De oecumenische beweging heeft
op grond van een meer helder en verspreid bewustzijn van de noodzaak om tot de
eenheid van alle christenen te komen van de kant van de katholieke Kerk haar
hoogste uitdrukking gevonden in het werk van het Tweede Vaticaans Concilie: het
is nodig dat de Christenen in zichzelf en in ieder van hun gemeenschappen de
gehoorzaamheid van het geloof verdiepen waarvan Maria het eerste en meest
lichtende voorbeeld is. En aangezien zij het lichtend teken is van de vaste
hoop en de vertroosting van het pelgrimerende volk van God, is het voor de
heilige kerkvergadering een reden tot grote vreugde en vertroosting dat er
onder de gescheiden broeders niet weinigen zijn die aan de Moeder van de Heer
en Verlosser de verschuldigde eer bewijzen, vooral Oosterse Christenen.
De Christenen weten dat zij hun
eenheid alleen werkelijk zullen terugvinden als deze gebaseerd zal zijn op de
eenheid van geloof. Zij moeten niet-geringe verschillen oplossen in de leer
over het mysterie en het dienstwerk van de Kerk en soms ook over de taak van
Maria in het heilswerk.
De dialogen die de katholieke
Kerk begonnen is met de kerken en kerkgemeenschappen van het Westen, komen
steeds meer samen op twee onscheidbare aspecten van heilsmysterie.
Als het mysterie van het mensgeworden Woord ons het mysterie van het goddelijke
moederschap doet onderscheiden en als de beschouwing van de Moeder Gods ons op
haar beurt voert tot een dieper begrip van het mysterie van de incarnatie, dan
moet men hetzelfde zeggen van het mysterie van de Kerk en van het mysterie van
de taak van Maria in het heilswerk. Door dieper door te dringen in de twee
mysteries en het ene te verhelderen door het andere zullen de Christenen die
verlangen te doen wat Jezus hun zal zeggen - zoals hun Moeder hun aanbeveelt
samen voort kunnen gaan op de pelgrimstocht van het geloof, waarvan
Maria nog steeds het voorbeeld is en welke hen moet voeren tot de eenheid die
gewild is door hun ene Heer en zozeer verlangd wordt door hen die oplettend
luisteren naar wat de Geest tegen de kerken zegt (Openb. 2, 7.11.17)
in deze tijd.
Het is een gelukkig teken dat
deze kerken en kerkgemeenschappen met de katholieke Kerk overeenkomen op
fundamentele punten van het geloof, ook wat de Maagd Maria betreft. Zij
erkennen haar immers als Moeder van de Heer en nemen aan dat dit deel uitmaakt
van ons geloof in Christus, waarlijk God en waarlijk mens. Zij zien op naar
haar die aan de voet van het kruis de geliefde leerling als haar zoon ontvangt,
die op zijn beurt als moeder ontvangt.
Waarom zouden wij dus niet allen
samen opzien naar haar als onze gemeenschappelijke Moeder die bidt
voor de eenheid van de familie van God en die allen voorgaat aan
het hoofd van de lange stoet van de getuigen van het geloof in de ene Heer, de
Zoon van God, die zij door de Heilige Geest in haar maagdelijke schoot
ontvangen heeft?
Anderzijds wil ik benadrukken
hoe diep de katholieke Kerk, de orthodoxe Kerk en de oude Oosterse Kerken zich
één voelen door de liefde en de lof voor de Theotókos. Niet alleen zijn
de fundamentele dogmas van het christelijk geloof over de Drie-eenheid en de
menswording van het Woord van God uit de Maagd Maria vastgesteld op
oecumenische Concilies die in het Oosten zijn gehouden, maar ook verheerlijken
de oosterse Christenen . . . met plechtige hymnen ... Maria altijd Maagd ... en
de heilige Moeder van God in hun liturgie.
