Dossier
: de Israëlisch-Palestijnse kwestie – deel 1
Gods wil:
1 Elk volk, elke natie heeft
recht op een grondgebied dat van hen is en waar ze op kunnen wonen. Er mag geen
inlijving van andere gebieden en andere volkeren gebeuren.
2 Uitzondering : Er is
geen enkel volk op deze planeet die zijn grondgebied van God beloofd en gekregen
heeft dan de Israëlieten. God heeft hen, zijn eerste geliefde volk, geholpen
aan het Beloofde Land. Alle vreemde stammen die nog afgoden aanbaden werden van
het Land verdreven en de Israëlieten kregen het grondgebied.
Bij God is eens gekregen, altijd
gekregen. Daarom bij de diaspora van de Joden werd het grondgebied ingenomen,
maar dat betekent niet dat het grondgebied niet meer van de Joden is. De Joden
werden over de hele aarde verspreid maar ze wilden terug een grondgebied hebben
dat van hen was. Ze hebben zelfs gekeken naar andere gebieden die niet op de
vroegere locatie waren gelegen. Maar er werd beslist het grondgebied te nemen
dat ze van God hebben gekregen. Het Jodendom hangt onlosmakelijk vast aan het
grondgebied dat ze hebben gekregen. Er kan dus geen sprake zijn van enkel een
geestelijk verenigd Jodendom.
Eerst wat info over het zionisme:
Zionisme volgens
wikipedia :
Zionisme is het streven van Joden naar
een eigen Joodse staat. De naam refereert aan Zion, een van de heuvels
van Jeruzalem. De term zionisme komt het eerst voor in het tijdschrift
Selbstemanzipation (1890) van N. Birnbaum. De twee pijlers van de beweging
zijn:
- de Joodse diaspora
- het mislukken van de emancipatie van
de Joden in de 19de eeuw.
Theodor
Herzl, geboren in Boedapest, gaf in 1896 met zijn pamflet 'Der Judenstaat' de
stoot tot het georganiseerde zionisme. In 1897 riep hij het eerste
Internationale Zionisten Congres te Basel bijeen. Er zouden tot 1902
nog vijf congressen volgen, die resulteerden in de stichting van de 'World
Zionist Organization'.
Componenten van zionisme
Het
zionisme heeft politieke, culturele, socialistische en religieuze componenten.
Politiek
Het
politieke zionisme ontstond in het 19de eeuwse Europa onder seculiere Joden,
en kwam vooral voort uit de visie dat de emancipatie van Joden in
Europa mislukt was doordat ze geen eigen staat hadden, en ook door hun
afwijkende positie in de maatschappij (met vooral beroepen in de dienstensector).
Moorden op Joden en vernietiging van Joods eigendom door pogroms in Oost-Europa versterkten
deze visie maar ook in West-Europa groeide het antisemitisme.
Cultureel
Het
culturele zionisme, dat vaak samenging met het politieke zionisme, wilde
de Hebreeuwse taal en Joodse cultuur behouden en versterken, die door
de vergaande assimilatie van Joden in met name West-Europa verloren
dreigde te gaan.
Socialistisch
Socialistisch zionisme
domineerde vanaf de jaren 20 tot in de jaren 70 van de 20e eeuw in
het Mandaatgebied Palestina en speelde een hoofdrol in het opbouwen van
een Joodse staat. Zij stond aanvankelijk een socialistische maatschappij voor
en benadrukte dat Joden zich de beroepen in landbouw en industrie (weer) eigen
moesten maken om een volledige zelfvoorzienende natie te kunnen vormen.
Religieus
Religieus
zionisme was in de 19e eeuw nog uiterst marginaal, daar de meeste godsdienstige
Joden ervan overtuigd waren dat alleen de toekomstige joodse Messias de
Joden naar hun 'Beloofde Land' kon terugleiden. Sinds de jaren 30 van
de 20e eeuw groeide echter de aanhang van dit religieus zionisme. Bij de
oprichting van de staat Israël en met name na (de Zesdaagse Oorlog) van
1967 is het een bepalende factor geworden in de politiek van Israël. Samen
met de seculiere revisionistische zionisten (een afsplitsing uit de
jaren twintig) streven ze een groter grondgebied voor die staat na. Het
religieus zionisme, vrijwel identiek aan wat bekendstaat als modern-orthodox
jodendom, combineert een liberale interpretatie van orthodox jodendom met
zionisme. In tegenstelling tot charedische joden dragen de mannen 'normale'
westerse kleding, geen hoed, maar enkel een keppel.
Houding van Joden
tegenover het zionisme
Asher
Zvi Hirsch Ginsberg (1856-1927) was een cultureel-zionist en filosoof. Hij
schreef onder de Hebreeuwse schrijversnaam Ahad Ha’am (letterlijk:
Eén het Volk). Hij keek kritisch naar het zionistische plan van kolonisatie.
