvoor hij vergiffenis moet
vragen : zijn gebrek aan naastenliefde. Hij is zo ingenomen met zichzelf, dat
hij daardoor aan het voornaamste voorbijziet : God beminnen boven alles, en
de naaste als zichzelf.
De hoogmoed
belet hem in te zien dat ook hij een zondaar is, al stelt hij goede daden. Zijn
zonde is : de overtuiging dat hij zonder zonde is. Daar hij zijn fout niet
erkent, vraagt hij geen vergiffenis. Daarom heeft er geen verandering in hem
plaats : hij keert naar huis terug als dezelfde mens die de tempel binnenging
om te bidden.
Daarom
misschien hebben wij dikwijls zon gerust geweten. De trots, of de eigenliefde,
of het gebrek aan oprechtheid beletten ons om in te zien dat ook wij eigenlijk
besmet zijn met iets waarover wij berouw zouden moeten hebben.
De zonde
Onze zonden
erkennen, toegeven dat we zondaars zijn, dat is het begin van elke bekering. De
eerste stap naar de verzoening met God (nl.onze zonden erkennen) samen met alle
andere stappen die ons tot de vergeving voeren door het sacrament van de
biecht, zijn niet mogelijk zonder de hulp van de genade. De genade kan al onze
volgende toekomstige zonden niet voorkomen , maar door onze medewerking met de
genade en onze persoonlijke bijdrage moeten wij Gods hand grijpen die Hij ons
toesteekt. We moeten proberen de christelijke moraal te kennen, d.w.z. iets
niet voor goed houden wat echt in strijd is met Gods wet. Wij kunnen moeilijk de
eerste stap naar de bekering zetten, als we het juiste inzicht missen om te
weten wat al of niet zonde is. Sommigen menen ten onrechte dat men om te
zondigen uitdrukkelijk kwaadwillig moet zijn , en dat men pas zondigt als men
door haat tegen God gedreven wordt, maar zij vergissen zich. In werkelijkheid
is de zonde een vrijwillige ongehoorzaamheid aan Gods wet. Om te zondigen is
het al voldoende die wet te kennen en ze dan te overtreden. Dat betekent dat de
zonde voor ons geen verrassing is.
Voor het
ontstaan van een zonde zijn er drie voorwaarden :
1 iets moet
slecht zijn of als slecht aanzien worden : een gedachte, een woord, een
verlangen, een daad of een verzuim
2 men dient
er zich bewust van te zijn dat God beledigd wordt
3 men heeft
ingestemd met dit kwaad
Die drie
voorwaarden noemt men : materie, kennis en instemming. Als die drie samengaan
is er een persoonlijke zonde. Dit wil niet zeggen dat het beter is om Gods wet
niet te kennen. In dit geval is onwetendheid schuldig. Die persoon is dan
niet alleen schuldig aan die onwetendheid, maar ook aan de zonden die daaruit
voortvloeien.
Jezus
Christus heeft daarover de volgende uitspraak gedaan :
Verhard is het hart van dit volk. Met hun oren luisteren ze
slecht, en hun ogen doen ze dicht uit vrees dat ze zouden zien met hun ogen,
met hun oren zouden horen, met hun hart zouden verstaan, zich zouden bekeren en
Ik hen zou genezen.
De ernst van de zonde
Wij worden
geboren met een reeks natuurlijke vermogens. Vervolgens krijgen wij door ons
doopsel, met de genade, het geloof, de hoop en de liefde, die ons geschikt
maken voor het bovennatuurlijk leven. Maar al die vermogens, de natuurlijke
zowel als de bovennatuurlijke, zijn slechts een vertrekpunt en middelen om,
door onze persoonlijke inspanning en met behulp van Gods genade, het doel te
bereiken dat God ons gesteld heeft. Dat wil zeggen dat, om de ernst van de
zonde te begrijpen, wij in het licht dat de bovennatuurlijke deugden op ons
leven werpen, de overgrote liefde moeten overwegen die God ons toedraagt.
Van alle
eeuwigheid heeft God aan ons gedacht. Wij waren toen slechts een gedachte van
God, maar die gedachte was God zo lief, Hij hield er zo innig veel van, dat Hij
er het leven aan schonk. De liefde van God is zo groot, dat Hij heeft kunnen
doen wat geen van ons vermag. Als wij iets verlangen, als wij iets willen wat
nog niet bestaat, dan moeten wij ons tevreden stellen met de hoop dat dat
iets eens werkelijkheid wordt. Maar in God is dit anders : als God bemint,
doet Hij dat met zulk een kracht dat Hij het leven eraan geeft. Dat is de
verklaring van ons bestaan : de liefde die God ons toedraagt, deze unieke
liefde, die in haar oneindigheid het aanschijn kan geven aan wat slechts een
gedachte is.