De broeders van die kerken
hebben ingewikkelde lotgevallen gekend, maar door hun geschiedenis heeft steeds
een vurig verlangen gelopen naar christelijke inzet en apostolische
uitstraling, welke vaak getekend is door vervolgingen die ook bloedig zijn
geweest. Het is een geschiedenis van trouw aan de Heer, een authentieke pelgrimstocht
van het geloof door de plaatsen en tijden heen, waarbij de oosterse
christenen steeds met onbeperkt vertrouwen opgezien hebben naar de Moeder van
de Heer, haar met lofzangen geprezen en voortdurend met gebed aangeroepen
hebben. In de moeilijke ogenblikken van het gekwelde christelijke bestaan hebben
zij tot haar hun toevlucht genomen, omdat zij er zich van bewust waren in haar
een krachtige hulp te hebben. De kerken die de leer van Efese belijden
verklaren dat de Maagd waarlijk Moeder van God is, daar onze
Heer Jezus Christus . . . die voor alle eeuwen naar de godheid uit de Vader
geboren is, in de laatste dagen voor ons en voor ons heil naar de mensheid
geboren werd uit de Maagd Maria, de Moeder van God. De Griekse vaders en de
byzantijnse traditie hebben getracht door de Maagd te beschouwen in het licht
van het mensgeworden Woord door te dringen tot de diepte van de band die Maria
als Moeder van God verbindt met Christus en de Kerk: de Maagd is blijvend
aanwezig in heel de omvang van het heilsmysterie.
De koptische en Ethiopische
tradities zijn tot deze beschouwing van het mysterie van Maria gebracht door de
heilige Cyrillus van Alexandrië en op hun beurt hebben zij haar geprezen met
een overvloed van bloemrijke dichtwerken. Het poëtische genie van sint Efrem de
Syriër, die de citer van de heilige Geest wordt genoemd, heeft
onvermoeibaar de lof van Maria gezongen en in de gehele traditie van de
syrische Kerk een spoor achtergelaten dat nog steeds levend is. De heilige
Gregorius van Narek, één van degenen die op de meest stralende wijze de roem
van Armenië uitmaken, diept in zijn lofrede op de Theotókos met
sterke dichterlijke inspiratie de verschillende aspecten uit van het mysterie
van de incarnatie en ieder daarvan is voor hem een gelegenheid om de
buitengewone waardigheid en de schitterende schoonheid te bezingen en te
prijzen van de Maagd Maria, de Moeder van het mensgeworden Woord.
Het verbaast daarom niet dat
Maria een bevoorrechte plaats inneemt in de eredienst van de oude Oosterse
Kerken, met een onvergelijkelijke overvloed van feesten en hymnen.
In de byzantijnse liturgie gaat
de lof aan de Moeder in alle uren van het goddelijke officie samen met de lof
aan de Zoon en met de lof die door de Zoon opstijgt tot de Vader in de heilige
Geest. In de anafoor of het eucharistische gebed van de heilige Johannes
Chrysostomus bezingt de verzamelde gemeente onmiddellijk na de epiclese als
volgt de Moeder van God:
Het is waarlijk goed u zalig te
prijzen. Theotókos, die allerheiligst bent, geheel zuiver en de Moeder van onze
God. Wij verheerlijken u die meer eer waardig bent dan de cherubijnen en
onvergelijkelijk meer glorie dan de serafijnen. U die zonder uw maagdelijkheid
te verliezen het Woord van God ter wereld hebt gebracht. U die waarlijk de
Moeder van God bent.
Deze lofprijzingen die in iedere
viering van de eucharistische liturgie opstijgen naar Maria hebben vorm gegeven
aan het geloof, de vroomheid en het gebed der gelovigen. Zij hebben in de loop
der eeuwen heel hun geestelijke houding doordrongen en in hen een diepe devotie
opgewekt voor de geheel heilige Moeder van God.
Dit jaar is het twaalf eeuwen
geleden dat het tweede Oecumenisch Concilie van Nicea plaats vond (in
het jaar 787), waarop een einde werd gemaakt aan de bekende controverse over de
verering van de gewijde afbeeldingen en bepaald werd dat, volgens de leer van
de heilige vaders en de universele traditie van de Kerk, samen met het kruis de
beeltenissen van de Moeder van God, van de engelen en van de heiligen
voorgehouden mochten worden aan de verering van de gelovigen, zowel in de
kerken als in de huizen en langs de wegen. Dit gebruik is bewaar gebleven in
heel het oosten en ook in het westen: de beeltenissen van de Maagd hebben een
ereplaats in de kerken en de huizen. Maria wordt er afgebeeld als de troon van
God die de Heer draagt en aan de mensen geeft (Theotókos) of als de
weg die naar Christus leidt en Hem toont (Odigitria) of als orante
die ten beste spreekt en als teken van de goddelijke tegenwoordigheid op de weg
van de gelovigen tot aan de dag van de Heer (Deisis) of als
beschermster die haar mantel uitspreidt over de volkeren (Pokrov) of
als barmhartige Maagd van de tederheid (Eleousa) . Gewoonlijk wordt
zij afgebeeld met haar Zoon. Het kind Jezus, dat zij op haar arm draagt: het is
de band met de Zoon die de Moeder verheerlijkt. Nu eens omarmt zij Hem met
tederheid (Glykofilousa); dan weer lijkt zij hieratisch verzonken in de
contemplatie van Hem die de Heer van de geschiedenis is.