Al helemaal toen hij in 1891 een bezoek had gebracht aan Palestina:
"En wat doen onze joodse broeders in Palestina? In de diaspora waren
zij zelf slaven, in Palestina voelen zij zich vrij. Dit nieuwe gevoel roept een
verlangen in hun op naar despotisme. Zij behandelen de Arabieren wreed en
vijandig, ontnemen hen alle rechten, kwetsen hen zonder reden en gaan bovendien
nog prat op hun handelwijze"
De
voortdurende vervolging in Oost-Europa vanaf eind 19e eeuw en nadien de Shoa (Holocaust)
tijdens het nazibewind, waarbij een derde van alle Joden in de wereld werd
vermoord, groeide ook onder minder religieuze Joden de mening dat, met het oog
op zelfbehoud, een thuisland nodig zou zijn, en ontstond er meer steun voor het
verkrijgen van een eigen land. Seculiere Joden geloofden in meerderheid dat
liberalisme ofwel socialisme uiteindelijk het antisemitisme zou
overwinnen en hen veiligheid en gelijkheid zou bieden in de landen waar zij
woonden. Voor een meerderheid van de Joden die vervolging in Oost-Europa
ontvluchtten, was Amerika een aantrekkelijker toevluchtsoord dan het
onherbergzame Palestina. Er was veel scepsis over de haalbaarheid van het
zionistische project.
Van
de religieuze Joden is er vanuit de ultraorthodoxie verzet tegen het zionisme,
gebaseerd op de joodse wet (halacha) die een Joodse staat vóór de komst van de
Messias strikt verbiedt; veel religieuze Joden vinden het bijna godslasterlijk
om dit op seculiere gronden te willen bereiken. Chareidische
(ultraorthodoxe) rabbijnen en hun volgelingen blijven tegenstanders van
het zionisme; sommigen sterker dan anderen.
De
grootste en een van de meest felle antizionistische bewegingen tot op de dag
van vandaag is de Satmar-beweging. De vorige Rebbe (leider) ervan, Groot
Rabbijn Joel Teitelbaum, is de schrijver van het beroemde fel antizionistische
boek Vayoel Moshe. Ook de Edah HaChareidis, de extreem-orthodoxe rabbinale
raad van Jeruzalem, is fel antizionistisch, evenals de kleine
ultraorthodox-joodse groep Neturei Karta die fel gekant is tegen een
eigen Joodse staat.
Geschiedenis
Opkomst zionisme
De
zionistische ideologie werd hoofdzakelijk ontwikkeld door joden in Midden-Europa.
De feitelijke emigratie naar Palestina in de 19e en vroege 20e eeuw vond vooral
plaats vanuit Oost-Europa, waar discriminatie en vervolging van
joden het hevigst was. De Duitse socialist Moses Hess (1812 - 1875)
riep in 1862 in zijn boek Rom und Jerusalem op tot het vormen
van een Joodse nationale beweging en terugkeer naar Palestina. De Russische
arts en vroegere assimilationist Leon (Yehuda Leib) Pinsker (1821-1891)
schreef in 1882 in het Duits het pamflet Selbstemanzipation, waarin
hij eveneens Joden opriep zichzelf te bevrijden door vestiging in een eigen land.
Pinsker richtte daarna Hovevei Tzyion in Rusland op om het
zionisme te bevorderen. De Weense journalist Nathan Birnbaum
(1864-1937) bouwde op de ideeën van Pinsker voort onder andere in zijn eigen
tijdschrift (1884-1894) dat eveneens Selbst-Emanzipation! heette. Theodor
Herzl, een stads- en vakgenoot van Birnbaum, presenteerde in 1896 in
zijn boek Der Judenstaat een praktisch plan en een visie hoe
een Joodse staat te verwezenlijken zou zijn. Een jaar later richtte hij de
internationale zionistische beweging op.
Zionistische beweging
In
augustus 1897 kwam te Bazel onder leiding van Herzl en Birnbaum het
eerste Internationale Zionistische Congres bijeen met zo'n 200 deelnemers, die
een programma aannamen waarin Palestina als thuisland voor Joden werd
nagestreefd. Naast het stimuleren en faciliteren van daadwerkelijke emigratie
naar Palestina, was de hoofdzorg van de zionistische beweging steun en
legitimiteit te verkrijgen van de toenmalige grootmachten. Herzl sprak met de
Sultan van Turkije, de Duitse Keizer en de Russische regering, en zelfs met de
Paus, maar geen van hen wilde medewerking verlenen aan het zionistische
project. Het Ottomaanse rijk dat Palestina al eeuwen
overheerste, stond negatief tegenover het zionisme en wierp obstakels op tegen
immigratie en landaankopen.
Niet
alle zionisten zagen het toenmalige Palestina als de enige plaats waar een
thuisland voor Joden kon worden gevestigd. Ook vestiging in Argentinië,
Brits Guyana en Oeganda werd aanvankelijk overwogen, maar na de oprichting
van de zionistische beweging in 1897 verdwenen deze opties al snel van het
toneel. Een uitzondering hierop was het Saramaccaproject uit
omstreeks 1946. Een thuisland in Palestina kon echter op het grootste draagvlak
rekenen.