En God heeft
ons geschapen naar zijn beeld en gelijkenis, opdat wij, door Hem te kennen en
te beminnen, voor altijd aan zijn zijde een onbeschrijflijk geluk kunnen
genieten. De Apostel kan het alleen stamelend verwoorden : Geen oog heeft het gezien, geen oor heeft het gehoord, geen mens kan
het zich voorstellen, wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben.
God heeft
ons geschapen als onsterfelijke wezens, overdadig begiftigd met genades en
gaven. Maar door onze ongehoorzaamheid in het paradijs hebben wij de
onsterfelijkheid van het lichaam en de heiligmakende genade van de ziel
verloren. Toch heeft God hierdoor niet opgehouden ons lief te hebben. Hij heeft
gewild dat de mens die gezondigd had, zelf de belediging zou uitboeten. Maar
dat was geheel onmogelijk, omdat door de erfzonde de mens onmachtig was uit eigen
kracht de oorspronkelijke orde te herstellen. En zo werd de Zoon van God mens
in de schoot van de Maagd Maria, om de lasten van de arbeid en de bitterheid
van de dood, die alle schepselen treft, op zich te nemen en aldus vergeving te
verkrijgen voor de opgelopen schuld. Daarom stierf Hij aan een Kruis om zijn
leven prijs te geven als zoenoffer aan de Vader voor de zonden van alle mensen.
Zonde, wat
is dat ? Dat is de minachting voor dit alles. De schouders ophalen voor de
liefde waarmee God ons geschapen heeft, voor de liefde die ons doet leven, voor
de Menswording van Gods Zoon, voor de arbeid in de jaren van zijn verborgen
leven en zijn gehoorzaamheid aan Jozef en Maria, dertig jaar lang, voor zijn
lijden, zijn geseling en zijn dood aan het kruis.
Als iemand
de boosaardigheid van de zonde niet inziet, dan is de reden dat hij God niet
voor ogen houdt, maar achter zichzelf aanloopt. Bij zon mens hangt de ernst
van de misslag af van de min of meer sterke indruk die deze op hemzelf maakt.
In feite hangt de grootte van een belediging God aangedaan, niet af van de
vraag hoe zon misslag onszelf misnoegd, maar hoe ver zij ons van God
verwijdert. Als een persoon langer dezelfde misstap doet, zal zijn geweten meer
en meer gesust worden, maar zijn zonden blijven even erg. De boosheid van de
zonde hangt niet af van de kracht waarmee de zonde ons innerlijk of uiterlijk
treft. Om de ernst van de misslag te beoordelen, moeten wij op de eerste plaats
letten op wat God ervan zegt, en niet de zonde meten maar onze maatstaven. De
zonde, doodzonde of dagelijkse zonde, beledigt altijd de Heer. Maar omdat een
zonde niet altijd onze opmerkzaamheid raakt, kunnen wij gemakkelijk tot het
verkeerde besluit komen dat die zonde niet zo belangrijk was. Zo misvormen wij
ons geweten en verwijderen wij ons steeds verder van de Enige die ons werkelijk
gelukkig kan maken.
Gods barmhartigheid
Uit het
Evangelie blijkt dat Jezus bekommert is om de mensen. Getuige daarvan zijn
bijvoorbeeld de broodvermenigvuldigingen. Maar Zijn bezorgdheid blijkt toch wel
het duidelijkst als het om onze geestelijke gesteldheid, ons innerlijk leven
gaat. Marcus vertelt ons over de vier mannen die hun vriend, een lamme, naar
Jezus wilden brengen : Omdat zij wegens
de menigte geen mogelijkheid zagen hem dicht bij Jezus te brengen, legden ze
het dak bloot boven de plaats waar Hij zich bevond. Vervolgens maakten ze er
een opening in en lieten hun vriend met bed en al tot voor de voeten van de
Heer zakken. Toen Jezus het geloof van die mensen zag, wendde Hij zich tot de
lamme en sprak : Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven. Er zaten enkele
schriftgeleerden bij en deze zeiden bij zichzelf : Wat zegt die man daar ? Hij
spreekt godslasterlijk ! Wie anders kan er zonden vergeven dan God alleen ?
Uit zichzelf wist Jezus aanstonds dat zij zo redeneerden en
Hij zei hun : Wat redeneert gij toch bij uzelf ? Wat is gemakkelijker, tot de
lamme te zeggen : Uw zonden zijn U vergeven, of : Sta op, neem uw bed en loop ?
Welnu, opdat ge zult weten dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te
vergeven, sprak Hij tot de lamme : Ik zeg u, sta op, neem uw bed mee en ga naar
huis.
Hij stond op, nam zijn bed op en voor aller ogen ging hij
onmiddellijk naar buiten. Iedereen stond er versteld van, en ze verheerlijkten
God en zeiden : Zo iets hebben wij nog nooit gezien.
