Luisa Piccarreta
en wat het betekent te leven in de goddelijke wil – deel 3
Boek
van de Hemel : vol 28 – 26/2/1930
“Mijn dochter, Luisa, wat een zoete herinnering is de
schepping van de mens (Adam). Hij was gelukkig en Wij (Drie-eenheid) voelden
ook de vrucht van het geluk van Ons Werk; We voelden zo’n genoegen in hem lief
te hebben en terug liefgehad te worden. Onze goddelijke wil zorgde ervoor dat
hij zuiver en mooi was, en dat We hem droegen in de armen van licht. Onze
goddelijke wil deed ons overwegen hoe mooi het Werk was die door Ons was geschapen:
Onze geliefde zoon. En als Onze zoon, hielden We hem in Ons huis, temidden Ons
eindeloos goed, en als Onze zoon handelde hij als Meester. Het zou tegen de
natuur van Onze liefde ingegaan hebben als we hem, degene die We zo liefhadden
en die Ons zo liefhad, niet zouden laten handelen hebben als Meester. In de
ware liefde is er geen ‘het mijne’ en ‘het jouwe’, maar alles is
gemeenschappelijk. En hem laten handelen als Meester deed Ons geen schade;
integendeel, het deed Ons plezier, het deed Ons glimlachen, het amuseerde Ons,
het gaf Ons de mooie verrassing van Ons eigen goed.”
“En hoe zou hij niet de Meester kunnen zijn, als hij Onze
goddelijke wil bezat dat heer is over alles en domineert? Om hem niet Meester
te maken, zouden We Onze goddelijke wil moeten in dienstbaarheid stellen, en
dat kon niet zijn –waar de goddelijke wil heerst, zijn er geen dienstbaarheden,
maar is alles Meesterschap. Daarom kende de mens (Adam) geen dienstbaarheid
voor zolang de mens leefde in Onze goddelijke Fiat. Toen hij zondigde, en zich
verwijderde van Onze goddelijke wil, verloor hij het Meesterschap en verlaagde
hij zich tot dienstbaarheid. Wat een verandering! Van zoon tot dienaar! Hij
verloor het bevel over de geschapen dingen, hij werd de dienaar van alles. Door
zich te verwijderen van Onze goddelijke Fiat, voelde hij zich dooreengeschud op
zijn fundamenten, en hij voelde hij zich onzeker worden. Hij ervoer wat
zwakheid is, en voelde hij zich de slaaf van zijn hartstochten die hem
beschaamd deden worden over zichzelf en hij bereikte het punt om de controle
over zichzelf te verliezen. Sterkte, licht, genade, vrede waren niet langer in
zijn macht zoals tevoren, maar hij moest erom smeken met tranen en gebeden tot
zijn Schepper. Zie je wat leven in Mijn
goddelijke wil betekent? Het betekent om Meester te zijn. Een dienaar is
degene die zijn eigen menselijke wil doet.
Boek
van de Hemel : vol 28 – 5/3/1930
“Mijn dochter, Luisa, het
leven in Mijn goddelijke wil is de herinnering aan alle daden van de schepselen
in de waarheid van de goddelijke wil. Alles is voortgekomen vanuit zijn
eenheid –van Onze enige daad die leven geeft aan alle daden, en daarom is het
Ons recht, door gerechtigheid, dat alles terugkeert naar Ons om te herkennen
waar ze zijn vandaan gekomen. Om te herkennen waar een daad vandaan komt, Wie
het is dat leven geeft voor zovele daden, op welke manier en hoe, is het
mooiste eerbetoon aan Onze Macht en Wijsheid, dat met 1 enkele daad, het leven
is van alle daden. En enkel degene die leeft in Mijn Fiat, omarmt alles dat
samenhangt met Mijn wil, neemt alles op alsof het in haar Macht ligt, en sluit
alles in, in de goddelijke wil waarin ze leeft, ze verheft zich in Onze eenheid
om Ons alles te brengen, en geeft Ons het waar eerbetoon van alle effecten van
onze ene daad.”
“Dit is waarom het
maken van je gebed in Onze goddelijke wil niet enkel alles verzamelt, maar
je daad (Luisa) verbindt met alle geschapen dingen, op een zodanige manier dat
al de Hemelen de houding van aanbidding aannemen tezamen met jouw aanbidding;
de zon, van Ons lief te hebben tezamen met jouw liefde; de wind, van Ons te
verheerlijken tezamen met jouw. Alle geschapen dingen voelen in Mijn goddelijke
wil waarin ze allen gegrondvest zijn, je daad dat je in de goddelijke wil doet.