Aanvankelijk
had het zionisme maar weinig aanhang onder Joden in Europa en Amerika.
Het Britse mandaatgebied
Palestina
Tijdens
de Eerste Wereldoorlog sprak de Britse regering bij monde van Lord
Balfour zich uit voor het oprichten van een "Joods nationaal tehuis"
in Palestina (de Balfour-verklaring). Dit lijkt in tegenspraak met de
zogenoemde Hoessein-McMahon-correspondentie, waarin de Britten
onafhankelijkheid toezegden aan de Arabieren in een groot deel van
het Midden-Oosten, met uitzondering van de kuststrook westelijk van Syrië.
De Arabische leider Faisal I sloot op de Vredesconferentie van
Parijs in 1919 een overeenkomst met de zionistische leider Chaim
Weizmann, waarin beiden elkaar steun toezegden voor hun nationale aspiraties.
Faisal maakte zijn deel van de overeenkomst echter afhankelijk van het
verkrijgen van Syrië: een Britse toezegging die niet werd nagekomen.
Korte
tijd na de Balfour-verklaring 1917 veroverde Groot-Brittannië het
gebied op de Ottomanen en kreeg in 1922 van de Volkenbond officieel
het mandaat over Palestina met de opdracht om van het gebied en zijn
bewoners op termijn een zelfstandig land te maken. Daarnaast werd in het
mandaat ook de Balfour-verklaring opgenomen, die de mandataris verplichtte zijn
steun te geven bij het vestigen van een Joods nationaal tehuis in Palestina.
Deze twee doelstellingen bleken weldra onverenigbaar. De Arabische
bevolkingsmeerderheid wees de Balfour-verklaring af, en al snel rees er gewelddadig
verzet tegen de groeiende Joodse immigratie en het Britse bestuur. Na onlusten
in 1920 en 1921, waarbij 95 doden vielen, splitsten de Britten in 1923 het
grootste deel van het mandaatgebied af en verboden daar Joodse vestiging. Dit
deel, ten oosten van de rivier de Jordaan gelegen, werd later het
koninkrijk Trans Jordanië (tegenwoordig Jordanië).
De
Joods-zionistische gemeenschap in Palestina (de Jisjoev) zette eigen
instituties op, zoals scholen, medische voorzieningen, openbare werken en een
vakbond, en ontwikkelde zich zo langzaam tot een staat binnen een staat. Na de
eerste Arabische rellen werd in 1920, onder leiding van de radicale
zionist Ze’ev Jabotinski (1880-1940), ook een militante zionistische
organisatie opgericht, de Hagana. "Hagana" betekent letterlijk
"verdediging,", waarvan de latere premier van Israël, Itzhak
Ben-Zvi een van de eerste leiders werd. De organisatie kwam in een
twijfelachtig licht te staan door betrokkenheid bij terroristische activiteiten.
Nadat in 1929 bij een Arabische opstand 133 Joden waren vermoord (onder
andere in Hebron), werd de Hagana door de leiding van de Jisjoev uitgebouwd tot
een ondergronds leger, waaruit later de Palmach voortkwam.
Na
de eerste Arabische rellen in 1920 en 1921 benoemden de Britten, in een poging
de Arabische weerstand te neutraliseren, Haj Amin al-Husseini tot moefti van
Jeruzalem. Deze bleef vanuit zijn nieuwe positie echter het verzet tegen de
zionisten aanwakkeren, en speelde een leidende rol tijdens de grote opstand
van 1936-1939, waarbij meer dan 5000 Arabieren, 400 Joden en 200 Britten om het
leven kwamen. In 1937 moest de moefti voor de Britten vluchten, eerst
naar Irak en later naar nazi-Duitsland.
