In deze context zal het Mariale
jaar een nieuwe en diepgaande lezing moeten bevorderen ook van wat het Concilie
gezegd heeft over de heilige Maagd Maria en Moeder van God in het mysterie van
Christus en de Kerk, van datgene dus waarop de overwegingen van deze encycliek
zich beroepen. Het gaat hier niet alleen over de geloofsleer maar ook
over het geloofsleven en dus over de authentieke Mariale
spiritualiteit, gezien in het licht van de Traditie en in het bijzonder van de
spiritualiteit waartoe het Concilie ons opwekt.
De Mariale spiritualiteit vindt
evenals de overeenkomstige devotie bovendien een uitermate rijke bron
in de historische ervaring van de personen en de verschillende christelijke
gemeenschappen die overal op aarde leven onder de diverse volken en naties. In
dit opzicht wil ik graag onder de vele getuigen en meesters van deze
spiritualiteit herinneren aan de heilige Louis Maria Grignion de Montfort die
aan de christenen de toewijding aan Christus door Maria voorhield als
doeltreffend middel om te leven in trouw aan de verplichtingen van het doopsel.
Met voldoening merk ik op dat ook in onze dagen nieuwe uitingen van deze
spiritualiteit en devotie niet ontbreken.
Wij hebben dus veilige
oriënteringspunten waarop wij ons kunnen richten en waarmee wij ons kunnen verbinden
in de context van dit Mariale jaar.
Het zal beginnen op het
hoogfeest van Pinksteren, 7 juni a.s. Het gaat er niet alleen om te herdenken
dat Maria is voorafgegaan aan de intrede van Christus de Heer in de
geschiedenis van de mensheid, maar tevens om in het licht van Maria te
onderstrepen dat de geschiedenis van de mensheid vanaf de verwerkelijking van
het mysterie van de menswording binnengetreden is in de volheid van de tijd
en dat de Kerk het teken van deze volheid is. De Kerk maakt als volk
Gods haar pelgrimstocht naar de eeuwigheid in geloof temidden van alle volken
en naties vanaf de dag van Pinksteren. De Moeder van Christus die
aanwezig was aan het begin van de tijd van de Kerk toen zij de Heilige Geest
afwachtte en ijverig in het gebed volhardde temidden van de apostelen en
leerlingen van haar Zoon, blijft de Kerk voorgaan op deze tocht door
de geschiedenis van de mensheid heen. Zij is ook degene die precies als
dienstmaagd des Heren onophoudelijk meewerkt aan het heilswerk dat Christus,
haar Zoon, verricht.
Zo wordt door middel van dit
Mariale jaar de Kerk opgeroepen, niet alleen om alles te herdenken wat in
haar verleden getuigt van de speciale moederlijke medewerking van de Moeder
Gods aan het heilswerk in Christus de Heer, maar ook om van haar kant voor de
toekomst de wegen voor te bereiden van deze medewerking: want het
einde van het tweede christelijk millennium opent als het ware een nieuw
perspectief.
Er is reeds aan herinnerd dat
ook onder de gescheiden broeders velen aan de Moeder van de Heer de
verschuldigde eer bewijzen, vooral onder de oosterse christenen. Het is een
mariaal licht dat op het oecumenisme valt. Ik wil er speciaal nog aan
herinneren dat gedurende het Mariajaar de duizendste verjaardag gevierd
zal worden van het doopsel van de heilige Wladimir, Grootvorst van
Kiev (in het jaar 988), dat het begin was van het christendom in de gebieden
van het Rus van die tijd en vervolgens in andere gebieden van Oost-Europa.
Langs deze weg is door het werk van de evangelisatie het christendom ook buiten
Europa verspreid tot in de noordelijke streken van het Aziatische continent.
Wij zouden ons dus vooral gedurende dit jaar in gebed willen verenigen met
allen die deze duizendste verjaardag van dit doopsel vieren, orthodoxen en katholieken,
en wij hernieuwen en bevestigen met het Concilie de gevoelens van vreugde en
troost omdat de oosterse Christenen . . . met vurige geestdrift en vrome
zin wedijveren om de Moeder van God, altijd Maagd, te vereren.
Ook al ondervinden wij nog steeds
de smartelijke gevolgen van de scheiding die enige tientallen jaren later (in
het jaar 1054) heeft plaatsgevonden, toch kunnen wij zeggen dat wij ons
tegenover de Moeder van Christus waarlijk broeders en zusters voelen binnen het
messiaanse volk dat geroepen is om op aarde een enkele familie van God te
vormen, zoals ik reeds verklaard heb aan het begin van het nieuwe jaar: Wij
willen opnieuw deze universele erfenis van alle zonen en dochters van deze
aarde bevestigen.