Allen nemen dan de houding aan van Ons lief te hebben, van Ons te aanbidden,
van Ons te verheerlijken en te danken, op een zodanige manier dat We voelen dat
in Onze goddelijke Fiat het schepsel (Luisa) Ons de volheid van liefde, de
totaliteit van aanbidding, de complete glorie geeft. Blijf daarom je tocht in
Mijn goddelijke wil verderzetten en houd
je met niets anders bezig, omdat jij veel te doen hebt in de goddelijke
wil.”
Daarom bleef ik, Luisa, denken over de eenheid van de
goddelijke wil, en mijn zoete Jezus voegde eraan toe: “Mijn dochter, Luisa, weet je wat de eenheid van de goddelijke
wil betekent? Het betekent dat in deze Ene goddelijke wil –er niets moois,
goeds en heiligs is dat niet van in de goddelijke wil komt. Deze ene goddelijke
wil van Ons –zijn eenheid is één, zijn handeling is één; maar terwijl ze één
is, strekt de goddelijke wil, de eenheid en de handeling zich overal uit; en
omdat de goddelijke wil zich overal uitstrekt als 1 adem, doet ze alles, omarmt
ze alles en geeft ze leven aan alles. Daarom
versmelt degene die leeft in Onze goddelijke wil zich in Onze eenheid, en alles
dat ze doet, gaat niet van Ons uit, maar blijft in Ons.”
“Aan de andere kant, met degene (die niet verbonden is met
Luisa) die buiten de goddelijke wil leeft, voelen Wij de pijn van het scheuren
dat ze veroorzaakt met haar daden van Onze goddelijke wil; en terwijl ze de
daden doet, geeft ze de daden niet terug aan Ons, omdat Onze goddelijke wil
niet één is met de hare. Vandaar het grote verschil tussen degene (die niet
verbonden is met Luisa) die leeft buiten Ons Fiat –al haar daden zijn verdeeld
en gebroken, niet samengesmolten, daarom zal ze niet het goede gevoel hebben in
zichzelf van de volheid van het licht, van het geluk en van alle goeds, maar alles
zal miserie, zwakheid en een tekort aan licht zijn.”
Boek
van de Hemel : vol 28 – 15/8/1930
“Mijn dochter, Luisa, de glorie, de grootheid, de macht van
Mijn Hemelse Mama Maria in Ons Vaderland is onoverwinnelijk. En weet je waarom?
Haar leven op aarde werd in Onze goddelijke zon geleefd; Zij ging nooit uit de
woonplaats van Haar Schepper; Zij kende niets ander dan Onze wil alleen, Zij
had niets anders lief dan Onze interesses, Ze vroeg om niets anders dan Onze
glorie. Men kan zeggen dat Zij de Zon van Haar leven vormde binnen de Zon van
Haar Schepper.”
“Wie Haar wil vinden in de Hemelse verblijfplaats, moet in
Onze Zon komen waar de Soevereine Koningin is, en waar Ze Haar Zon heeft
gevormd. Daar verspreidt Ze haar Moederlijke stralen voor het goed van allen,
en Ze verspreidt een zo felle gloed met zo’n schoonheid dat Ze de hele Hemel
omhult, en allen voelen zich dubbel zo gelukkig om een zo heilige Moeder te
hebben, een zo glorierijke en machtige Koningin. De Maagd Maria is de eerste
dochter, en de Enige, die Haar Schepper bezit; en Zij is de Enige die een leven
geleefd heeft in de Zon van het Opperste Wezen. En sinds Zij Haar leven betrok
uit deze eeuwige Zon, is het geen wonder dat na een leven geleefd te hebben van
Licht, Zij Haar meest schitterende Zon heeft gevormd dat het Hele Hemelse Hof
verheugt.”
“Dit is precies wat
het betekent om te leven in Mijn goddelijke wil: te leven van Licht en een
leven te vormen binnen Onze Eigen Zon. Dit was het doel van de Schepping
–om de schepselen die geschapen zijn door Ons, Onze geliefde kinderen, te
hebben in Onze eigen woonplaats; om hen te voeden met Ons eigen voedsel. Om hen
te kleden met Koninklijke gewaden, en hen te laten genieten van Ons eigen goed.