Op het
eerste gezicht is natuurlijk de genezing van de lamme het meest spectaculaire
van deze gebeurtenis. Maar in feite is het wonderbaarlijke, dat de lamme
vergeving van zijn zonden ontvangt en dat de poorten van de hemel wagenwijd
voor hem open gaan. Dit wonder herhaalt zich ook vandaag nog, iedere keer dat
wij een goede biecht spreken, het sacrament van verzoening ontvangen.
Wat Jezus
voor Zijn dood aan Petrus en de andere apostelen had beloofd, namelijk de macht
om zonden te vergeven, heeft Hij na Zijn verrijzenis bevestigd met de woorden :
Ontvangt de Heilige Geest. Aan wie ge de
zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet
vergeven.
De bekering
De ogen van
de Heer zien de mens nooit oppervlakkig. God doorgrondt ons. Hij kent ons hart,
opdat uit Hem het leven voortkomt. Om de door de zonde verloren goddelijke
vriendschap terug te winnen moet men dan ook een diepe inwendige bekering
doormaken. Het menselijk leven is een voortdurend terugkeren naar het huis van
onze Vader. Terugkeren door berouw, de bekering van het hart, die de wens
veronderstelt te veranderen, het vaste besluit ons leven te beteren, en dat
zich uit door daden van offer en overgave. Terugkeren naar het huis van de
Vader door het sacrament van de vergeving, waardoor wij bij het bekennen van
onze zonden ons door in Christus te geloven en na te volgen zo tot Zijn
broeders en zusters, leden van het gezin van God.
Om die
terugkeer mogelijk te maken moet de mens zich bekeren. Hij moet inzien dat er
een kloof ontstaat tussen hem en de Heer. Hij moet die kloof overbruggen met de
hulp van Gods genade door innerlijk te veranderen. We mogen niet in de zonde
blijven vastzitten. Anders zouden de woorden die Jezus richtte tot de
schijnheiligen ook op ons van toepassing zijn : Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij.
Vuistregels
We hebben de
neiging alles of bijna alles te minimaliseren tot uitvluchten die ons geweten
moeten gerust stellen. Zulke uitvluchten moeten ons een alibi verschaffen om
niet te moeten denken aan de gevolgen van onze daden, een verontschuldiging om
te ontkomen aan onze plichten. Maar zonde is zonde, de grote als ook de kleine.
Wat het
sacrament van de verzoening met God betreft :
Wij moeten
altijd voor ogen houden dat dit sacrament een persoonlijke ontmoeting is met
Jezus Christus, het sacrament waar we vergiffenis krijgen voor onze zonden. Het
gewetensonderzoek, het berouw, het voornemen zich te beteren, de belijdenis en
het volbrengen van de penitentie zijn dan ook geen holle daden. Het is ons
persoonlijk antwoord op Gods barmhartigheid. Hij is het tenslotte die ons
vergeving schenkt.
Het gewetensonderzoek
Wij moeten
eerst ons geweten onderzoeken om de fouten te ontdekken waardoor wij Hem hebben
beledigd. Er is geen algemene regel om dit te doen, maar er moet de nodige tijd
aan besteed worden.
Om dit
onderzoek goed te doen, is het passend dat wij ons aanbevelen bij de H. Maagd
Maria en onze engelbewaarder, opdat zij van de H. Geest voor ons het licht
verkrijgen, dat we onze fouten niet over het hoofd zien of dat we ze min of
meer bewust zouden verdoezelen. Als wij echt verlangen dat de biecht ons
geestelijk leven bevordert en Gods Liefde in ons doet groeien, dan is het
noodzakelijk dat wij ons geweten zorgvuldig onderzoeken.
Sommigen
denken dat zij hun fouten niet kunnen ontdekken. In de meeste gevallen hebben
zij gelijk, omdat zij ze niet kunnen zien, hoewel ze in het oog springen. Dat
komt omdat we zo gewoon raken aan vaste gewoonten, dat onze aandacht pas
getrokken wordt door het afwijkende. Wij moeten dus de tijd nemen om de
misstappen te vinden die sleur zijn geworden vb de lauwheid in het geestelijk
leven, lichtvaardig woordgebruik, wat we voor de naaste zouden moeten doen maar
niet doen, de leugen, het zich niet houden aan het gegeven woord
Deze
misstappen moeten berouwvol in het sacrament van de verzoening beleden worden.
Zo kunnen wij, door Gods genade gezuiverd, elke dag een stap dichter komen op
de weg van de persoonlijke heiliging, waartoe de Heer ons roept.
Het berouw
Het berouw
betekent niet dat we tot tranen toe moeten bewogen worden, ook de grootste
afschuw betonen voor de begane zonde is niet noodzakelijk. Er zijn immers
gevallen waarin wij, na God beledigd te hebben , geen afschuw van de zonde in
ons voelen opkomen, terwijl we het toch echt zouden wensen. Erger nog : na de
zonde bedreven te hebben, gevoelen wij een nog sterkere neiging om te
hervallen, want onze krachten om het goede te doen, verzwakken in zekere zin.