Het is passend ook te herinneren
aan de icoon van de heilige Maagd van Wladimir, die voortdurend de geloofstocht
begeleid heeft van de volkeren van het oude Rusland op de weg van het geloof.
Het eerste millennium va de bekering tot het christendom van die edele landen nadert:
landen van nederigen, van denkers en van heiligen. Nog steeds worden de iconen
onder verschillende titels vereerd in de Oekraïne, in Wit-Rusland en in
Rusland: het zijn beeltenissen die getuigen van het geloof en van de geest van
gebed van het vrome volk, dat de aanwezigheid en de bescherming van de Moeder
Gods ondervindt. Op die iconen schittert de Maagd als beeld van de goddelijke
schoonheid, verblijf van de eeuwige Wijsheid, figuur van de orante, oerbeeld
van de contemplatie, beeld van de heerlijkheid: zij die vanaf haar aardse leven
de geestelijke wetenschap bezit die ontoegankelijk is voor de menselijke rede
en door het geloof de meest verheven kennis heeft bereikt. Ik herinner ook nog
aan de icoon van de Maagd van het cenakel die samen met de apostelen bidt,
wachtend op de heilige Geest: zou zij niet als het ware het teken van hoop
kunnen worden voor allen die in de broederlijke dialoog hun
geloofsgehoorzaamheid willen verdiepen?
Deze rijkdom aan lofprijzing die
opgestapeld is door de verschillende vormen van de grote traditie van de Kerk,
zou ons kunnen helpen om de Kerk weer ten volle te laten ademen met haat twee
longen, het oosten en het westen. Dit is nu meer dan ooit nodig, zoals ik
meermalen heb bevestigd. Het zou een krachtig hulpmiddel zijn om de bestaande
dialoog tussen de katholieke Kerk en de kerken en kerkgemeenschappen van het
westen de bevorderen. Het zou ook voor de Kerk onderweg het middel zijn om op
meet volmaakte wijze haar Magnificat te zingen en te beleven.
HOOFDSTUK 3 - Het Magnificat van
de pelgrimerende Kerk
In de huidige fase van haar
tocht zoekt de Kerk dus de eenheid terug te vinden van hen die hun geloof in
Christus belijden, om de gehoorzaamheid aan haar Heer te tonen die vóór zijn
lijden gebeden heeft voor deze eenheid. Zij zet haar pelgrimstocht voort ...
en verkondigt het kruis en de dood van de Heer, totdat Hij komt.
Dwars door de beproevingen en
de wederwaardigheden heen schrijdt de Kerk voort, gesterkt door de kracht van
Gods genade, die haar door de Heer werd beloofd. Zo is zij bij machte om in de
zwakheid van het vlees van de oprechte trouw niet af te wijken, maar de
waardige bruid van haar Heer te blijven. Dank zij de werking van de heilige
Geest houdt zij niet op zichzelf te vernieuwen, tot zij door het kruis het
licht bereikt dat geen ondergang meer kent.
De moedermaagd is steeds
aanwezig op deze geloofstocht van het volk Gods naar het licht. Dit toont op
speciale wijze de lofzang van het Magnificat, dat opgeweld is uit de
diepte van het geloof van Maria bij het bezoek en niet ophoudt te
weerklinken in het hart van de Kerk door de eeuwen heen. Dit wordt bewezen
doordat het dagelijks gebeden wordt in de liturgie van de vespers en op zovele
andere ogenblikken van persoonlijke en gemeenschappelijke vroomheid.
Mijn hart prijst hoog de Heer,
van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder:
daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid zijner dienstmaagd.
En zie, van heden af prijst elk geslacht mij zalig
omdat aan mij zijn wonderwerken deed die machtig is,
en heilig is zijn Naam.
Barmhartig is Hij van geslacht tot geslacht
voor hen die Hem vrezen.
Hij toont de kracht van zijn arm;
slaat trotsen van hart uiteen.
Heersers ontneemt Hij hun troon,
maar verheft de geringen.
Die hongeren overlaadt Hij met gaven,
en rijken zendt Hij heen met lege handen.