Welke aardse vader en moeder denken eraan om hun nakomelingen buiten te zetten
uit hun huis, en hen geen erfenis te geven? Niemand, denk Ik; integendeel,
hoeveel offers brengen ze niet om hun kinderen rijk en gelukkig te laten zijn?
Als een aardse vader en moeder dit bereiken, hoeveel te meer doet de Hemelse
Vader het. Hij wilde Zijn kinderen en had hen lief om ze in Zijn huis te laten
wonen, om hen rond zich te houden, om te genieten met hen en hen als de Kroon
van Zijn Creatieve handen te houden. Maar de mens, die ondankbaar was, verliet
Ons Huis, weigerde Ons goeds en stelde zich tevreden met te zwerven, levend in
de duisternis van zijn menselijke wil.”
Boek
van de Hemel : vol 28 – 30/11/1930
“Mijn dochter, Luisa, degene die Mijn goddelijke wil doet
en erin leeft, trekt alle daden van Mijn Fiat, die gedaan werden en nog worden
gedaan, tot haar als ze haar daden stelt; en Mijn goddelijke wil trekt het
schepsel (Luisa) en haar daden in de goddelijke wil. Door de deugd van de
goddelijke wil trekt hij haar in de hemelen, in de zon, in de lucht –in alles.
En weet je wat dan gebeurt? Er is niet langer één enkele goddelijke rede en wil
die de Hemel en aarde vullen, maar nog een rede en wil, de menselijke (Luisa’s
wil), dat opgelost in de goddelijke rede en goddelijke wil, blijft als een doek
van de geschapen dingen, maar een doek dat een rede en wil heeft, hoewel ze
geheiligd en geidentificeerd is met de goddelijke reden en goddelijke wil. En
dan gebeurt het dat Mijn Fiat (Wil) niet langer alleen is het liefhebben, eren
en verheerlijken van Zichzelf in de geschapen dingen, maar dat er nog een wil
is, de menselijke, die de goddelijke Fiat liefheeft, aanbidt, verheerlijkt als
hemelen, als de zon, als de lucht. De menselijke wil (Luisa) is overal aanwezig
en in elke afzonderlijk ding waarin Mijn goddelijke wil heerst.”
“Net als Mijn goddelijke wil de menselijke wil trekt in
Zichzelf en in Zijn daden, om Zich geliefd, aanbeden en verheerlijkt te maken
met Zijn eigen liefde, aanbidding en glorie, zo zal op dezelfde manier het
schepsel die enkel wil leven van Mijn goddelijke wil zich in alle daden die
gedaan zijn door de goddelijke wil trekken, en zich geliefd en geheiligd maken,
want de goddelijke wil weet hoe lief te hebben en te heiligen en de goddelijke
wil gaat Zijn hemel vergroten en Zijn zon vormen. Het gaat Zijn goddelijke
kunst verder zetten, net zoals Ze gestart was en het blijft verder zetten in de
Schepping. Zie je wat het betekent om Mijn goddelijke wil te doen? En het niet
doen betekent de Hemel van Mijn goddelijke wil, Zijn zon, Zijn lucht, Zijn zeeën
van genade en Zijn goddelijke kunst te verliezen. Daarom wil Ik altijd de dochter van Mijn goddelijke wil, Luisa erin vinden.
Boek
van de Hemel : vol 29 -16/5/1931
“De daden gedaan
door het schepsel (Luisa) in Mijn goddelijke wil zou Ik (God) kunnen een ‘Nieuwe
schepping’ noemen dat Ik in het schepsel maak. Als ze haar daad in de
goddelijke wil doet, handhaaft Mijn Fiat zichzelf met zijn creatieve kracht en
vormt het in zijn daad, en bevestigt het.”
