Luisa Piccarreta
en wat het betekent te leven in de goddelijke wil deel 2
Boek
van de Hemel : vol 20 25/1/1927
(Beeld en gelijkenis zoals in het begin)
Mijn
dochter Luisa, dit is het ware beeld van degenen die leven in Mijn eeuwige wil:
De ziel (Luisa) kopieert de goddelijke wil in haarzelf, en
de Opperste wil kopieert de ziel, op een zodanige manier dat de Schepper de
kopie van het beeld (Luisa) ingeprent in Zijn goddelijke Schoot. Hij houdt zoveel
van haar, omdat Hij haar exact ziet zoals Hij haar oorspronkelijk heeft
voortgebracht; ze heeft niets verloren van haar zuiverheid en schoonheid. Zijn
Vaderlijke kenmerken zijn ingeprent in deze kopie; en deze kopie, in de
Vaderlijke Schoot van God, zingt voor Hem de lofzangen van de hele Schepping
met al Zijn Werken, en fluistert onophoudelijk in Zijn Oor: Je hebt alles voor mij (Luisa) gemaakt.
Je hebt me liefgehad en houdt zoveel van mij, en ik wil alles omvormen, alles
in liefde voor U (Drie-eenheid).
Deze kopie (Luisa) is het wonder van God in Zijn schoot;
zij is de Herinnering van al Zijn werken. Dit is de kopie van de ziel in God, en de kopie van God in de ziel, en de uitoefening van het
goddelijke leven in het schepsel (Luisa). Hoe mooi is het Koninkrijk van Mijn
goddelijke wil de nietigheid die opgaat in het Al van God, het Al van
God is samengesmolten in het niets; de nietigheid van het schepsel die
zich verheft in de goddelijke Grootheid van God, de goddelijke Grootheid van
God die neerdaalt in de diepte van het schepsel. Ze zijn twee Wezens (Luisa en
God) die tezamen zijn, onafscheidelijk, samengesmolten, vereenzelvigd, zodat
het nauwelijks merkbaar is dat ze twee trillende Levens zijn die tezamen zijn.
Al de
Verhevenheid, de Heiligheid, de Sublimiteit, de Wonderen van het Koninkrijk van
Mijn goddelijke wil, zullen precies het volgende zijn:
de getrouwe
kopie van de ziel (Luisa) in God, en de kopie van God, volkomen en prachtig, in
de ziel.
Daarom
zullen de kinderen van het Koninkrijk van de goddelijke Fiat (wil) als vele
Afbeeldingen zijn van kleine goden in Mijn Koninkrijk.
Boek
van de Hemel : vol 23 8/3/1928
Mijn dochter, Onze vaderlijke Goedheid schiep de mens om
hem op Onze vaderlijke knieën te zetten, zodat We voortdurend vreugde zouden
hebben in hem, en dat hij zich eeuwig zou verheugen met zijn Schepper. En om
zijn vreugden en de Onze stabiel te houden, hielden We hem op Onze vaderlijke knieën;
en sinds Onze wil ook de zijne zou zijn, bracht het de echo van al Onze daden
in de mens diepste wezen, die We liefhadden als Ons kind. En doordat Ons kind
Onze echo hoorde, reageerde hij als de herhalende van de daden van zijn
Schepper. Welke genoegens vormden zich niet tussen hem en Ons, als deze
geschapen echo van Ons weerklonk in het hart van Ons kind, en in hem de orde
van Onze daden vormde, de harmonie van Onze vreugden en geluk, het beeld van
Onze Heiligheid. Wat een gelukkige tijden voor hem en voor Ons.
Maar weet je wie dit kind dat zo geliefd was door Ons van
Onze vaderlijke knieën wegnam? De menselijke wil. Het nam hem zo ver weg van
Ons, dat hij Onze geschapen echo verloor, en hij niet langer wist wat zijn
Schepper aan het doen was; en Wij verloren het geluk om Ons kind gelukkig te
zien en zich te amuseren op Onze vaderlijke knieën, omdat de echo van zijn wil
alles overnam in hem, dat hem verbitterde, hem tiranniseerde met hartstochten,
de meest vernederende, om hem zo ongelukkig te maken dat hij medelijden
opwekte.