Toen ik het Mariajaar
aankondigde heb ik tevens gezegd dat dit volgend jaar besloten zal worden op
het hoogfeest van de Tenhemelopneming van de allerheiligste Maagd,
om het grote teken aan de hemel te doen uitkomen waarover de Apokalyps spreekt.
Op deze wijze willen wij ook gevolg geven aan de aansporing van het Concilie
dat naar Maria opziet als teken van vaste hoop en vertroosting voor het
pelgrimerende volk van God. Het Concilie spreekt deze aansporing uit met de
volgende woorden:
Laten alle gelovigen de Moeder
van God en de Moeder van de mensen dringend erom smeken, dat zij, die de
beginnende Kerk met haar gebed heeft bijgestaan, ook nu zij in de hemel boven
alle gelukzaligen en engelen verheven is, in de gemeenschap van alle heiligen
bij haar Zoon ten beste zal spreken, totdat alle volkerenfamilies, zowel zij
die de erenaam van christenen dragen als zij die hun Verlosser nog niet kennen,
in vrede en eensgezindheid tot een enkel volk van God gelukkig verenigd worden,
tot glorie van de allerheiligste en onverdeelde Drievuldigheid
DEEL 4 - Besluit
Aan het einde van de dagelijkse
getijden stijgt onder andere de volgende aanroeping van de Kerk tot Maria op:
Verheven Moeder van de
Verlosser,
die de open deur des hemel blijft en de sterre der zee
snel het volk te hulp, dat valt en poogt op te staan.
Gij die tot verbazing der natuur uw heilige Schepper hebt gebaard.
Tot verbazing der natuur. Deze
woorden van de antifoon drukken de verbazing van het geloof uit die
het mysterie van het goddelijke moederschap van Maria vergezelt. Zij vergezelt
het in zekere zin in het hart van de natuur en direct in het hart van het
gehele volk Gods, in het hart van de Kerk. Hoe wonderlijk ver is God, Schepper
en Heer van het heelal, gegaan in de openbaring van zichzelf aan de
mens. Hoe duidelijk heeft Hij alle ruimten overwonnen van de oneindige afstand die
de Schepper scheidt van het schepsel! Hij blijft onuitsprekelijk en
onnaspeurlijk in zichzelf, maar nog meer in de werkelijkheid van de
incarnatie van het Woord dat mens is geworden door de Maagd van Nazareth.
Als Hij de mens van eeuwigheid
af heeft willen roepen om deel te krijgen aan het goddelijke wezen, dan kan men
zeggen dat Hij de vergoddelijking van de mens beschikt heeft
overeenkomstig diens historische condities, zodat Hij ook na de zondeval bereid
is om het eeuwige plan van zijn liefde uit te voeren tegen een hoge prijs, door
middel van de vermenselijking van de Zoon die één in wezen met Hem
is. De natuur en meer direct de mens kan niet ontkomen aan de verbazing
tegenover deze gave waaraan hij deelachtig is geworden in de Heilige
Geest: Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn
eniggeboren Zoon heeft gegeven (Joh. 3, 16).
In het middelpunt van dit
mysterie, in het hart van de verbazing van het geloof staat Maria. Als verheven
Moeder van de Verlosser heeft zij deze het eerst ervaren: Gij die tot
verbazing der natuur uw heilige Schepper hebt gebaard!
In de woorden van de liturgische
antifoon ligt ook de waarheid uitgedrukt van de grote wending die
het mysterie van de menswording bewerkt heeft voor de mens. Deze wending hoort
tot heel zijn geschiedenis, van het begin af dat ons geopenbaard is in de
eerste hoofdstukken van genesis, tot aan het laatst toe, in het
perspectief van het einde van de wereld waarvan Jezus ons de dag noch het
uur heeft geopenbaard (Mt. 25, 13). Het is onophoudelijk en voortdurende
omkeer van het vallen naar het opstaan, tussen de mens van de zonde en de mens
van de genade en de gerechtigheid. De liturgie plaatst ons vooral in de Advent
in het zenuwpunt van deze wending en raakt het onophoudelijke heden en
nu ervan aan, terwijl zij uitroept: Snel het volk te hulp dat valt
en poogt te op te staan!
Deze woorden betreffen iedere
mens, alle gemeenschappen, alle naties en volkeren, alle geslachten en
tijdvakken van de mensengeschiedenis, ons tijdvak, deze jaren van het
millennium dat ten einde loopt: Snel te hulp, ja snel het volk te hulp
dat valt!
