DE
GEBOORTE VAN JEZUS volgens Anna Katharina Emmerick

Na de ezelin vastgebonden te hebben, keerde Jozef terug in
de grot. Vooraleer in zijn slaapcel binnen te gaan, wierp hij een blik in de
richting van de H. Maagd en zag haar op haar legerstede in gebed neergeknield,
met het aangezicht naar het oosten. Hij zag haar als met vlammen omgeven. De
hele grot was als met een bovennatuurlijk licht vervuld. Hij beschouwde deze
vlammen zoals Mozes de brandende doornstruik verbaasd beschouwde. Dan trad hij
zijn slaapvertrek binnen en wiep zich biddend op zijn aangezicht neer.
Ik zag de glans rondom de H. Maagd voortdurend in
helderheid toenemen; het licht van de door Jozef ontstoken lampen was niet meer
zichtbaar. Maria zat geknield op haar rusttapijt in een ruim, rondom haar op de
grond uitgespreid kleed, met het aangezicht naar het oosten.
Op het twaalfde, middernachtelijk uur geraakte zij onder
haar gebed in extase. Ik zag haar van de aarde omhoog geheven en de grond onder
haar; zij hield de handen gekruist op de borst; de glans om haar heen
vermeerderede; alles, zelfs het levenloze, scheen bezield en vol vreugde te
leven en te bewegen; het rotssteen van het gewelf, van de wanden, van de grond,
alles was in dit licht als met sprankelend leven vervuld.
Opeens was voor mij het gewelf van de grot verdwenen; boven
Maria opende zich een stroom van licht, die zich met toenemende glans verhief
tot in het hoogste van de hemel.
In deze lichtstroom was in de verte een drukke, wonderbare
beweging van gloriën die door elkander wemelden, maar die naargelang ze dichter
kwamen, duidelijker in de vorm van hemelse engelenkoren verschenen.
De H. Maagd, in vervoering van de aarde opgeheven, maar
haar blik naar de aarde gericht, aanbad nu haar God, wiens moeder zij geworden
was, haar God, die haar nu als pasgeboren, hulpeloos wichtje, haar Kindje voor
haar op de grond neerlag.
Ik zag onze Verlosser als een schitterend, heel klein
Wichtje, dat met zijn eigen licht de omringende glans overstraalde, op het
tapijt voor de knieën van de H. Maagd neerliggen. Het leek me heel klein te
zijn en onder mijn ogen te groeien, maar dit was slechts het trillen en bewegen
van zon grote glans, dat ik niet nauwkeurig kan zeggen hoe ik het gezien heb.
De H. Maagd bleef nog een tijdlang in extase en ik zag hoe
zij een doek uitspreidde, maar zij raakte het nog niet aan en nam het niet op.
Dit duurde een aanzienlijke tijd en dan zag ik het Kindje Jezus zich bewegen en
hoorde ik het wenen.
Hierop kwam Maria tot zichzelf, tilde het van het
rusttapijt op en hulde het in de doek die zij erover uitgespreid had en hield
het nu in haar armen aan haar borst gedrukt. Toen ging zij zitten en hulde zich
met haar Kind geheel in haar sluier, en voedde de Verlosser aan de borst.
Ik zag nu om haar heen vele engelen in een menselijke
gedaante voor het Kindje in aanbidding op hun aangezicht ter aarde liggen.
Er kon een uur na de geboorte verlopen zijn, toen Maria nu
de H. Jozef, die nog aan het bidden was, uit zijn cel riep. Hij naderde en
wierp zich vol godsvrucht, vreugde en nederigheid op zijn aangezicht neer.
Eerst toen Maria hem opnieuw verzocht om met vreugde en dank het geschenk van
de Allerhoogste aan zijn hart te drukken. Hij richtte zich op, ontving het
Jezuskindje in zijn armen en loofde en dankte onder vreugdetranen de
barmhartige God.
De H. Maagd wikkelde het Jezuskindje in een rode doek, en
erboven in een witte tot onder de armpjes. Hogerop hulde Maria het tot aan het
hoofdje in een ander doekje; zij had slechts vier windsels bij zich.
U zag ik Maria en Jozef naast elkander met de benen onder
zich gekruist op de grond neerzitten; zij spraken niet en schenen in aanbidding
en beschouwing verzonken. Voor Maria lag op het dekentapijt, als een klein kind
ingewikkeld, de pasgeboren Jezus, schoon en schitterend als een licht uit de
Hemel.
Hierna legden zij het kind in de kribbe die Jozef met
biezen en fijne kruiden opgevuld en met een aan de zijden neerhangend deken
overdekt had. Nadat zij het Kind in de kribbe hadden neergelegd, stonden zij
allebei ernaast en stortten tranen van geluk, God lovend en dankend.