Revisionistisch zionisme
Na
de afsplitsing van Transjordanië scheidde zich een groep radicale zionisten
onder leiding van Ze’ev Jabotinski af, en vormden de oppositionele
revisionistische stroming binnen het zionisme. De agenda van deze beweging
werd lange tijd bepaald door verzet tegen de deling van het Brits mandaatgebied
(in 1922). Daarnaast was ze tegen de overwegend socialistische oriëntatie van
de Jisjoev en de voorzichtige opstelling ervan tegenover de Arabieren en
de Britten. Hij richtte in 1923 de Zionistische Joodse Jeugdvereniging Betar op,
die gevechtstrainingen kregen met o.a. houten stokken, geweren en sabels en
zich inzetten voor de stichting van een Joodse staat. (Jabotinsky zelf werd in
1929 uit Palestina verbannen). De revisionisten richtten in 1937 een
eigen guerrilla leger op, de Irgun, die wraakacties uitvoerde
tegen Arabische burgers en die ook Britse doelen aanviel. In 1944 werd Menachem
Begin (1913-1992) leider van de Irgun en ging de organisatie zich steeds meer
toeleggen op terroristische acties tegen de Britten. Toen de Lechi,
een revisionistische afsplitsing, in 1944 de hoge Britse diplomaat Lord
Moyne vermoordde, keerde de Britse premier Winston Churchill zich
tegen het zionisme, en begon de Hagana een campagne tegen de
revisionistische guerrillastrijders in een poging de verloren sympathie terug
te winnen. Daarbij werden zo'n 1000 strijders uitgeleverd aan de Britse
autoriteiten,
De stichting van de staat
Israël
In
reactie op de grote Arabische opstand stelden de Britten in 1937 voor
het Mandaatgebied Palestina op te splitsen in een kleine Joodse en
een grotere Arabische staat -met al dan niet vrijwillige verhuizingen- om de
bevolkingsgroepen in het gebied zo veel mogelijk te scheiden. De zionisten
namen het plan in overweging, maar de Arabieren wezen het resoluut af. In 1939
werd Joodse immigratie naar het gebied door de Britten sterk beperkt. Dit werd
veel Joden die aan de vervolging door de nazi's probeerden te ontkomen
noodlottig, temeer daar veel andere landen (waaronder Nederland) Joodse
vluchtelingen weerden. Vanwege deze immigratiebeperkingen verklaarde, in
navolging van de revisionisten, ook de hoofdstroom van de zionistische beweging
af te willen van het Britse mandaat en belegde een buitengewone conferentie (de
Biltmore conferentie/Biltmore Programma) in mei 1942 in het gelijknamige
hotel in de stad New York. Men eiste volledige controle over de immigratie en
de oprichting van een onafhankelijke Joodse staat na de Tweede Wereldoorlog met
steun van de Verenigde Staten. Dit betekende een nederlaag voor de
bi-nationalisten, die een gezamenlijke Joods-Arabische staat voorstonden.
Na
de Tweede Wereldoorlog probeerde een deel van de honderdduizenden Joodse
overlevenden van de Shoa naar Palestina te komen. De Britten hielden echter
strikt vast aan hun immigratiequota en stuurden schepen met illegale
immigranten terug naar Europa of detineerden migranten op Cyprus. De Hagana
en de Irgun verenigden zich in een gemeenschappelijke strijd tegen de
Britten en organiseerden op grote schaal illegale immigratie (Aliyah
Bet of Ha'apala). Ook werden terroristische aanslagen gepleegd
tegen de Britten, onder meer de bomaanslag in het Koning Davidhotel waarbij
91 personen omkwamen. In 1947 besloot Groot-Brittannië het mandaat terug te
geven aan de Verenigde Naties (de opvolger van de Volkenbond)
die op 29 november 1947 het verdelingsplan van de VN aannam
dat het gebied opdeelde: 55% voor Joden en 42% voor Arabieren en Palestijnen,
en de zone rond Jeruzalem (Arabisch: Al-Quds) onder internationaal
bestuur. Dit werd door de Arabieren -zowel in Palestina als daarbuiten-
afgewezen. Te midden van een burgeroorlog (de Palestijnen pleegden daden van
verzet) begon de Hagana vanaf december 1947 met steeds systematischer acties de
Palestijnse bevolking angst aan te jagen. De Britten zouden daarop het
mandaatgebied op 15 mei verlaten, waarna de Jisjoev onder leiding van David Ben-Goerion op 14
mei 1948 de staat Israël uitriep. Een dag later vielen
verschillende Arabische buurlanden Palestina en Israël binnen. (De burgeroorlog
en de navolgende oorlog tussen Israël en zijn buren wordt aangeduid als
de Israëlische Onafhankelijkheidsoorlog of de Arabisch-Israëlische
Oorlog van 1948). Deze leidde tot de verdrijving en vlucht van ruim 700.000
Arabische Palestijnen uit Israël. Na de wapenstilstanden in 1949 had Israël een
veel groter grondgebied veroverd en zich toegeëigend dan dat volgens het
VN-verdelingsplan, namelijk 78% van Palestina. Op 11 mei 1949 trad de nieuwe
staat Israël toe tot de Verenigde Naties.
Joodse immigratie naar
Palestina en Israël
Door
de eeuwen heen waren kleine Joodse gemeenschappen in Palestina blijven bestaan.
In de 18e en 19e eeuw arriveerden regelmatig groepjes Joden die, meestal onder
leiding van een rabbijn, uit de diaspora terugkeerden naar hun heilige land, in
de hoop daar een beter bestaan te vinden. De Joodse bevolking in Palestina
groeide daardoor geleidelijk van 17.000 in 1844 naar circa 25.000 in 1880 (te
midden van een Arabische bevolking van circa 425.000).
De
eerste grote trek van ongeveer 35.000 immigranten naar Palestina begon rond
1882; vanaf 1904 volgde een tweede golf van zo'n 40.000 immigranten. Deze
eerste zionisten werden sterk gedreven door socialistische en communistische idealen.
Dit kwam tot uiting in een sterke gemeenschapszin, en leidde tot het unieke
systeem van de kibboets (collectieve landbouwnederzettingen, maar tegenwoordig
is het collectieve door oplopende schulden meestal weggevallen) dat nu nog
steeds wordt toegepast in de huidige staat Israël. Van deze Joodse immigranten
echter verliet naar schatting bijna de helft het land weer, teleurgesteld door
de moeilijke levensomstandigheden in Palestina. Tussen 1897 en 1914 waren ook
ongeveer 1 miljoen Joden vanuit Europa naar de Verenigde Staten geëmigreerd.
