Priester Joseph Iannuzzi over het leven in de
goddelijke wil – deel 2
De eerste natuurramp in onze menselijke geschiedenis was de
erfzonde. Daarom is het geen wonder dat woekerende zonden zorgen dat
natuurrampen vermeerderen. Hoe meer zonde toeneemt, hoe meer de natuur ons
terugroept naar God. Dat komt omdat de natuur werd geschapen naar ons beeld.
God schiep Adam en Eva na de 5 dagen van schepping. Toen Adam tot leven kwam
met de adem van de H. Geest, voerde de H. Geest zijn herinnering terug naar de
zon, de maan, de sterren, de bomen, de dieren, alles wat aan hem onderworpen
was. Wanneer Adam en Eva zondigden, keerde de natuur zich tegen hen. Omdat zij
zich tegen de natuur hadden gekeerd. De dieren werden wild. Er groeiden
doornen. Mensen werden oud. De dood. Al de gevolgen van zonde. Ze verloren dus
ingeprente kennis. Ze verloren onsterfelijkheid. En ze verloren hun reinheid.
Het Concilie van Trente zegt dat : Nadat we gedoopt zijn
blijft er in ons nog begeerte over, de neiging tot zonde. Het doopsel lost niet
alles op. Het begint het werk van heiliging. Zeker, het neemt de erfzonde definitief
weg, het herstelt ons in de christelijke familie van Christus waarbij we een nieuw
schepsel worden, maar de strijd is pas begonnen. Bij het doopsel gebeurt het
volgende: de Vader zendt de H. Geest, personifieert in ons door geloof, hoop en
liefde. En de toegang van Gods goddelijke aanwezigheid verdrijft de erfzonde.
De erfzonde kan niet uit zichzelf weggaan. Het wordt verdreven door de toegang
van de drie Goddelijke Personen. Op het moment van het doopsel vertoeft de H.
Geest in ons en de H. Geest is onafscheidelijk van de Vader en de Zoon. En dat
maakt dat we een nieuw schepsel zijn van God. En dan begint de tocht. Na de
erfzonde kon Adam niet navertellen aan Abel hoe het was. Hij verloor de
ingeprente kennis om de woorden te formuleren om de ervaring uit te drukken.
Hij kon het niet onder woorden brengen omdat zijn intellect
verduisterd was. De herinnering dat hij zo’n wonderbare gave was verloren
bewoog hem tot tranen. Jezus vertelde dat aan Luisa. Daarom weten we zo weinig
van hetgeen God aan Adam en Eva gaf voor de erfzonde. Maar nu is het aan ons
geopenbaard in de openbaringen van Luisa Piccarreta. De eerste 19 volumes
hebben van de Kerk de nihil obstat ontvangen. Luisa schreef meer dan 5000
bladzijden. Zeer weinig mensen zijn in staat alles te lezen wat ze schreef. Het
was voornamelijk bedoeld voor de hiërarchie, om een systematische en
theologische herziening te bieden voor de traditie en de leerstellingen van het
Magisterium van de Kerk. En er kleine boekjes van te maken voor de leken. Dat
is nu momenteel aan de gang. Al de geschriften van Luisa zijn vertaald in het
Engels.
Kleine Dochter van de Goddelijke Wil : Luisa Piccarreta
Door Pater B. Bucci o.f.m. - promotor van de Congregatie voor
heiligverklaringen.
De dienares Gods Luisa Piccarreta werd op 23 april 1865 geboren in
Corato in de provincie Bari en stierf daar in geur van heiligheid op 4 maart
1947.
Luisa had het geluk geboren te worden in één van die patriarchale
families die nog steeds leven in de streek Puglia en graag diep in het
binnenland leven in boerenwoningen.
Haar ouders Vito Nicola en Rosa Tarantino hadden vijf kinderen:
Maria, Rachele, Filomena, Luisa en Angela. Maria, Rachele en Filomena trouwden.