Het leed om
de zonde blijkt niet uit het feit dat deze, welke ze ook zijn, ons niet meer
aantrekken, maar uit onze vastbeslotenheid dat we deze zonde niet meer willen
doen. Wie echt berouw heeft zegt : ik wou dat ik dat niet gedaan had of had ik
maar nooit zo gehandeld. Het berouw moet ook betrokken zijn op de Heer. Het
berouw moet ons tenslotte dichter bij God brengen; Hij schenkt ons de
vergeving. Het berouw moet ons ook in de gesteldheid brengen waar we de genade
ontvangen door de biecht. Valse spijt kan ons nog verder van God verwijderen.
Er zijn
eigenlijk drie soorten van spijt over de zonden. De eerste is die uit liefde.
Die komt uit het hart : Verdriet uit liefde, omdat Hij goed is, omdat Hij je
vriend is, die voor jou Zijn leven gaf. Omdat al het goede dat je hebt van Hem
is. Omdat je Hem zo dikwijls beledigd hebt
Omdat Hij je telkens heeft
vergeven
Geef je over en val van verdriet en liefde in Zijn armen.
De tweede
soort van spijt is die van vrees. Die komt voort uit de angst voor de
rechtvaardige straf die we door onze zonden in het andere leven zouden
verdienen. Die spijt is niet zo volmaakt en onzelfzuchtig als de eerste, maar
omdat ze toch gericht is op de Heer, is ze voldoende om de genade van de
vergiffenis te krijgen.
De derde
soort van spijt, is die die met de toenadering tot God niets te maken heeft.
Het is spijt uit hoogmoed, omdat ze noch uit liefde tot God, noch uit vrees
voor Hem voortkomt. Ze komt voort uit de eigenliefde die zich bij het zien van
de eigen onvolmaaktheid gekwetst voelt. Als je deze teleurstelling over jezelf
niet afwijst, kom je van kwaad tot erger. Trots blokkeert de terugweg naar God,
want met zon spijt kunnen we niet echt gaan biechten; ze verraadt een houding
die niet Gods vergeving zoekt, maar zichzelf; trots is een ongeordend verlangen
naar volmaaktheid.
Het voornemen om zich te beteren
De spijt
over onze zonden zou niet oprecht zijn zonder het voornemen ze niet opnieuw te
bedrijven. Het moet een wilsbesluit zijn om niet opnieuw te zondigen. Maar om
goed te biechten is het niet noodzakelijk de zekerheid te hebben dat men de
Heer niet meer zal beledigen. Wél moet men bereid zijn de passende middelen te
gebruiken om niet te hervallen. Het kan ons allen overkomen, zonder
uitzondering, dat we opnieuw zondigen. Maar de vrees voor nieuwe fouten in de
toekomst mag ons niet afhouden van het boetesacrament, evenmin als de
herstellende zieke de medicijnen achterwege mag laten. Juist omdat de
biechteling weet dat hij in de zonde kan terugvallen, klampt hij zich vast aan
de biecht, zoals de drenkeling aan zijn reddingsplank. Als Petrus aan Jezus vraagt hoe vaak hij moet vergeven, oppert hij als
toppunt van edelmoedigheid : Zeven keer ? En Jezus antwoordt hem : Neen, ik zeg
u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventigmaal zevenmaal. God zegt ons
dit, omdat ook Hij bereid is ons telkens te vergeven, als wij Hem er in de
vereiste houding om vragen.
De persoon
die om vergeving vraagt is vast besloten de omstandigheden, die een gevaar
vormen om de relatie met God te verstoren, in zijn leven te vermijden. We mogen
onszelf niet misleiden : wie met de zonde wil breken, moet daartoe de nodige
maatregelen treffen (vb. Juiste vrienden, juiste lectuur
).
Een zieke
die gezond wil worden neemt de medicijnen in die de dokter heeft voorgeschreven.
Doet hij dit niet, dan kan men zeggen dat die persoon niet gezond wil worden.
Maar ik wil niet zondigen, ik ben alleen maar zwak. Akkoord. Juist omdat wij
zwak zijn, zijn we speciaal verplicht om de gelegenheid tot zonden te
vermijden. Een eerlijk voornemen blijkt uit de bereidheid om iets te gaan doen
waardoor we onze zwakheden te boven kunnen komen.
De middelen
daartoe zijn : het gebed, de communie en de devotie tot de heilige Maagd
Maria.
We kunnen
onze toevlucht nemen tot de Heer en zijn Moeder, om van hen de noodzakelijke
kracht te verkrijgen. Je hoeft het enkel te vragen.