“Het gebeurt zoals het gebeurde in de Schepping. Sinds de
creatieve kracht van Mijn goddelijke wil in het scheppen van vele dingen drong,
bleven ze onveranderlijk, veranderden ze nooit. Zijn de hemelen, de sterren, de
zon misschien veranderd? Helemaal niet – zoals ze werden geschapen, zo zijn ze,
omdat waar Mijn goddelijke wil Zijn creatieve kracht plaatst, blijft het eeuwig
leven van Zijn eigen daad. En zoals Ze bevestigt kan Ze nooit veranderen. Wat
betekent het dan om te handelen en te leven in Mijn goddelijke wil: het is
onder het Rijk van een creatieve en bevestigende kracht te zijn, dat al de
daden van het schepsel in veiligheid plaatst, en hen onveranderlijk maakt. Door te leven in Mijn goddelijke wil
blijft ze (Luisa) bevestigd in het goede dat ze doet, in de heiligheid dat ze
wil, in de kennis dat ze bezit, in de triomf van het offer.”
Boek
van de Hemel : vol 30 – 6/12/1931
“Geliefde dochter van Mijn goddelijke wil, om te leven in de goddelijke wil betekent
het herkennen van Zijn vaderschap; en als zij (Luisa) haarzelf als een
dochter voelt, dan wil ze dichtbij zijn, vastgehouden worden, op de knieën van
haar Vader, en in Zijn Huis leven –en door recht, omdat ze haarzelf herkent als
een geborene van Hij (God) die, met
zoveel liefde, haar heeft voortgebracht en haar tot het licht gebracht heeft;
en ze kijkt naar alle andere dingen als onbelangrijk en zonder de zoete band
van vaderschap of relatie. Ze ziet dus met helderheid dat als ze uit het Huis
van haar Vader komt, ze een verloren dochter zou zijn, die nog geen nest zou
hebben om haar woonplaats te vormen.”
“En dit is waarom degene die leeft en handelt in Mijn
goddelijke wil het doek van Onze macht aftrekt en ziet dat haar Schepper haar
liefheeft, en het schepsel (Luisa) naar zich toe trekt met Zijn Kracht om Zich
geliefd te maken. Door het doek af te trekken vindt ze het sacrarium (heilige plaats)
van de goddelijke macht, en zij vreest niets meer, omdat als Hij almachtig is,
Hij almachtig is om haar lief te hebben en Zich geliefd te maken; en liefhebbend
met een machtige liefde durft zij meer en trekt ze het doek af van de goddelijke Wijsheid, van goedheid, van
barmhartigheid, van liefde en van gerechtigheid. Hoewel vele goddelijke
sacraria haar liefhebben met wijsheid en een overvloedige en tedere goedheid,
vindt ze zich verenigd met overvloedige barmhartigheid. Ze (attributen van de
Drie-ene God) houden van haar en zij vindt de overvloedige liefde dat haar
immens liefheeft en sinds het Goddelijke Wezen orde is, houdt Hij van haar met
gerechtigheid. En het schepsel dat beweegt van het ene sacrarium naar het
andere, niet buiten maar binnen deze doeken, voelt de beschouwingen van haar
Schepper en ze houdt van Hem met wijsheid, goedheid en tederheid. Verenigd met
de Barmhartigheid, keert ze (Luisa) dat
voor het goed van alle generaties mensen in het verleden, heden en de toekomst,
omdat haar God het niet nodig heeft. Eveneens voelt ze de liefde overstromen in
haar boezem –O! Hoe zou ze zich willen versmelten in liefde om Hem lief te
hebben; maar de gerechtigheid beschermt haar en geeft haar de rechtmatige
liefde, zoveel als mogelijk is voor het schepsel, en de goddelijke wil bevestigt haar in het leven.
Boek
van de Hemel : vol 30 – 20/3/1932
“Goede dochter (Luisa), je moet weten dat Mijn goddelijke
wil alles in zichzelf bezit en bevat – al de vreugden, al de schoonheden; alles
komt ervan voort, en zonder iets te verspreiden bevat ze alles in zichzelf. Men
kan zeggen dat Mijn goddelijke wil allen en alles draagt in Zijn immense schoot
van licht. Allen leven erin –met dit verschil: dat degene (Luisa) met heel haar
wil, erin wil leven en zich laat onderwerpen door Zijn heerschappij, leeft als
een dochter, en als dochter de erfgename is van de vreugden, de schoonheden,
het goede van haar Moeder, op een zodanige manier dat deze goddelijke Moeder
haar wil tooien, verrijken en haar dochter wil doen verheugen. Terwijl de
andere (niet verbonden met Luisa) die in haar menselijke wil wil leven en haar
niet laat onderwerpen door de heerschappij van de goddelijke wil, in deze
Heilige wil leeft, maar niet als dochter, maar zoals een vreemdeling, en al de
vreugde wordt voor het schepsel bitterheid, rijkdom wordt armoede, schoonheid
wordt lelijkheid. Door als vreemdeling te leven, leeft ze afgescheiden van het
goede dat Mijn goddelijke wil bezit en verdient ze niets goeds te bezitten.