Angela, gewoonlijk Angelina genoemd, bleef alleen en zorgde voor haar zus tot
ze stierf.
Luisa werd geboren op de zondag na Pasen en werd dezelfde dag
gedoopt. Haar vader wikkelde haar een paar uur na haar geboorte in een deken en
droeg haar naar de parochiekerk waar het heilig doopsel werd toegediend.
Nicola Piccarreta was in dienst op een boerderij van de familie
Mastrorilli, halverwege de Via delle Murge in de Forre Disperata, 27 kilometer
van Corato. Degenen die deze streek kennen, met de zonnige, kale en rotsachtige
heuvels waarderen de plechtige stilte die er hangt. Luisa bracht vele jaren van
haar jeugd en jonge-meisjes-jaren door op deze boerderij. Voor het oude huis
staat nog steeds de indrukwekkende eeuwenoude moerbeiboom met de grote holte in
de stam, waar Luisa zich, toen ze klein was, gewoonlijk verstopte om buiten het
bereik van glurende ogen te kunnen bidden.
Op deze eenzame zonnige plek begon Luisa’s goddelijk avontuur, wat
haar moest leiden langs de paden van lijden en heiligheid. Het was inderdaad op
deze plaats, dat ze onuitsprekelijk begon te lijden van aanvallen van de
duivel, die haar bij tijden zelfs lichamelijk kwelde. Om bevrijd te worden van
dit lijden, nam ze onophoudelijk haar toevlucht tot ’t gebed, speciaal tot de
Allerheiligste Maagd, die haar troostte met Haar aanwezigheid.
De goddelijke aanwezigheid leidde het meisje langs zo’n
geheimenisvolle paden dat ze geen andere vreugden kende dan God en Zijn genade.
Op een dag zei de Heer haar inderdaad: Ik ben telkens weer over de wereld
getrokken, en Ik heb al Mijn schepselen één voor één bekeken om de
allerkleinste te vinden. Tussen zo velen vond Ik jou. Je kleinheid behaagde Me
en Ik koos jou uit. Ik vertrouwde je toe aan Mijn engelen dat ze voor je zouden
zorgen, niet om je groot te maken, maar om je kleinheid te bewaken en nu wil Ik
beginnen met het grote werk van de vervulling van Mijn Wil. Hierdoor zul je je
zeker niet groter voelen, integendeel, het is juist Mijn Wil om je zelfs
kleiner te maken en je zult de dochter van de Goddelijke Wil blijven.
(deel 12 – 23 maart – 1921 )
Toen ze negen was, deed Luisa haar eerste communie en werd ze
gevormd en van toen af leerde ze uren voor het H. Sacrament te blijven bidden.
Toen ze elf was, wilde ze lid worden van de toen bloeiende vereniging van de
dochters van Maria in de kerk van San Giuseppe. Met achttien jaar werd ze lid
van de derde orde der dominicanen als zuster Maddalena. Ze was één van de
eerste leden van de derde orde, door haar parochiepriester gestimuleerd.
Luisa’s toewijding aan de Moeder Gods zou zich ontwikkelen tot een diepe
mariale spiritualiteit, een inleiding op wat ze ooit zou schrijven over O L.
Vrouw.
Jezus’ stem leidde Luisa tot onthechting van zichzelf en van
iedereen. Toen ze ongeveer achttien was had ze vanaf het balkon van haar huis
aan de Via Nazario Sauro een visioen van Jezus lijdend onder het gewicht van
het kruis, die naar haar opkijkt en zegt “O ziel, help Me!” Vanaf dat moment
ontstond in Luisa een onstilbaar vurig verlangen naar lijden voor Jezus en de
redding van de zielen. Zo begon dat lichamelijk lijden, dat leidde tot ware
heldhaftigheid.