Tussen
1918 en 1929 kwamen er circa 123.000 immigranten in Palestina aan, waarvan er
100.000 bleven. De bijna 250.000 Joden die daarna in de jaren 30 arriveerden
waren veelal vluchtelingen uit nazi-Duitsland, Polen en de Sovjet-Unie. Na
de instelling van de immigratie-restricties door de Britten en het uitbreken
van de Tweede Wereldoorlog in 1939 werd Palestina nagenoeg onbereikbaar. Tussen
1945 en 1948 slaagden ongeveer 80.000 mensen erin om vanuit Europa illegaal Palestina
binnen te komen.
Bij
de uitroeping van de staat Israël woonden er 650.000 Joden in het gebied.
Daarna volgde een immigratiegolf uit Arabische landen waardoor de
Joodse bevolking binnen enkele jaren verdubbelde. Na het aannemen van het verdelingsplan
door de Verenigde Naties in 1947 én de stichting van de staat Israël in
1948 verslechterde de positie van Joden in de Arabische wereld. In Caïro had al
in 1945 een pogrom plaatsgevonden en in 1948 werden bomaanslagen in
de Joodse wijk gepleegd. In Jemen waren in 1947 pogroms uitgebroken
en waren Joden in een vluchtelingenkamp ondergebracht; tussen 1948 en 1950
werden zij met de Operatie Magic Carpet geëvacueerd naar Israël. Na de
stichting van Israël braken pogroms uit in Libië en werd de Joodse bevolking
gedwongen te emigreren. De grootste groep uit Libië kwam voor 1951 aan.
De Wet op de Terugkeer (1950) garandeerde alle Joden ter wereld vrije
toegang tot Israël. Vanaf die tijd bleven jaarlijks tienduizenden vanuit
allerlei continenten naar Israël komen, geholpen door de Israëlische regering
en zionistische organisaties in de diaspora. In de Arabische wereld nam het
aantal Joden af van 881.000 in 1948 tot minder dan 26.000 in 1976. In de jaren
zeventig en vooral de jaren 90 immigreerden in totaal 840.000 Joden uit de
(voormalige) Sovjet-Unie; in 1984 en 1991 werden duizenden Ethiopische Joden
naar Israël gehaald.
Zionisme sinds de
oprichting van Israël
Sinds
de uitroeping van de staat Israël in 1948 verloor het zionisme een deel van
zijn oorspronkelijke ideaal omdat het primaire doel, de stichting van een eigen
Joodse staat, behaald was. Het wordt sindsdien gezien als een beweging die de
staat Israël steunt. In een enquête eind 2005 onder 800 Joden in de Verenigde
Staten (het land met de grootste Joodse gemeenschap buiten Israël) zei 82% van
hen Israël te steunen. Zionistische organisaties moedigen Joden aan Israël te
bezoeken en erheen te emigreren, en bieden daarbij praktische ondersteuning.
Verder verdedigen ze Israël in de media en middels lobby-activiteiten,
zoals AIPAC in de Verenigde Staten.
Het
zionisme is tegenwoordig verdeeld in meerdere stromingen: 'Post-Zionisten' zien
het zionisme als voltooid, uit het 'Arbeidszionisme' en de Arbeidspartij)
zijn groeperingen voortgekomen, die actief zijn in de Israëlische
vredesbeweging, en sinds 1967 is er een 'Neo-Zionistische' stroming. Deze
laatste stroming is actief met het stichten van Israëlische nederzettingen op
de Westelijke Jordaanoever. Vanaf 1977 is de Likoed, een op het
revisionistisch zionisme gebaseerde politieke partij, bijna onafgebroken aan de
macht. In 2009 ging zij een lijstverbinding aan met Jisrael Beeténoe, een
rechts-nationalistische partij.
Buiten
een, aanvankelijk zeer grote maar tegenwoordig relatief kleine, groep orthodoxe
joden is het zionisme ook steeds consequent afgewezen door radicale marxistisch georiënteerde
Joden, die zionisme en 'het Joodse probleem' als een onderdeel van het kapitalisme
en imperialisme beschouwen. Na 1967 en vooral in recente jaren heeft een
aantal Joden zich aan de kant van de Palestijnen geschaard om Israël als Joodse
staat op te heffen en in plaats daarvan een eigen staat te vestigen.
Steun
voor het zionisme (niet te verwarren met erkenning van de staat Israël) is in
westerse landen onder meer te vinden bij christen-zionisten, groeperingen
als Christenen voor Israël en conservatief evangelische groeperingen.