Dit
is precies wat het betekent om te leven in Onze wil te leven op Onze
vaderlijke knieën, onder onze zorg, onder onze inspanning, in de overvloed van
Onze rijkdommen, vreugden en geluk. Als je het genoegen zou weten dat We voelen
als we zien dat het schepsel leeft op Onze knieën, met de volle aandacht
gericht op de echo van Ons woord, de echo van Onze werken, de echo van Onze
stappen, de echo van Onze liefde, handelend als de herhalende ervan, zou je
aandachtiger zijn, zodat niets van Onze echo je zou ontsnappen, en dat je Ons
het genoegen zou geven om in je kleinheid je Daden van je Schepper te zien
herhalen.
Toen ik dit hoorde, zei ik tot Hem: Mijn lieveling, als
men moet leven in Uw wil door te leven op Uw vaderlijke knieën, mag men niets
doen niet handelen, niet lopen; hoe kan men anders op Uw knieën blijven?
En Jezus: Nee,
nee, men kan alles doen; Onze immensiteit is zodanig dat ze overal Onze
vaderlijke knieën zal vinden, altijd klaar voor haar daden, gewillig om haar
overal te laten pakken, zich vasthoudend aan Onze goddelijke knieën. Ze kan
zelfs meer, omdat wat ze doet niets anders is dan de echo van wat Wij doen.
Daarna was ik bezorgd over deze geschriften over de
goddelijke wil, en mijn lieve Jezus liet zich zien in mijn innerlijk, en Hij
hield al de volumes die geschreven waren bij zich, en nam ze in Zijn handen, één
voor één, en Hij keek ernaar. Hij plaatste ze allen geordend in Zijn
Allerheiligste Hart. Ik was verbaasd als ik zag met hoeveel liefde Hij deze
geschriften behandelde, en met hoeveel gretigheid Hij ze opsloot in Zijn Hart
om ze te houden.
En Jezus, die mijn verbazing zag, vertelde me: Mijn
dochter, als je eens wist hoeveel Ik van deze geschriften houd. Ze zijn me
dierbaarder dan de Schepping en Verlossing. Hoeveel Liefde en werk heb Ik in
deze geschriften gestoken ze kosten Me zeer, zeer veel; in hen ligt al de
waarde van Mijn Wil. Ze zijn de manifestatie van Mijn Koninkrijk en de
bevestiging dat Ik het Koninkrijk van Mijn goddelijke Wil wil oprichten
temidden van de schepselen. Het goede dat ze zullen doen zal groot zijn; ze
zullen zoals zonnen zijn die zullen rijzen temidden van de dikke duisternis van
de menselijke wil; het zullen net levens zijn die de dood zullen verdrijven
voor de arme schepselen. Ze zullen de triomf zijn van al Mijn werken, de meest
liefdevolle, het meest overtuigende verhaal van hoe Ik de mens liefhad en nog
liefheb. Daarom houd Ik van hen met zon gretigheid, dat Ik ze zal bewaren in
Mijn goddelijk Hart, en niet zal toestaan dat maar een woord verloren gaat.
Boek
van de Hemel : vol 27 10/1/1930
(Degene die leeft in de goddelijke wil behoort tot de
goddelijke familie. Verschillende manieren om tot God te behoren; voorbeeld van
een koninkrijk. Sommigen leven in God, sommigen buiten God.)
Hoewel ik, Luisa, mij verlaten voelde in de goddelijke Fiat
(wil), voelde ik mij ook helemaal vernietigd, maar zodanig, dat ik mijzelf
kleiner zag dan een atoom; en ik dacht: Hoe miserabel, klein en onbeduidend
ben ik.
En mijn aanbiddelijke Jezus, die mijn gedachte onderbrak,
liet Zich voelen en zien, en Hij vertelde me: Mijn dochter Luisa! Of je nu
klein of groot bent, je behoort tot Onze goddelijke familie; jij bent een lid
ervan, en dit is genoeg voor jou. Meer zelfs, het is alles voor jou, en het is
de grootste glorie en eer voor jou die je zou kunnen bezitten.
En ik: Mijn lieveling, we zijn allen uit U (Jezus) gekomen,
en we behoren allen tot U, daarom is het geen wonder dat ik behoor tot U.