De familie beschouwde dit alles als ziekteverschijnselen en zocht
medische hulp. Maar al de geraadpleegde dokters stonden verbaasd over zulk
een ongewoon klinisch geval. Luisa was onderhevig aan stijfheid als van een
dode, ofschoon ze tekenen van leven vertoonde, en geen enkele behandeling kon
haar bevrijden van deze onbeschrijfelijke kwelling.
Toen alle wetenschappelijke middelen waren uitgeput, wendde de
familie zich tot de priesters, hun laatste hoop. Pater Cosma Loiodice, een
augustijn, werd aan haar bed geroepen: tot verbazing van alle aanwezigen was
het kruisteken, dat deze priester over het arme lichaam maakte, voldoende om
bij ’t zieke meisje onmiddellijk haar normale vermogens te herstellen. Na het
vertrek van Pater Loiodice naar zijn klooster, werden wereldheren gevraagd te
komen, die met het kruisteken Luisa weer in haar normale toestand brachten. Zij
was overtuigd dat alle priesters heilig waren, maar op een dag zei de Heer
haar: Niet omdat zij allen heilig zijn – waren ze dat maar! – maar eenvoudig
omdat zij de voortzetting zijn van Mijn priesterschap in de wereld, moet jij je
altijd onderwerpen aan hun priesterlijk gezag; verzet je nooit tegen hen, of ze
nu goed of slecht zijn.
Gedurende haar hele
leven moest Luisa zich onderwerpen aan priesterlijk gezag. Dit moest één van de
belangrijkste bronnen van haar lijden zijn. Haar dagelijkse behoefte aan de
autoriteit van een priester om haar gewone taken weer te volbrengen, was haar
diepste versterving. In het begin had ze te lijden onder zeer vernederend
onbegrip van de kant van de priesters zelf, die haar beschouwden als een
krankzinnige vol verheven ideeën. Op een keer lieten ze haar meer dan twintig
dagen in die toestand. Nadat Luisa de slachtofferrol had aanvaard, had ze zeer
speciale ervaringen: iedere morgen lag ze stijf, onbeweeglijk, in elkaar
gedoken op bed, en niemand kon haar languit laten liggen, haar armen opheffen,
of haar hoofd of benen in beweging brengen.
Zoals bekend, was een priester nodig, die met een kruisteken die
stijfheid als van een dode kon opheffen en haar in staat stelde haar gewone
taken weer op te nemen. (borduren) Dat haar biechtvader nooit tevens spiritueel
begeleider was, was zeer uitzonderlijk. Ons Heer reserveerde die taak voor
Zichzelf. Jezus liet haar Zijn stem rechtstreeks horen, trainde haar,
corrigeerde haar, berispte haar zonodig en bracht haar geleidelijk naar de
hoogste toppen van volmaaktheid. Luisa werd onderricht in wijsheid en werd vele
jaren voorbereid om de gave van de Goddelijke Wil te ontvangen.
Luisa werd een offerziel. De offerziel vereenzelvigt zich
met het lijden van de Heer om zielen te redden, te verlossen en te heiligen.
OLVrouw te Fatima toonde aan de 3 herdertjes - Lucia, Francisco en Jacinta- het
visioen van de hel. En ze weenden. OLVrouw zei: Er zijn vele zielen die naar de
hel gaan omdat er niet genoeg mensen zijn die voor hen bidden. We kunnen dus
zielen redden door onze gebeden en offers. Dat was het doel van Luisa’s offer.
Ze werd gekozen door God om offers te brengen. Om op haar Jezus’ lijden te
aanvaarden om zielen te redden.
Op 16 oktober 1888 ervaart ze haar eerste geestelijke
bruiloft met de Heer op aarde. Toen was ze 23 jaar. Op 7 september 1889 ervaart
Luisa haar tweede geestelijke bruiloft met de Heer in de Hemel. Jezus neemt
bezit van haar hart. Verschillende dagen later bevestigt de H. Drie-eenheid dit
en legt in haar hart de Goddelijke verblijfplaats. Dit is wanneer God haar de
gave geeft om te leven in de goddelijke wil. Geen heilig heeft ooit een
geestelijke bruiloft ervaren in de Hemel. Luisa ervaart nog een derde geestelijke
bruiloft van het Kruis, waar ze bijna voortdurend begint te lijden met Jezus
voor de redding van de zielen, om de kastijding te vermijden dat ze voorzag in
een mystiek visioen, voor het einde van de Wereldoorlogen, voor de
cholera-epidemie te verzachten.