Jozef bracht opnieuw een legerstede en een zitplaats voor
de H. Maagd in gereedheid, naast de kribbe. Maria was helemaal in een wit kleed
en sluier gehuld. Ik zag haar daar in de eerste dagen, neerzitten, knielen of
staan, of ook op haar zijde gelegen ingehuld sluimeren. Wanneer de mensen haar
bezochten, omsluierde zij zich nauwer en zat overeind op het geboortetapijt.
Een voorgevoel deed alle vrome harten, die vol verwachting waren,
feller kloppen en de nabije Verlossing vermoeden. Alles was ontroerd. Zondaars
werden vervuld met droefheid, ontroering en berouw; de hoop herleefde in hun
hart, maar de onverbeterlijken, de versteenden, de verklaarde vijanden van God,
de toekomstige beulen en kruisigers van Christus werden overvallen door onrust,
schrik en verwarring, die zijzelf niet begrepen, want ook zij hadden het
gevoel, het vermoeden dat er iets plaats had gehad in deze tijd die nu zijn
vervulling bereikte.
Van deze vervulling was Maria zich bewust en getuige; zij
beleefde die. Alle geluk en zaligheid werd besloten in haar nederig,
allerzuiverst, menslievend en barmhartig hart, dat bad bij de Verlosser, die
onder dat hart mens was geworden en nu als het licht van de wereld zijn intrede
deed en in zijn eigendom gekomen was onder de zijnen, die Hem helaas niet
zullen aanvaarden.
Een vernieuwende stroom voer door de natuur, die de frisheid
herkreeg, waarmee ze kwam uit Gods scheppende hand, wat ik zie is
onuitsprekelijk. Ieder mens die Jezus in eenvoud en geloof ontvangt, wordt aan
deze gave deelachtig.
Boven Bethlehem zag de hemel er somber uit; hij vertoonde
daar een mistige roodachtige schijn; maar boven de geboortegrot, boven het
kleine dag bij de grafspelonk van Maraha, Abrams voedster, en boven het
herdersdal hing een heldere lichtnevel.
Op het uur van Jezus geboorte zag ik 3 herders, getroffen
door de geheimzinnig wondervolle nacht, voor hun woning bij elkander gekomen. Zij
keken overal rond en staarden met verbazing naar de wonderbare lichtglans boven
de heuvel van de geboortegrot. Ook de herder bij de verder afgelegen wachttoren
zag ik in beweging; sommigen van hen zag ik de toren oplopen en boven uitzien
in de richting van de geboortegrot naar dit lichtverschijnsel aan de hemel.
Terwijl nu de 3 herders hun ogen op dat wonderbaar licht
gevestigd hielden, zag ik een lichtwolk tot hen nederdalen. Terwijl ze
neerkwam, bemerkte ik er een beweging in, eerst vaag dooreen, maar weldra
duidelijker worden, zodat ik tenslotte daarin lijnen, vormen en gestalten
onderscheidde.
Bovendien vernam ik een naderend, steeds luider wordend,
zacht, zoet en vreugdig, en toch helder gezang.
Eerst schrokken de herders, maar spoedig stond daar een
engel voor hen, die hun zei: Vrees niet,
want zie: ik boodschap u een grote vreugde, die voor het hele volk zal zijn. Er
is heden namelijk Christus de Heer (de Messias), de Verlosser van u en van het
hele volk geboren in de stad van David. Hieraan zal je Hem herkennen: je zult
een kind vinden in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe.
Terwijl de engel sprak, nam de glans rondom hem toe, en ik
zag nu voor de herders 5 of 7 innemend, mooie, lichtende engelengedaanten
verschijnen, die een lange schriftrol in de handen opengespannen hielden. Deze
was met letters van wel een hand hoog beschreven en ik hoorde hen God loven en
deze woorden zingen: Eer aan God in den
Hoge en vrede op aarde voor alle goedwillige mensen.
Ik zag de herders niet onmiddellijk naar de geboortegrot
snellen, maar ik zag hoe zij onder elkaar beraadslaagden wat zij voor het
pasgeboren Kind tot geschenk zouden meenemen en hoe zij zo snel mogelijk hun
giften gingen halen en bijeenbrachten; zij kwamen pas de volgende morgen in de
vroegte naar de kribbe.
Ik zag heden nacht hoe Noemi, de leermeesteres van de H.
Maagd, hoe de profetes Hanna en de oude Simeon, alle drie in de tempel, hoe
moeder Anna te Nazareth, en hoe Elisabet te Joetta visioenen en openbaringen
over de geboorte van de Heiland ontvingen.
Ik zag de kleine Joannes bij Elisabet met een wonderbare
vreugde vervuld; allen zagen en herkende weliswaar Maria in hun gezichten, maar
zij wisten niet, waar het wonder was geschied; zelfs Elisabet wist niets van de
plaats van de geboorte.
Aan Anna alleen was het bekend dat Bethlehem de plaats was
van het Heil.
|