De belijdenis van de zonden
Beschouw hoe barmhartig de rechtvaardigheid Gods is. Wie
schuld bekent, wordt door het aards gerecht bestraft, door het goddelijk
gerecht wordt hem vergeven. Geprezen zij het sacrament van de boete. Zo zijn de bovennatuurlijke dingen.
Jezus Christus handelt niet volgens de wet van de wedervergelding (oog om oog,
tand om tand), maar Hij wacht geduldig af totdat de zondaar zijn hart weer voor
Hem opent om hem opnieuw zijn vriendschap aan te bieden. Er zijn mensen die
menen dat een inwendige bekering volstaat om de goddelijke vriendschap terug te
winnen. Het is echter niet genoeg om in je binnenste tot God te zeggen dat het
je spijt. Want Jezus heeft gezegd : Wier
zonden GIJ vergeeft, hun zijn ze vergeven; wier zonden GIJ niet vergeeft, hun
zijn ze niet vergeven. Dat wil zeggen : de mogelijkheid om te vergeven is
in handen gelegd van de bedienaren van het boetesacrament. De biechtvader dient
eerst de zonde en de innerlijke gesteltenis te kennen om te kunnen beslissen
hoe hij gebruik moet maken van zijn volmacht om te vergeven. De biechteling
moet zijn zonden oprecht belijden en hierdoor tegelijk ook zijn berouw
verwoorden.
Als wij onze
innerlijke gesteltenis willen tonen, als wij willen dat onze belijdenis
vruchten draagt, dan is het niet voldoende om alleen maar te zeggen dat men in
dit of dat gebod van God of van de Kerk te kort geschoten is, maar moet men ook
zeggen hoe vaak dat gebeurde. Weet men dat niet juist meer, dan is het
voldoende te zeggen : ik heb tegen dit gebod gezondigd door gedachten, woorden
of daden, ongeveer zo vaak, zo lang. De belijdenis van alle zonden naar soort
en getal wordt de volledige biecht genoemd. Zo ook is de biecht niet compleet
als de een of andere zonde, of het aantal keren dat men ze bedreven heeft,
wordt verzwegen. De biecht moet oprecht zijn. Het heeft geen zin zonden te
verheimelijken of verzwijgen, omdat het gevolg daarvan is dat men nog een zonde
meer heeft (leugen).
Bovendien
wordt in dat geval geen enkele van de beleden zonden vergeven. Als dat weglaten
niet aan kwade wil, maar aan onvrijwillig vergeten ligt, dan wordt de vergeten
zonde ook vergeven. De Heer waardeert de goede intentie, maar in de volgende
biecht moet men ze alsnog belijden. Om de zojuist genoemde fouten te vermijden
is het aan te raden om bij het begin van de biecht te zeggen, wat ons de
grootste moeite kost, waarover wij ons het meest schamen. Zo wordt vermeden dat
we op het laatste ogenblik juist dat vergeten of het uit vrees verzwijgen. Soms
is het goed te priester te zeggen dat wij ons schamen om sommige zonden te
belijden. Door zijn vragen kan hij ons dan helpen om goed te biechten. Dan gaat
de rest vanzelf. Bedenk dat we onze zonden gaan biechten en niet die van de
naaste, behalve als het om zonden gaat die hij door onze schuld begaan heeft,
of die wij met hem hebben begaan. Maar altijd voorzichtig dat de naam van de
medeplichtige niet wordt genoemd. Op het einde van de biecht ontvangen we de absolutie.
Het volbrengen van de penitentie
Na de
belijdenis van de zonden legt de priester ons een penitentie op. De Kerk zegt
daarover : de boosaardigheid en dwaasheid van de zonde worden afgeleid uit het
bestaan en de zwaarte van de straffen. Door de doodzonde verdienen wij de
eeuwige straf of de hel, nooit geen kans meer om bij God te komen. Door de
dagelijkse zonde brengt met zich mee dat we in het vagevuur belanden. Daar
kennen ze de smart omdat ze niet onmiddellijk bij God kunnen. Die straffen zijn
het gevolg van de zonden die de goddelijke heiligheid en rechtvaardigheid
hebben gekwetst. De zonden zijn het gevolg van de erfzonde die zoveel kwaad op
de wereld heeft gebracht en die de oorsprong is van het leed dat wij moeten
verduren als wij inderdaad de hemelse vreugde willen bereiken. Door de
sacramentele absolutie worden de zonden en ook de erbij horende straffen door
de Heer vergeven. Maar het komt vaak voor dat onze gesteltenis wanneer we gaan
biechten, niet helemaal volmaakt is.
In dat
dikwijls voorkomend geval worden de zonden wel vergeven maar verkrijgen wij
niet de totale kwijtschelding van de voor onze zonden verschuldigde straf;
immers, onze liefde tot God bereikt niet de noodzakelijke graad van innigheid.