De toenmalige aartsbisschop G.B. Dottula kwam te weten wat er zich
afspeelde in Corato. Na de mening van verschillende priesters gehoord te
hebben, wilde hij zijn gezag laten gelden en nam de verantwoordelijkheid op
zich voor deze kwestie. Na rijp beraad achtte hij het juist, Luisa een
bijzondere biechtvader toe te wijzen, Pater Michele de Benedictis, een
prachtige priester, voor wie zij iedere hoek en spleet van haar ziel opende.
Pater Michele, een verstandige priester met een heilige manier van doen, stelde
grenzen aan haar lijden en beval haar niets te doen zonder zijn toestemming.
Het was dan ook Pater Michele, die haar oplegde minstens één maal per dag te
eten, zelfs als ze direct alles overgaf. Luisa moest alleen leven van de
Goddelijke Wil. Onder leiding van deze priester kreeg ze toestemming om
voortdurend in bed te blijven als boeteslachtoffer. Dit was in 1888. Luisa
bleef aan haar bed van pijnen gekluisterd voor nog eens 59 jaar tot aan haar
dood. Merk op dat ze tot dan toe, hoewel ze haar rol als slachtoffer had
aanvaard, slechts nu en dan in bed bleef, omdat de gehoorzaamheid haar nooit
had toegestaan om voortdurend in bed te blijven. Vanaf Nieuwjaar 1889 echter
bleef ze voortdurend in bed.
In 1898 wees de nieuwe prelaat, aartsbisschop T. de Stefano haar
een nieuwe biechtvader toe. Pater Gennaro Di Gennaro, die deze taak 24
jaar vervulde. De nieuwe biechtvader, die flitsen zag van de wonderen van
de Heer in deze ziel, droeg Luisa nadrukkelijk op, alles te noteren wat God’s
genade in haar bewerkte. Geen enkele uitvlucht van de dienares Gods om haar
biechtvader niet te gehoorzamen haalde iets uit, zelfs niet haar geringe
literaire vorming. Pater Gennaro Di Gennaro bleef koud en onbewogen, hoewel hij
wist, dat de arme vrouw alleen maar lagere school had. Aldus begon ze 28
februari 1899 haar dagboek, bestaande uit 36 dikke delen. Het laatste
hoofdstuk werd geschreven op 28 december 1939, de dag waarop ze opdracht
kreeg te stoppen met schrijven.
In 16 november 1900, toen ze 35 jaar was ervaarde ze haar
vierde en laatste geestelijke huwelijk. Daarin bezat ze Jezus’ hart, ontving ze
3 goddelijke adems, en raakt ze middenin de goddelijke wil, en bezit ze de
volledige goddelijke wil. Luisa heeft 4 bruiloften ervaren. Jezus zei dat je in
het doopsel de tempel van de H. Geest wordt. Wanneer je je middenin Jezus
bevindt, dan wordt God je tempel. De drie-eenheid wordt je tempel.
Haar biechtvader die stierf op 10 september 1922, werd opgevolgd
door kanunnik F De Benedictis die haar maar vier jaar bijstond, omdat hij
stierf op 30 januari 1926. Aartsbisschop G. Leo benoemde een jonge priester
Pater B. Calvi tot haar biechtvader. Hij stond Luisa bij tot ze stierf, deelde
al haar lijden en het wanbegrip dat de dienares Gods ten deel viel in de
laatste jaren van haar leven.