Haar menselijke wil dat haar onderwerpt geeft haar wat het bezit –hartstochten,
zwakheden, miserie.
Niets ontsnapt aan Mijn goddelijke wil – zelfs niet de hel;
en sinds degene de goddelijke wil niet liefhad in het leven, en ervan
afgescheiden leefde –altijd erbinnen, niet erbuiten- zal ze nu in de duistere
gevangenissen de vreugden, het geluk, de zaligheden van Mijn goddelijke wil
zien veranderen in pijn en in eeuwige kwelling. Daarom is het leven in Mijn
goddelijke wil niet nieuw, zoals sommigen geloven – allen leven erin, zowel de
goeden als de slechten; als iets nieuw kan genoemd worden, is het de manier van
leven, het herkennen als een voortdurende daad van iemands leven, de goddelijke
wil de heerschappij geven van al zijn daden. In feite is het leven in de goddelijke wil de heiliging van elk moment
dat het schepsel (Luisa) ontvangt; men kan zeggen dat ze voortdurend groeit in
heiligheid. Maar heiligheid dat gevoed wordt door Mijn goddelijke wil,
heiligheid dat groeit met Mijn goddelijke wil. Zij (Luisa) voelt Mijn
goddelijke wil als leven aan, meer dan haar eigen leven.”
Boek
van de Hemel : vol 31 – 24/7/1932
“Mijn dochter (Luisa), wanneer de ziel over haar laat heersen,
omgeven, onderwerpen door Mijn goddelijke wil, op een manier dat elk klein
deeltje van haar wezen, zowel in de ziel als in het lichaam, helemaal Mijn
handelende wil bezit, dan zal dit allemaal samen de goddelijke heiligheid
vormen in het schepsel, en We zullen al Onze voorrechten in het schepsel
vinden, voorrechten van de Schepping. Mijn handelende wil zorgt ervoor dat de
geest geanimeerd wordt door de kennis, de stem kan spreken, de handen kunnen
handelen, de voeten zijn goddelijke stappen heeft, het hart liefde heeft en
Mijn goddelijke wil weet ook hoe lief te hebben. Omdat alles van Ons is, vinden
Wij de voorrechten van Onze heiligheid, van Onze werken, voorrechten van Onze
goddelijke fiat, van Onze goedheid, van Onze liefde in haar. Daarom is er niets
van Ons dat We niet vinden in haar als Ons voorrecht, en het schepsel vindt in
ruil haar voorrechten in haar Schepper. En omdat er maar 1 wil is aan beide
kanten, zijn de voorrechten van de ene, de voorrechten van de ander.”
“Daarom is het
ontvangen van Onze heiligheid, liefde, wetenschap, goedheid met voorrecht, de
betekenis van te leven in Onze wil. Onze wil kan niets minder doen dan ze
te geven. Sinds ze van Onze fiat komen, zijn ze haar bezit, omdat haar leven
reeds in de goddelijke wil is. Temeer omdat degene die in Mijn goddelijke wil
leeft altijd groeit in heiligheid, in liefde, in Onze schoonheid enz. Deze
voortdurende groei vormt in het schepsel een nieuwe daad van te geven aan haar
Schepper. Wij geven de nieuwe daad dat We door Onze natuur bezitten, aan haar,
en zij geeft het aan Ons door, ingevolge Onze goddelijke wil. En O! Wat een
tevredenheid aan beide kanten, het geluk dat gevoeld wordt in staat te zijn om
te ontvangen van het schepsel (Luisa), en Wij die in staat zijn om te geven. Te
geven en te ontvangen blijft de ondersteuning van uitwisseling, het onderhoudt
de altijd maar groeiende eenheid, en het is als de adem dat het vuur altijd
aanwakkert, en de Vlam van Liefde dat altijd leeft, zonder gevaar dat het wordt
uitgedoofd. Ga daarom steeds verder in
Mijn goddelijke wil, en alles komt in orde.”
|