En Jezus: Inderdaad, iedereen behoort tot Mij (God) door
de Banden van de Schepping, maar er is een groot verschil tussen degene (Luisa)
die niet alleen tot Mij behoort door de Banden van de Schepping, maar met de
Band van de Versmelting van de wil dat is, Mijn goddelijke wil is haar enige
wil. Ik, Jezus, kan zeggen dat deze (zielen verbonden met Luisa) tot Mij
behoren met Banden van Onze ware familie, omdat de wil het meest intieme is dat
kan bestaan, zowel in God als in het schepsel. Het is het essentiële deel van
het Leven, het is de Directeur, het is de Meester die de Band kan scheppen, de
onafscheidelijke Band, tussen God en het schepsel (Luisa en de zielen die
verbonden zijn met Luisa); en van deze onafscheidelijkheid kan men herkennen
dat zij (Luisa) tot Onze goddelijke familie behoort.
Gebeurt dit niet in een koninkrijk? Allen behoren tot de
koning, maar in hoeveel verschillende wegen behoren zij tot de koning: sommigen
behoren als mensen, sommigen als leger, sommige als ministers, sommige als
schildwachten, sommigen als hovelingen, een ander als de koningin van de
koning, en anderen als zijn kinderen. Nu, wie behoort tot de Koninklijke
familie? De koning, de koningin, hun kinderen; al de rest van het koninkrijk
kan niet zeggen dat ze behoren tot de Koninklijke familie, hoewel ze behoren
tot het koninkrijk, zijn ze verplicht de wetten te gehoorzamen, tot
onderwerping, en rebellen worden in de gevangenis gegooid.
Zelfs al behoren allen tot Ons (Drie-eenheid) en in
verschillende manieren, is het enkel
(Luisa) die in Onze goddelijke wil leeft in Ons midden. Onze goddelijke
Fiat (Wil) brengt haar tot Ons op de schoot van licht, in Onze goddelijke
schoot. We kunnen haar niet buiten Onszelf plaatsen. Als we dit zouden doen,
zouden We Onze goddelijke wil buiten Onszelf moeten plaatsen en dat kunnen en
willen We niet doen. Integendeel, We zijn gelukkig om haar (Luisa) te hebben,
om haar te knuffelen als Onze lieve Herinnering (Adam), wanneer Onze overvloedige
Liefde de Schepping voortbracht, wilden We dat het schepsel (Adam) in Onze erfenis
van de goddelijke wil leefde en dat het schepsel zich amuseerde met haar
Schepper met haar onschuldige lach. En als jij, Luisa, jezelf als klein
aanziet, is het de overdadige Liefde van Mijn Fiat, dat alle aandacht en
gretigheid over jou is, dat niet je niet één daad van je menselijke wil
toestaat; daarom kent de menselijke wil geen groei, en voel je jezelf altijd
klein. Dit is omdat Mijn goddelijke wil zijn leven wil vormen in je kleinheid,
en wanneer zijn goddelijk leven groeit, heeft de menselijke wil geen reden om
te groeien; daarom moet je, Luisa, je jezelf tevreden stellen met altijd klein
te blijven.
Dan bleef ik, Luisa, mij overgeven in de Heilige goddelijke
wil, en mijn zoete Jezus voegde eraan toe: Mijn dochter, degene die leeft in Mijn goddelijke Fiat leeft in God, daarom bezit
deze de goede en kan ze het goede dat ze bezit geven. Het goddelijk
Wezen omringt haar (Luisa) overal, op een zodanige manier dat zij niets anders
dan God ziet, voelt en aanraakt. In Hem (God) vindt ze haar genoegen, Hem
alleen begrijpt ze en weet ze, alles verdwijnt voor haar, en wat overblijft is
enkel de herinnering dat, wanneer ze zich in haar God vindt, ze nog altijd een
pelgrim is, en als een pelgrim moet ze smeken
voor haar broeders en zusters, omdat wanneer ze zich in de staat bevindt om
het goede dat ze bezit te geven, moet ze
geven aan hen (zielen die verbonden zijn met Luisa) volgens hun ordening.
Herinner je je niet, Luisa, jaren geleden, wanneer Ik (Jezus) je toonde hoe Ik je zou
plaatsen in Mijn Heilig Hart en alles verdween voor jou, en je ervan
genoot en niet langer er wilde buiten gaan; en Ik om je eraan te herinneren dat
je een pelgrim was, je buiten plaatste, aan de deur van Mijn Heilig Hart of in
Mijn armen, om je het kwade van de mensheid te laten zien, zodat je zou smeken
voor hen; en dat je was ontsteld omdat je niet wilde uit Mijn Heilig Hart
treden? Het was het begin van het
leven in Mijn goddelijke wil dat je voelde in Mijn Heilig Hart vrij van
alle gevaar, vrij van alle kwaad, omdat God Zichzelf rond het gelukkige
Schepsel plaatst om haar te verdedigen tegen alles en iedereen.