De gebeurtenissen van 1948 en 1967 waren doorslaggevend om de conservatieve
evangelische Amerikanen te overtuigen van de “countdown to the return of
Jesus”. De christen-zionisten maken deel uit van een bredere groep politiek
rechts georiënteerde christenen. Op zowel de Israëlische discriminatie van
moslims en christenen als op 'christelijke zionisten' uitte de Wereldraad
van Kerken in de slotboodschap van 30 mei 2013 ernstige kritiek. In de
laatste decennia is met name linkse Joodse en niet-Joodse steun voor Israël en
het zionisme teruggelopen wegens de bezettings- en nederzettingenpolitiek in
de Palestijnse gebieden, de oorlog in Libanon, en de toenemende invloed van
religieuze en revisionistische Joden in de Israëlische politiek.
Op
enkele uitzonderingen na hebben Arabische staten zich vanaf het begin sterk
verzet tegen het zionisme en het bestaan van de staat Israël door middel van een
boycot of antizionistische dan wel antisemitische propaganda.
Vanaf de jaren 50 kregen zij bijval van de Sovjet-Unie en de meeste communistische staten
in het veroordelen van zionisme als vorm van imperialisme en racisme.
In het kader van het conflict over Palestina zijn er nog diverse oorlogen
gevoerd.
In
1975 bepaalde de Algemene Vergadering van de VN in Verenigde Naties
Resolutie 3379 dat zionisme een vorm van racisme is. Op 16
december 1991 werd deze bepaling van 'racisme en raciale discriminatie' door
middel van resolutie 46/86 herroepen.
Wie heeft er recht op
het land Israël? Volgens Dr M. R. De Haan – www.verhoevenmarc.be
Hoofdstuk 1 – De eerste
beloften aan Abraham
Wie
heeft recht op het land van Israël? Het volk Israël of de Arabieren? Beide
groepen eisen het land voor zich op, beide op grond van het feit, dat ze
afstammelingen zijn van Abraham, aan wie God het met een verbondsbelofte had
gegeven.
Gen 17:7-8 : Ik sluit een verbond met u en uw nakomelingen, geslacht na geslacht, een
altijddurend verbond: Ik zal uw God zijn en de God van uw nakomelingen. Geheel
Kanaän, het land waar gij nu als vreemdeling verblijft, zal Ik aan u en uw
nakomelingen geven om het voor altijd te bezitten, en Ik zal hun God zijn.
Wie
vormen het nageslacht van Abraham, aan wie het land werd beloofd als een altijddurende,
onvervreemdbare bezitting? Dit is de basisvraag, die de kwestie van het gehele
Midden-Oosten beheerst. Wij zullen ons bij het beantwoorden van deze vraag
alleen bepalen bij de Bijbel.
Wij
verdedigen noch veroordelen Israël of de Arabieren, maar willen u alleen wijzen
op wat de Bijbel over deze zaak te zeggen heeft. Daarbij willen wij bedenken,
dat de woorden van dit boek alle andere meningen overtreffen.
Het
meest verwarring stichtende probleem voor de volken van de wereld van vandaag
is het vraagstuk van Palestina en het Midden-Oosten. Het is geladen met al de
verschrikkelijke gevaren van een alles vernietigende atoomoorlog en het vormt
heden de voornaamste aangelegenheid voor de diplomaten van de wereld in hun
pogingen om de wereldvrede te handhaven en een nucleaire vernietiging te
voorkomen.
De
strijd tussen Israël en de Arabieren is meer dan 4000 jaar geleden begonnen als
een familieruzie tussen twee broers, zonen van dezelfde vader, maar van
verschillende moeders. De tegenwoordige strijd in Palestina begon 4000 jaar
geleden in de tent van vader Abraham.
Alleen
door het Bijbelverhaal met betrekking tot Isaak, de stamvader van het volk Israël
en tot Ismaël, de stamvader van de Arabische volken nauwkeurig te bestuderen,
kunnen wij het Bijbelse antwoord op het probleem vinden. In deze geschiedenis
zullen wij de oorzaak ontdekken van de tegenwoordige strijd. Ook de oplossing
ervoor zullen wij erin ontdekken. De hele toekomst van het volk Israël was
nauwkeurig voorzegd. Wat er vandaag gebeurt, wordt duidelijk in de Bijbel
beschreven.
Israël
is het volk, maar dan ook het enige volk tussen alle andere volken uit het
verleden en uit het heden, waarvan de hele geschiedenis nauwkeurig voorzegd en
beschreven werd, tot in de kleinste details, voordat het zelfs als volk
bestond. De Bijbel beschrijft ons Israëls historie van begin tot eind, die een
tijd omvat van naar schatting 4000 jaar. Vierduizend jaar nadat God Abraham in
het land Kanaän had gebracht, zijn een groot aantal profetieën, die op Israël
betrekking hebben, vervuld. Geen enkele ervan is fout geweest; ze waren voor de
volle honderd procent juist.
De zekerheid van de profetieën
Als
wij dit feit als basis voor onze beschouwing nemen, dan kunnen wij er absoluut
zeker van zijn dat de vele, nog niet vervulde profetieën over de toekomst van Israël,
met dezelfde honderd procent zekerheid letterlijk in vervulling zullen gaan.