De eeuwige straf van de hel wordt echter altijd kwijtgescholden als wij
vergeving ontvangen van de doodzonde. Er is een geloofswaarheid die deze leer
komt bevestigen. Het bestaan van het vagevuur toont aan dat de straffen die wij
moeten ondergaan, of de zonderesten die na de vergeving van de zonden zijn
overgebleven, alsnog vereffend kunnen worden. In het vagevuur worden de zielen
van de overledenen gereinigd die echt berouwvol gestorven zijn, maar nog geen
voldoening hebben gebracht voor de bedreven fouten. En die straffen, de
gevolgen van eigen zonden, worden in dit leven uitgeboet door de smarten, de
ellende en de droefheid van het leven, speciaal door de dood of na dit leven
door de louterende kwellingen die dan nog geleden kunnen worden. De liefde tot
Jezus eindigt niet met het geloof in Zijn vergeving en met de daarbij horende
dankbaarheid. De echte liefde drijft ons ertoe om met Hem Zijn smarten en Zijn
lijden te delen.
Na de uitleg
van die begrippen is het gemakkelijker om de zin van de door de biechtvader
opgelegde penitentie te begrijpen. Als deze ons vraagt om drie weesgegroetjes
te bidden en de eucharistie bij te wonen, dan betekent die opdracht niet dat
wij een raad volgen, maar dat wij door dat gebed of die daad van vroomheid een
deel van de schuld betalen die wij, door Heer te beledigen, hadden opgelopen.
Eigenlijk
zou de penitentie evenredig moeten zijn aan de zwaarte van de fouten. Omdat het
niet mogelijk is duizend en één omstandigheden van ieders leven te kunnen
beoordelen, legt de biechtvader gewoonlijk een kleine penitentie op. Deze moet
een eerste stap zijn naar een vrijwillige boetedoening die met edelmoedigheid
wordt volbracht. Wij beledigen God vaak. Om een rechtvaardige voldoening te
geven is het logisch dat ieder zijn fouten probeert uit te boeten door een
geef-mentaliteit ondersteunt door liefde. Als voorbeeld kunnen we opkijken naar
Jezus, die de zwaarste last op zich heeft genomen door als mens Zijn lijden en
dood aan het kruis te ondergaan.
In deze wereld
Gelukkig
moeten de straffen die wij door onze zonden oplopen niet noodzakelijk in het
vagevuur uitgeboet worden. Het is ook mogelijk ze allen uit te boeten op aarde.
Daarom moet men van zijn bestaan op aarde geen doorlopend lijden te maken. Het
leven kan en moet een tijd van vreugde zijn, waarin men in zekere zin een voorproefje
krijgt van hemels geluk.
In de meeste
gevallen zijn de penitenties die binnen handbereik liggen, de beste. Het is
niet nodig ver te zoeken om God iets te kunnen aanbieden dat ons moeite kost :
nauwgezetheid bij ons werk, stiptheid, orde in onze zaken, zwijgen als het
moet, onze boosheid beheersen, onze tong bedwingen, onze plichten vervullen,
geduldig zijn, vriendelijk met mensen omgaan die bij ons niet in smaak vallen,
soberheid bij maaltijden, opstaan en naar bed gaan op de voorgenomen tijd, een
werk afmaken, netheid, niet te veeleisend zijn, jaloersheid geen kans geven,
.
Ook
kleinigheden zijn waardevol. De waarde van een offer ligt in de liefde waarmee
het wordt gedaan.
Doe alles
uit liefde. Dan zijn er geen kleine dingen : alles wordt groot. De volharding
in de kleine dingen uit liefde : dat is heldhaftigheid. Het bewijs van die
liefde blijkt uit de blijdschap. Als die blijdschap ontbreekt, verliezen onze
goede werken een groot deel van hun waarde. Jezus zegt ons hierover : Maar als gij vast, zalf dan uw hoofd en was
uw gezicht om niet de mensen te laten zien dat gij vast. Maar vast voor uw
Vader, die in het verborgene is. Wij moeten het verdriet, dat het leven met
zich meebrengt, niet met tegenzin over ons laten komen, maar het aanvaarden als
een geschenk van de Heer, dat ons de kans geeft iets van onze zonden goed te
maken. Bovendien moeten we ervan overtuigd zijn dat wij beloond worden door
vermindering te ontvangen van de straffen die de nasleep vormen van onze
zonden. Om zo te kunnen handelen moeten wij de dingen in het licht van het
geloof zien. Alleen het geloof leert ons dat er temidden van verdriet ook
vreugde kan zijn. Er zijn heiligen die in dit leven veel geleden hebben, maar
men heeft ze altijd blij gezien. Het geloof doet ons begrijpen dat de dingen
die ons overkomen, zin hebben in de ogen van God, en dat er absoluut niets gebeurt zonder dat God dit toestaat of wil.