Aan de andere kant, degene (zielen niet verbonden met
Luisa) die enkel Mijn goddelijke wil doet en niet erin leeft, bevindt zich in
de mogelijkheid om te krijgen, maar niet om te geven; en sinds zij buiten God
leeft en niet in God, ziet ze de aarde, voelt ze de hartstochten, die haar in
voortdurend gevaar brengen en haar een periodieke koorts geven, zodanig dat ze zich
nu eens gezond voelt, en dan ziek; ze nu eens goed wil doen, en dan moe wordt en
geirriteerd en dan het goede achterlaat. Ze is net als degenen die geen thuis
heeft waar ze veilig is, maar temidden van de straat leeft, blootgesteld aan
koude, regen, zonnebrand, gevaren en ze leeft van aalmoezen. Net als een straf
voor degene (zielen die niet verbonden zijn met Luisa) die in God zou kunnen
leven, terwijl ze zich tevreden stelt met buiten God te leven.
Boek
van de Hemel : vol 28 22/2/1930
(Degene die leeft in de goddelijke wil blijft omringd door
de goddelijke onveranderlijkheid. De dood van het goede; Offer van het leven om
het opnieuw te verheffen.)
Ik, Luisa, ben altijd het slachtoffer van de goddelijke
Fiat, die weet hoe op een zoete en sterke manier te overwinnen. Met zijn
zoetheid trekt de goddelijke wil mij aan op een onweerstaanbare manier; met
zijn kracht wint ze mij, op zon manier dat de goddelijke wil met mij kan doen
wat ze wil. Oh! Heilige goddelijke wil,
sinds U mij overwon, O alsjeblieft! Laat het zo zijn dat met Uw eigen sterkte
en zoetheid, ik U moge winnen en mij overgeven aan mijn voortdurende smeekbeden
kom heersen op aarde, betover de menselijke wil, en laat alles op aarde de
goddelijke wil worden.
Terwijl ik dacht over de goddelijke wil, bewoog mijn zoete
Jezus in mijn innerlijk en maakte Hij zich zichtbaar. Hij vertelde mij: Mijn
dochter, Luisa, als je wist wat het
betekent om je over te geven aan Mijn goddelijke wil! De ziel blijft omringd
door Uw onveranderlijkheid, en alles wordt onveranderlijk voor haar:
heiligheid, licht, genade, liefde. Ze voelt dan niet langer de veranderlijkheid
van de menselijke wegen, maar de stabiliteit van de goddelijke wegen. Daarom kan degene die leeft in Mijn goddelijke wil
leven de Hemelen genoemd worden die altijd vast en stabiel zijn op hun eervolle
plaats met al hun sterren; en als ze draaien, sinds het de hele Schepping draait,
veranderen ze niet van plaats, maar de Hemelen blijven altijd onveranderlijk
met alle sterren. Zo is de ziel die leeft in Mijn goddelijke wil; ze mag haar
gebed doen, verschillende handelingen stellen, maar sinds ze haar gebeden doet
binnen de drijvende kracht van Mijn goddelijke Fiat en in het geheel van Mijn
goddelijke wil, zal ze altijd de Hemelen zijn, en onveranderlijk in haar goede
en in de voorrechten die de Opperste wil haar heeft geschonken.
Aan de andere kant, kan degene (die niet verbonden is met
Luisa) die buiten Mijn goddelijke Fiat leeft, zonder de drijvende kracht ervan,
een zwervende ster genoemd worden die in de ruimte vallen, omdat er geen vaste
plaats is voor hen; en ze worden gedwongen, zoals zwervende sterren, om zich
haastig voort te bewegen, alsof ze verloren waren, weg van het gewelf van de
hemelen. Zo verandert de ziel (die niet verbonden is met Luisa) die niet Mijn
goddelijke wil doet en niet in Mijn goddelijke wil leeft op elke gelegenheid.
Ze voelt in zichzelf een zodanige veranderlijkheid of mutatie dat ze verveelt
is om een voortdurend goed te herhalen. En als ze enig stralend licht heeft dat
uit haar voortkomt, is het als het stralen van de zwervende sterren, die
spoedig verdwijnen. Dit is het teken om
te weten of men in de goddelijke wil leeft: Onveranderlijkheid in het goede ofwel het veranderen bij elke klap,
net als men leeft in de menselijke wil.
|