Wij leggen hier de volle nadruk op het feit, dat alle profetieën betreffende Israël
letterlijk zijn uitgekomen.
Om
er enige te noemen: Israëls slavernij in Egypte, de bevrijding daaruit, het
verblijf in Kanaän, de daarop volgende ballingschap en verstrooiing onder alle
volken der aarde eeuwen lang en toen de terugkeer naar het eigen land der
beloften, na 2500 jaar omzwerving, het is allemaal letterlijk vervuld, hoewel
alles werd uitgesproken lang voordat het allemaal ging gebeuren.
De eerste profetie, over
land en volk
De
lange lijst van profetische uitspraken over Israel begon bijna 4000 jaar
geleden, toen God tot Abraham zei:
Gen 17:7-8 Ik sluit een verbond met u en uw nakomelingen, geslacht na geslacht, een
altijddurend verbond: Ik zal uw God zijn en de God van uw nakomelingen. Geheel
Kanaän, het land waar gij nu als vreemdeling verblijft, zal Ik aan u en uw
nakomelingen geven om het voor altijd te bezitten, en Ik zal hun God zijn.
Dit
was Gods eeuwig verbond met Abraham. Wij moeten hierbij op het volgende letten:
1
Het was een genadeverbond, een absoluut onvoorwaardelijke belofte van God aan
Abraham. In dit verbond was de waarde van Abraham als gelovige, zijn
verdienste, werken en gedrag van geen enkele invloed. Het was de directe, alles
omvattende genade van God.
2
Dit verbond spreekt van Abrahams natuurlijke nageslacht. Abraham was nog steeds
kinderloos, maar God zei: “Ik geef deze belofte aan Uw nakomelingen”. Op de
juiste tijd kwam de vervulling hiervan, toen Isaak werd geboren, daarna Jacob,
wiens nieuwe naam Israël werd en die de vader van het volk Israël werd. Dit
volk is in letterlijke zin daarom de erfgenaam van Gods belofte.
3
Deze belofte omvatte ook het letterlijke land Kanaän. Zo letterlijk was dit,
dat God nauwkeurig de grenzen van het beloofde land aangaf. Zie Gen 15:18
Het
was een uitgestrekt gebied: Vanaf de rivier van Egypte, honderden kilometers
verder naar het oosten tot aan de rivier de Eufraat toe. In het westen werd dit
gebied begrensd door de Middellandse Zee. Het tegenwoordige land Israël is
slechts een zeer klein deel van het totale land, dat aan het nageslacht van
Abraham werd beloofd. Bij Kanaän horen het schiereiland Sinaï, het
Midden-Oosten, Edom, Trans Jordanië, de Negev, Syrië en in het algemeen de
streken, die door de Arabieren worden bewoond. Dit hele gebied gaf God aan
Abrahams nageslacht met een oppervlakte van meer dan 750.000 km2.
4
Let vooral op de tijdsduur, die aan de belofte werd toegevoegd. Behalve dat het
een onvoorwaardelijke belofte was, gegeven aan het letterlijke nageslacht van
Abraham, waarbij het ging over het letterlijke land Kanaän, was het een
ONVERBREKELIJK verbond. De geldigheidsduur van dit verbond was VOOR ALTIJD.
Het
is voor Abrahams nageslacht, een ALTIJD DURENDE BEZITTING.
Omdat
Abraham verscheidene zonen had, komt de vraag op: Op welke zoon ging de
verbondsbelofte over? Dat deze vraag en het antwoord erop van grote betekenis
zijn, zal duidelijk worden als wij U eraan herinneren, dat beide volken, Joden
zowel als Arabieren, in letterlijke zin nakomelingen van Abraham zijn. Daarom
moeten wij uitzoeken, welke zoon God bedoelde, toen Hij Zijn belofte voor wat Kanaän
betrof aan Abraham deed. Als wij iets willen begrijpen van het conflict tussen Israëliërs
en Arabieren in onze tijd, dan zullen we allereerst deze kwestie moeten oplossen.
Ismaël en Isaak
Ismaël
was de oudste zoon in het gezin van Abraham. Volgens de toen heersende gewoonte
was hij daarom Abrahams erfgenaam. Op voorstel van Sara was Ismaël door Abraham
bij een EGYPTISCHE slavin verwekt. Deze Ismaël is de onmiddellijke voorvader
van de tegenwoordige Arabieren. Hij was Abrahams eerstgeborene. Vanzelfsprekend
was hij de erfgenaam.
Zo
beschouwde Abraham het zelf ook, want toen de Heer hem vertelde, dat ook Sara
een zoon zou krijgen, maakte hij ernstig bezwaar en riep uit:
Gen 17:18 Daarom zei hij tot God: `Laat Ismaël liever uw gunst genieten.'