Aan het begin van de eeuw waren de mensen hier gelukkig met de
aanwezigheid van St. Annibale Maria Di Francia in Puglia. Hij wilde in Trani
mannelijke en vrouwelijke takken van zijn pas gestichte congregatie. Toen hij
hoorde over Luisa Piccarreta, bracht hij haar een bezoek en vanaf die tijd
waren deze twee zielen onverbrekelijk verbonden door hun gezamenlijke
doelstellingen.
Andere beroemde priesters bezochten Luisa eveneens zoals bv. Pater
G. Braccali s.j., Pater E. Montemurro die stierf in een geur van heiligheid en
Pater F. Cento, apostolisch nuntius en kardinaal. St. Annibale werd haar buitengewone
biechtvader en gaf haar geschriften uit, die stuk voor stuk zorgvuldig werden
bestudeerd en goedgekeurd door het kerkelijk gezag. In ± 1926 gaf St. Annibale
Luisa opdracht de memoires van haar jeugd en jonge-meisjes-jaren te schrijven.
Hij gaf verschillende geschriften van Luisa uit, waaronder “De Uren van de
Passie”, die wereldberoemd werden en vier keer werden herdrukt. Toen het huis
van de zusters van de congregatie van het Goddelijk Vuur in Corato klaar was,
werd Luisa op 7 oktober 1928 opgenomen in het klooster, zoals St. Annibale dat
had gewenst. St. Annibale was toen al in een geur van heiligheid gestorven in
Messina.
In 1938 stak er een verschrikkelijke storm op rond Luisa
Piccarreta: zij werd in het openbaar verworpen door Rome en haar boeken werden
op de index geplaatst. Na de publicatie van de veroordeling door het H.
Officie, onderwierp ze zich direct aan het gezag van de Kerk. Vanuit Rome werd
door de kerkelijke autoriteiten een priester gestuurd die al haar handschriften
opvroeg, die Luisa onmiddellijk en zonder ophef overhandigde. Zo werden al haar
geschriften weggesloten op het secretariaat van het H. Officie.
Vanwege opdracht van hogerhand werd Luisa op 7 oktober 1938
verplicht het klooster te verlaten en een nieuwe woonplaats te zoeken. De
laatste negen jaar van haar leven bracht ze door in een huis aan de Via
Maddalena, een plaats die de ouderen in Corato goed kennen en waar zij op 8
maart 1947 zagen, hoe haar lichaam naar buiten werd gedragen.
Luisa’s leven was zeer eenvoudig; zij bezat weinig of niets. Zij
leefde in een huurhuis, liefdevol onderhouden
door haar zus Angela en een paar toegewijde vrouwen. Het weinige wat ze had,
was zelfs niet genoeg om de huur te betalen. Om in haar onderhoud te voorzien
borduurde ze ijverig en verdiende hiermee een beetje voor haar zus; zij zelf
had immers kleding, noch schoenen nodig. Haar voeding, een paar gram, werd voor
haar klaargemaakt door haar hulp Rosaria Bucci. Luisa bestelde niets, verlangde
niets en gaf direct over wat ze at. Ze zag er niet uit als iemand vlak voor de
dood, maar ze zag er ook niet echt gezond uit. Toch deed ze altijd iets, haar
energie was nodig voor haar dagelijks lijden of haar werk en voor degenen die
haar goed kenden was haar leven een voortdurend wonder.
Zij was absoluut niet gehecht aan geld dat betaald werd buiten haar
dagelijks werk om. Zij weigerde resoluut geld en allerlei cadeautjes, haar
aangeboden onder welk voorwendsel dan ook. Zij nam nooit geld aan voor de
publicatie van haar boeken. Zo zei ze op een dag tot St. Annibale, dat ze hem
het geld wilde geven van haar auteursrechten: “Ik heb er geen recht op, want
wat ik daar opgeschreven heb, is niet van mij.” (voorwoord van “De uren van de
Passie”. Messina 1926) Ze weigerde ’t minachtend, gaf het geld terug dat vrome
mensen haar soms stuurden.