Dit is de aanroeping die gericht
is tot Maria, de verheven Moeder van de Verlosser; het is de aanroeping
die gericht is tot Christus die door Maria de geschiedenis van de mensheid is
binnengetreden. Van jaar tot jaar verheft de antifoon zich tot Maria en roept
zij het moment op waarop deze wezenlijke historische wending zich voltrokken
heeft, die onomkeerbaar voortduurt: de omkeer van het vallen naar
het opstaan.
De mensheid heeft
bewonderenswaardige ontdekkingen gedaan en wonderbaarlijke resultaten bereikt
op het gebied van de wetenschap en de techniek; zij heeft grote werken verricht
op de weg van de vooruitgang en de beschaving en men zou zeggen dat zij in de
jongste tijden erin geslaagd is de loop van de geschiedenis te versnellen; maar
de fundamentele wending, de wending die oorspronkelijk genoemd kan
worden, begeleidt altijd de tocht van de mens en vergezelt door de
verschillende historische gebeurtenissen heen allen en iedereen. Het is de
omkeer van het vallen naar het opstaan, van de dood naar het
leven. Het is ook een onophoudelijke uitdaging aan het menselijke
bewustzijn, een uitdaging aan heel het historische bewustzijn van de mens: de
uitdaging om de weg van het niet vallen te volgen op de altijd oude
en nieuwe wijzen en van het opstaan als hij gevallen is.
Terwijl de Kerk met de gehele
mensheid de grens tussen de twee millennia nadert, neemt zij van haar kant met
de gehele gemeenschap der gelovigen en samen met iedere mens van goede wil de
grote uitdaging aan de vervat ligt in de woorden van de antifoon over het
volk dat valt en poogt op te staan. Zij richt zich zowel tot de Verlosser als
tot zijn Moeder met de aanroeping: Kom te hulp. Zij ziet de heilige
Moeder van God immers en dit gebed ziet haar diep betrokken bij de
geschiedenis van de mensheid, bij de eeuwige roeping van de mens, volgens het
providentiële plan dat God van eeuwigheid voor hem beschikt heeft; zij ziet
haar moederlijke aanwezigheid en betrokkenheid bij de veelvuldige en
ingewikkelde problemen waarmee heden ten dage het leven van de
enkelingen, van de gezinnen en van de volkeren vergezeld gaat; zij ziet haar
het christenvolk te hulp snellen in de onophoudelijke strijd tussen goed en
kwaad, opdat het niet zal vallen en, als het gevallen is zal
opstaan.
Ik hoop van harte dat ook de
overwegingen die in deze encycliek vervat zijn, mogen dienen tot de vernieuwing
van deze visie in het hart van alle gelovigen! Als bisschop van Rome zend ik
aan allen voor wie deze beschouwingen bestemd zijn de vredeskus en groeten en
zegen in onze Heer Jezus Christus.
Amen.
Gegeven te Rome bij Sint Petrus,
op 25 maart, het hoogfeest van de Aankondiging van de Heer, van het jaar
1987,
het negende van mijn pontificaat.
Paus Johannes Paulus II
Kroontje van dank aan Maria
INLEIDEND GEBED:
Allerheiligste Maagd Maria, machtige Schatbewaarster en
Uitdeelster van Gods Genaden. Ik breng U mijn dank voor al Uw weldaden die ik
niet waardig ben, voor al Uw Liefde die ik nog niet voel, en voor Uw gebeden
die mij de Eeuwige Gelukzaligheid verdienen.
3 x "Wees gegroet Maria
"
daarna (op een gewone rozenkrans) 5 tientjes
als volgt:
* Op de GROTE KRALEN (kralen van het "Onze
Vader"):
Mijn liefhebbende Moeder Maria, Middelares van alle
Genaden, ik dank U voor de gunsten die ik uit Uw handen heb bekomen, voor de
kussen van Liefde die U op mijn hart hebt gedrukt, en voor de onzichtbare
bloemen van Eeuwig Leven die U in mijn ziel hebt gezaaid.
* Op de KLEINE KRALEN (kralen van het
"Weesgegroet"):
Dank U, Hemelse Moeder, voor Uw bescherming, hulp,
bemiddeling en Voorspraak.
Na de 5 tientjes:
Het volgend SLOTGEBED:
Geprezen zij Maria, Middelares voor de hele mensheid.
Geprezen zij Maria, Voorspreekster voor de hele mensheid.
Geprezen zij Maria, Medeverlosseres van de hele mensheid.
Aanvaard de toewijding van mijn hele wezen als dank, want zonder U ben ik
verloren.
|