Op
Ismaël, de stamvader van de Arabische volken, viel de keuze van Abraham. Hij
bleek echter niet Gods keuze te zijn en daarom zei de Heer tot Abraham:
Gen 17:19-21 God antwoordde: `Neen, uw vrouw Sara zal u een zoon baren, en gij zult
hem Isaak noemen. Met hem en met zijn nakomelingen zal Ik een verbond aangaan,
een altijddurend verbond. Maar ook uw verzoek betreffende Ismaël verhoor
Ik. Ik zal hem zegenen, hem vruchtbaarheid geven en hem zeer talrijk maken.
Twaalf vorsten zal hij verwekken en een groot volk zal Ik van hem maken. Maar
mijn verbond zal Ik aangaan met Isaak, die Sara u het volgend jaar op deze
tijd zal baren.'
Ismaël verworpen
Deze
uitspraak is duidelijk en kan niet worden misverstaan. God zegt duidelijk, dat
Ismaël geen recht heeft op het Beloofde Land. Het behoort toe aan Isaak, de
zoon van het verbond.
Dertien
jaar lang was Ismaël Abrahams enige zoon. Gedurende al die tijd, toen Ismaël
het enige kind was in Abrahams tent, waren er geen moeilijkheden, maar nadat
Isaak was geboren begon de “oorlog”. Toen Isaak groter werd kwam de strijd tot
een hoogtepunt.
Gen 21:9-10 Maar toen Sara de zoon die Hagar, de Egyptische, aan Abraham geschonken
had, eens zag lachen, zei ze tot Abraham: `Jaag die slavin met haar zoon
weg, want de zoon van die slavin mag geen mede-erfgenaam worden van mijn zoon
Isaak.'
Tot een crisis gekomen
De
zaak was tot een hoogtepunt gekomen. Sara vroeg de wegzending van Ismaël uit
Abrahams tent. Wij mogen Sara’s eis erg vinden en op haar strengheid kritiek
uitoefenen, maar zij hield zich aan Gods verbondsbelofte en eiste de verbanning
van Ismaël.
Nog
eens weer aarzelt Abraham en hij zoekt naar een compromis, waarbij de twee
jongens, Ismaël en Isaak beiden in zijn tent kunnen blijven. De reactie van
Abraham lezen wij in Gen 21:11:
Gen 21:11 Abraham vond deze eis zeer ongepast, omdat het toch om een zoon van hem
ging.
Wanhopig zocht Abraham naar een
oplossing van zijn probleem. Welke oplossing hij in gedachten had, wordt ons
niet verteld. Mogelijk hoopte hij op een vredig samenwonen. Misschien overwoog
hij om de tent tussen Isaak en Ismaël te verdelen om openlijke ruzies te
voorkomen. Maar de verdeling van de beloofde erfenis was geen oplossing. Dat
zou alleen maar tot resultaat hebben, dat er voortdurend grensconflicten zouden
zijn, die op de duur zouden leiden tot een oorlog op grote schaal: Daarom gaf
God Abraham de opdracht om naar Sara te luisteren.
Een pijnlijke les
Gen 21:12-13 God echter zei hem: `Wat
Sara ten aanzien van de jongen en uw slavin eist, moet gij niet als ongepast
beschouwen. Luister naar alles wat zij u zegt: want alleen door Isaak krijgt
gij een nageslacht dat uw naam draagt. Maar ook de zoon van de slavin zal Ik
tot een volk maken, omdat ook hij een kind van u is.'
Met tegenzin gehoorzaamde Abraham
de Heer. Pas nadat Isaak in het volledig bezit van de bezitting was gesteld,
keerde de vrede in de tent terug. Ismaël werd weggezonden en door God in de
woestijn gevonden, terwijl hij van dorst dreigde te sterven. Maar God wees zijn
moeder Hagar een waterbron. Daarna volgt een profetische uitspraak over Ismaël
en zijn nakomelingen:
Gen 21:20-21 En God beschermde de jongen.
Toen hij groot was geworden, leefde hij in de woestijn en werd een ervaren
boogschutter. Hij ging wonen in de woestijn van Paran, en zijn moeder koos voor
hem een vrouw uit Egypte.
Ismaël werd een woestijnbewoner.
De nakomelingen van Ismaël, de Arabieren, zijn sedertdien altijd
woestijnbewoners geweest, nomaden, die na duizenden jaren nog in dezelfde
wildernis leven, waarheen Ismaël en zijn moeder vluchtten, sinds zij uit
Abrahams tent werden verbannen.
Gen 16:12 Een wilde ezel in de steppe
wordt hij, zijn hand gaat omhoog tegen allen, de handen van allen tegen hem; al
zijn broers trotseert hij!'
Dit alles is het begin van de strijd
tussen Israël en de Arabische volken. Isaak had later twee zonen, Ezau en Jacob
en weer trok de vader de oudste voor. Dat was Ezau, de stamvader van de
Edomieten.
Opnieuw kwam God tussenbeide en
verkoos Jacob aan wie het beloofde land tot een eeuwige bezitting zou worden
gegeven. Later werd de naam Jacob veranderd in Israël. Zijn nakomelingen zijn
het zaad van Abraham, de Israëlieten, zoals zij hen nu en uit de geschiedenis
kennen. De Arabieren zijn de nakomelingen van Ismaël.
|