Ziekte, tegenslag en dood zijn voor een christen slechts een bewijs van de liefde
van God voor ons, en van Zijn verlangen ons te zuiveren van onze gebreken en
zonden om ons zo spoedig mogelijk bij Zich te hebben in de hemel.
Onze oppervlakkigheid
Sommigen
denken dat de vriendschap met God alleen daarin bestaat dat men Hem niet
beledigt. Op deze puur negatieve uitleg van het eerste gebod bouwen zij hun
leven van vroomheid op. Daarom is hun innerlijk leven nogal triest. Ze kennen
de vreugde niet van het elke dag een beetje meer de Heer kunnen beminnen. Net
zoals degenen die gewoon zijn in zonde te leven, kunnen ook zij de biecht niet
op haar juiste waarde schatten. Ze vergeten dat dit sacrament niet alleen onze
zonden vergeeft, maar ook een belangrijk middel is om geestelijke vooruitgang
te maken. Het geeft ons niet alleen de heiligmakende genade maar ook de
sacramentele genade. Hierdoor krijgen wij de kracht om te vechten tegen het
slechte en de inspanning om onze heiliging vol te houden. Er zijn elke dag
zoveel moeilijkheden dat we onszelf zouden overschatten te denken dat wij erin
kunnen slagen meer op Jezus te gaan lijken zonder de hulp te aanvaarden die Hij
ons in iedere biecht aanbiedt.
Meestal
hebben we geen zin of hebben we weer geen gelegenheid om te biechten. Telkens
stellen we het uit tot later. En het resultaat ervan ? We verspelen Gods genade
en worden lauw. De oorzaak van dit verloop is bijna altijd een tekort aan
liefde en waardering voor het boetesacrament, waardoor we nalaten dit
genademiddel met de nodige regelmaat te gebruiken. Het is niet mogelijk een
regelmaat van biechten op te noemen. Voor sommigen zal een tussenpoos van één
maand voldoende zijn, terwijl anderen elke week zouden moeten gaan. We kunnen
onze biechtvader altijd om raad vragen. Er is een kerkelijk gebod dat
voorschrijft om minstens één keer per jaar te biechten, of eerder, in
doodsgevaar is of te communie zou willen gaan. Maar dat gebod wordt niet altijd
juist begrepen. Iedereen is verplicht om zware zonden te biechten. Dus degene
die zonder doodzonde is zou niet hoeven te bidden, ook niet eenmaal per jaar en
ook niet voor de communie te ontvangen of in doodsgevaar. Maar als wij
werkelijk verlangen naar grotere liefde tot de Heer is er een groot verschil
tussen wat men moet doen en wat men behoort te doen. Men is niet verplicht
zn moeder een kus te geven; men is niet verplicht zijn geliefde te
telefoneren; men is niet verplicht te eten; men is niet verplicht zich netjes
te kleden als men uitgaat. Maar ieder die zichzelf respecteert doet dit als
vanzelfsprekend.
Het
geestelijk leven bestaat niet in een aantal verplichtingen die men moet volbrengen,
maar in de liefde waarmee men deze doet. God wordt onze ontrouw niet moe.
Onze Vader in de hemel vergeeft iedere belediging, zodra de zoon of dochter
(wij zijn Zijn kinderen) opnieuw naar Hem terugkeert, wanneer hij of zij spijt
krijgt en om vergeving vraagt. Onze Vader is zoveel Vader dat Hij onze wens om
vergeving met open armen tegemoet gaat, vol van Zijn genade. Bij Hem komen we
thuis.
Daarom is
het nodig toch éénmaal per maand te biechten.
Er zijn er,
die uit vrees voor sleur hun biecht langer willen uitstellen. Ze geven als
reden dat ze willen voorkomen alleen maar uit routine en zonder devotie te gaan
biechten. Zeker, het is goed dat ze het gevaar van sleur vrezen, maar het is
niet goed om de biecht uit te stellen. Ze moeten inzien dat sleur niets te
maken hoeft te hebben met een geregelde en godvruchtige biecht. Sleur, dat is
het sacrament van de biecht, of gelijk andere sacramenten, ontvangen zonder de
vereiste innerlijke staat. Daarom kunnen zelfs mensen die maar een keer per
jaar gaan biechten nog in sleur vervallen.
Gewetensonderzoek voor de biecht
Eerste gebod : Heb ik ernstig getwijfeld aan de waarheden van het geloof
? Heb ik een of meer geloofswaarheden ontkend in mijn gedachten ? Heb ik deze
twijfel of ontkenning uitgesproken in het bijzijn van anderen ?
Durf ik voor mijn geloof uit te komen, of schaam ik ervoor ?
Heb ik de
middelen achterwege gelaten die voor mijn zaligheid absoluut noodzakelijk zijn
? Heb ik getracht de noodzakelijke vorming in de leer van de Kerk te ontvangen
?