Luisa’s huis was als een klooster, niet toegankelijk voor nieuwsgierigen.
Er waren altijd een paar vrouwen rondom haar, die leefden vanuit haar eigen
spiritualiteit en wat meisjes die bij haar thuis leerden borduren. Veel
roepingen ontstonden in deze “bovenzaal”. Haar vormingswerk was niet alleen
beperkt tot meisjes; ook heel wat jonge mannen werden door haar naar
verschillende religieuze instituten en seminaries gestuurd. Haar dag begon
om 5 uur, als de priester kwam om het huis te zegenen en de H. Mis op te
dragen. Ofwel haar biechtvader deed dat of een plaatsvervanger: een voorrecht
mogelijk gemaakt door Leo XIII en in 1907 bevestigd door St. Pius X. Na de H.
Mis bleef Luisa gewoonlijk twee uur lang in gebed en dankzegging. Om ± 8 uur
begon ze aan haar werk tot aan de middag. Na haar sobere lunch bleef ze alleen
in haar kamerom te mediteren. ’s Middags, na wat uren werk, bad ze de
rozenkrans. ’s Avonds tegen 20 uur schreef ze haar dagboek. Rond middernacht
ging ze slapen. ’s Morgens trof men haar onbeweeglijk aan, stijf, ineengedoken
op haar bed, haar hoofd naar rechts en de tussenkomst van priesterlijk gezag
was nodig om haar weer op te roepen voor haar dagtaak en haar in staat te
stellen om rechtop te zitten in bed.
Luisa stierf op de leeftijd van 81 jaar, tien maanden en negen
dagen, op 4 maart 1947, na een ziekte van twee weken, de enige in haar leven
met een diagnose, een serieuze longontsteking. Ze stierf aan het eind van de
nacht, op het zelfde uur waarop de priesterlijke zegen haar iedere dag had
bevrijd uit haar onbeweeglijkheid.
Luisa bleef rechtop in bed zitten. Het was onmogelijk om haar neer
te leggen, een buitengewoon verschijnsel. Haar lichaam was nooit onderhevig aan
“rigor mortis” en bleef in de houding die het altijd had gehad.
Nauwelijks had het nieuws van Luisa’s dood zich verspreid, of al
het volk stroomde als een sterk gezwollen rivier haar huis binnen en de
tussenkomst van de politie was nodig om de menigte in bedwang te houden, die
dag en nacht binnenstroomde om Luisa, zo dierbaar voor hen, te groeten. Eén
stem weerklonk: “Luisa, de heilige is gestorven” Met toestemming van ’t
burgerlijk gezag en gezondheidsautoriteiten werd haar lichaam 4 dagen opgebaard
zonder enig teken van lichamelijk verval. Luisa leek niet dood, zij zat in bed,
in ’t wit gekleed, het leek of ze sliep, omdat ze, zoals reeds gezegd, niet
leed aan “rigor mortis”; Zonder enige moeite kon men haar hoofd in alle
richtingen bewegen, haar armen opheffen, haar handen en al haar vingers buigen.
Het was zelfs mogelijk haar oogleden op te tillen en haar stralende ogen te
zien die niet mat waren geworden. Iedereen geloofde dat ze nog leefde,
ondergedompeld in een diepe slaap. Een team van dokters, voor dit doel
bijeengeroepen, verklaarde, na degelijk onderzoek van het lichaam, dat Luisa
werkelijk dood was en dat haar dood moest beschouwd worden als reëel en niet
schijndood, zoals iedereen had gedacht. Luisa had gezegd dat zij “achterste
voren” was geboren en dat het daarom logisch was, dat haar dood ook ongewoon
zou zijn vergeleken met andere schepselen. Ze bleef in zittende houding zoals
ze altijd geleefd had en moest in deze houding naar het kerkhof worden gedragen
in een kist speciaal voor haar gemaakt met voor en zijkanten van glas, zodat ze
door iedereen gezien kon worden, als een koningin op haar troon, in ’t wit
gekleed met het Fiat op haar borst. Meer dan veertig priesters, het kapittel en
de plaatselijke geestelijkheid namen deel aan de uitvaart. De zusters droegen
haar om beurten op hun schouders en een onmetelijke menigte omgaf haar: de
straten waren ongelooflijk vol; zelfs de balkons en de daken van de huizen
wemelden van de mensen, zodat de processie met de grootste moeite langzaam
voort trok.