Heb ik het
contact met God verbroken door het gebed en de sacramenten te verwaarlozen ?
Heb ik aan
mijn verlossing en zaligheid gewanhoopt, of heb ik mij schuldig gemaakt aan
vermetel vertrouwen op Gods barmhartigheid en zo met een geruster gemoed
gezondigd ?
Ben ik
inwendig, of in gesprekken met anderen, tegen God in opstand gekomen, wanneer
ik tegenslag ondervond ?
Heb ik
oneerbiedig over heilige of gewijde personen of zaken gesproken, bijv. de Kerk,
haar priesters, de sacramenten ?
Ben ik
bijgelovig geweest of heb ik mij met waarzeggerij of spiritisme ingelaten ?
Ben ik lid
van een of andere organisatie of beweging die niet strookt met het geloof of de
richtlijnen van de Kerk ?
Heb ik een
sacrament zonder voorbereiding of heiligschennend ontvangen ?
Ben ik in
het bezit van, of geabonneerd op boeken, bladen of tijdschriften die de
geloofs- of zedenleer van de katholieke Kerk aantasten of onjuist weergeven ?
Heb ik die
gelezen of aan anderen te lezen gegeven ?
Span ik mij
in om mijn geloof en mijn liefde tot God te versterken ?à
Wend ik de
middelen aan om een godsdienstig cultureel niveau te bereiken dat mij in staat
stelt een getuige van Christus te zijn door woord en voorbeeld ?
Heb ik de
dingen die op God betrekking hebben met tegenzin gedaan ?
Tweede gebod : Ben ik een eed, een belofte of gelofte door eigen schuld
niet nagekomen ?
Waaruit
blijkt dat ik eerbied heb voor de heilige naam van God ? Of heb ik de naam van
God en van Jezus zonder respect, spottenderwijze als een stopwoord, of op een
andere manier oneerbiedig gebruikt ?
Heb ik
zonder noodzaak een eed afgelegd ? Heb ik meineed gepleegd of onvoorzichtig,
lichtvaardig of voor dingen van weinig belang gezworen ? Heb ik gezworen iemand
schade te berokkenen ? Heb ik de schade die eventueel daaruit voortvloeide
hersteld ?
Derde gebod : Geloof ik alles, met name de geloofszekerheden die de
katholieke Kerk leert ? Ken ik haar het recht toe geboden te geven, of heb ik
deze geboden zelf betwist en niet bedacht dat het door de geboden van de Kerk
Christus zelf is die mij iets oplegt ?
Heb ik op
zondagen en verplichte feestdagen, of op de vooravond hiervan, de Mis
vrijwillig verzuimd ? Ben ik gedurende de Mis vrijwillig verstrooid geraakt, of
ben ik zonder voldoende reden zo laat gekomen dat ik moet aannemen, dat ik mijn
zondagsplicht eigenlijk niet vervuld heb ? Ben ik te communie geweest ?
Heb ik aan
de personen die aan mij ondergeschikt zijn het moeilijk of onmogelijk gemaakt
hun zondagsplicht te vervullen ?
Heb ik
zonder dringende reden lichamelijke arbeid verricht op dagen waarop dit niet
geoorloofd is (zon- en feestdagen); dit gedurende geruime tijd ?
Heb ik
nagelaten op Aswoensdag en op Goede Vrijdag te vasten en mij op deze twee dagen
van vleesspijzen te onthouden ?
Heb ik op de
vrijdagen door het jaar een kleine versterving gedaan of iets wat voor mij een
offer betekent ?
Heb ik
tenminste eenmaal per jaar gebiecht en in elk geval ik mij van zware zonde
bewust was ? Heb ik de penitentie volbracht die de priester mij bij mijn
laatste biecht heeft opgelegd ? Heb ik boete gedaan voor mijn zonden ?
Heb ik in de
Paastijd de Communie ontvangen ? Was ik daarbij in staat van genade ? Als ik
mij bewust was van een zware zonde, heb ik dan gebiecht alvorens te
communiceren ?
Tracht ik
mijn zonden goed te praten ?
Heb ik in de
biecht uit schaamte of om een andere reden een zware zonde verzwegen ? Heb ik
erop gelet volgens kerkelijk voorschrift niets te gebruiken gedurende één uur
voor de heilige Communie ?
Vierde gebod :
Voor
kinderen
: Heb ik mijn ouders of anderen die over mij zijn gesteld niet gehoorzaamd in
belangrijke zaken ? Kan ik het opbrengen te luisteren naar mijn ouders, of wil
ik steeds maar mijn eigen baas zijn ? Ben ik hartelijk voor mijn ouders, of heb
ik hun verdriet gedaan door mijn gedrag ? Heb ik hen dwarsgezeten of gekwetst
door woorden of daden ? Heb ik hun enig kwaad toegewenst ?
|