De uitvaartplechtigheid van de kleine dochter van de Goddelijke Wil
werd gehouden in de hoofdkerk in aanwezigheid van het hele kapittel. De hele
bevolking van Corato volgde het lichaam naar het kerkhof. Iedereen probeerde
een aandenken of een bloem mee naar huis te nemen, na daarmee haar lichaam te
hebben aangeraakt. Een paar jaar later werd het stoffelij k
overschot overgebracht naar de parochie St. Maria Greca. Toen Luisa op 4 maart
1947 naar het Vaderhuis ging, werd Corato drie dagen overspoeld door duizenden
bedevaarders. Er was nog geen jaar voorbij en Aartsbisschop Mgr. Reginaldo
M.Addazi riep haar uit tot “Dienares Gods”. Haar stoffelijk overschot werd op 3
juli 1963, door toedoen van de laatste officieel aangestelde biechtvader, Don
Benedetto Calvi, overgebracht naar het heiligdom van de Parochie S. Maria
Greca. Pas op 20 november 1994, heeft het Aartsbisdom Trani-Barletta-Bisceglie,
onder leiding van Zijne Exc. Mgr. Carmelo Cassati, ingevolge het “non obstare”
van de Heilige Stoel en op verzoek van de Vrome Vereniging “Luisa Piccarreta
P.F.D.V.” in Corato, de procedure voor de zalig- en heiligverklaring geopend.
Op 29 oktober 2005, heeft Zijne Exc. Mgr. Giovan Battist Pichierri, die met de
verzamelde getuigenissen en documenten het diocesane onderzoek naar de roep van
heiligheid van de Dienares Gods in handen gegeven van de Heilige Vader. (24/2/2008
door House of Healing Den Bosch)
Karol Wojtila heeft de verboden boeken van Zr Faustina en
Antonio Rosmini-Serbati in ere hersteld en Joseph Ratzinger heeft de boeken van
Luisa Piccarreta in ere hersteld. Ze waren toen nog kardinaal, maar ze werden
allebei later Paus.
Luisa werd de kleine dochter van de goddelijke wil genoemd.
En Maria is de Moeder van de Goddelijke Wil. Luisa vroeg aan Jezus: Wanneer ga
ik de grote dochter worden? Maar Hij zei: Je zult altijd de kleine dochter
zijn, omdat Maria de grote dochter is en ook de Moeder van de Kerk. We kunnen
zeggen dat Paus Johannes Paulus II de Paus van de goddelijke barmhartigheid
was. En Paus Benedictus XVI de Paus van de goddelijke wil. En de goddelijke
barmhartigheid en de goddelijke wil gaan hand in hand.
Luisa heeft 36 volumes geschreven en daarnaast nog 4
werken: de uren van het lijden, de Maagd Maria en het Koninkrijk van de
goddelijke wil, de vrome pelgrimstocht van de ziel en de goddelijke wil en de
kerstmisnoveen. Ze schreef ook veel brieven. Haar volumes zijn gegroepeerd
volgens het heilig nummer 12. De 12 stammen van Israël, de 12 apostelen, de 12
sterren van Maria. De eerste 12 delen spreken over de fiat van verlossing. De
volgende 12 gaan over de fiat van schepping. De laatste 12 gaan over de fiat
van heiliging. Deze volumes werden gegeven door Jezus.
|