Zijn dienaar Israël heeft Hij zich aangetrokken, gedachtig zijn barmhartigheid
voor eeuwig
jegens Abraham en zijn geslacht,
gelijk Hij had gezegd tot onze vaderen (Lc. 1, 46-55)
Toen Elisabet haar jonge
bloedverwante die uit Nazareth gekomen was, begroet had, antwoordde Maria
met het Magnificat. In haar groet had Elisabet Maria eerst vanwege de vrucht
van haar schoot gezegend genoemd en vervolgens zalig vanwege
haar geloof . Deze tweevoudige zegen had direct betrekking op het moment
van de boodschap. Nu de groet van Elisabet bij het bezoek getuigt van dat
hoogtepunt, wordt het geloof van Maria nog bewuster en drukt het zich opnieuw
uit. Wat op het ogenblik van de boodschap verborgen was gebleven in de diepte van
de gehoorzaamheid van het geloof bevrijdt zich nu om zo te zeggen
als een heldere, levenwekkende vlam van de geest. De woorden die Maria gebruikt
heeft op de drempel van het huis van Elisabet vormen een geïnspireerde
belijdenis van haar geloof, waarin het antwoord op het woord van de
openbaring zich uitdrukt door de religieuze en dichterlijke verheffing van
heel haar wezen tot God. In die verheven woorden, die tegelijk zo eenvoudig
zijn en geheel ingegeven door de gewijde teksten van het volk van Israël,
schijnt de persoonlijke ervaring van Maria door, de extase van haar hart. Er
schittert een straal in van het mysterie van God, de heerlijkheid van zijn
onuitsprekelijke heiligheid, de eeuwige liefde die in de mensgeschiedenis
binnentreedt als een definitieve gave.
Maria heeft als eerste deel aan
deze nieuwe openbaring van God en hierin aan deze nieuwe zelfgave van God.
Daarom roept zij uit: Hij deed aan mij zijn wonderwerken . . . heilig is zijn
Naam. Haar woorden weerspiegelen de vreugde van de geest welke zich moeilijk
laat uitdrukken: Van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder. Want de
meest innerlijke waarheid, zowel over God als over het heil van de mens, . . .
verschijnt ons in Christus die tegelijk de Middelaar en de volheid van de gehele
openbaring is. In haar geestdrift belijdt Maria dat zij zich in het hart zelf
van deze volheid van Christus bevindt. Zij is er zich van bewust dat de belofte
die aan de vaders en vooral aan Abraham en zijn geslacht voor eeuwig is
gedaan, in haar vervuld wordt: dat dus in haar als Moeder van Christus de
gehele heilseconomie uitmondt, waarin zich van geslacht tot geslacht diegene
openbaart die als God van het Verbond zijn barmhartigheid gedachtig is.
De Kerk die van het begin af
haar aardse tocht gelijkvormig maakt aan die van de Moeder Gods, zegt haar
voortdurend de woorden van het Magnificat na. Zij put uit het diepst van het
geloof van de Maagd bij de boodschap en het bezoek de waarheid over de God van
het Verbond, over God die almachtig is en wonderwerken doet aan de
mens: heilig is zijn Naam. In het Magnificat ziet zij de zonde
die aan het begin staat van de aardse geschiedenis van de man en de vrouw, tot
in de wortel overwonnen, de zonde van het ongeloof en van de kleingelovigheid jegens
God. Tegen de verdenking in die de vader van de leugen heeft
opgewekt in het hart van Eva, de eerste vrouw, verkondigt Maria die de traditie
de traditie de nieuwe Eva pleegt te noemen en de ware moeder
van de levenden, met kracht de onverminderde waarheid over God: de
heilige en almachtige God die vanaf het begin de bron van iedere schenking
is, die wonderwerken heeft gedaan. Scheppend schenkt God het bestaan aan
heel de werkelijkheid. De mens scheppend geeft hij in vergelijking met alle
andere aardse schepselen op speciale wijze de waardigheid van zijn beeld en
gelijkenis. En ondanks de zonde van de mens laat Hij zich niet weerhouden in
zijn wil om te schenken en geeft Hij zich in zijn Zoon: Zozeer heeft
Hij de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven (Joh.
3, 16). Maria is de eerste getuige van deze bewonderenswaardige waarheid die
zich ten volle zal verwerkelijken door wat haar Zoon doet en leert en
definitief door middel van zijn kruis en verrijzenis.
De Kerk die ook dwars door
de beproevingen en wederwaardigheden heen niet ophoudt Maria de woorden
van het Magnificat na te zeggen, vat moed ui de kracht
van de waarheid over God die toen met zulke buitengewone eenvoud is verkondigd.
Tegelijk wil zij met deze waarheid over God de moeilijke en soms
onontwarbare wegen van het aardse bestaan van de mensen verlichten. De
tocht van de Kerk die nu aan het einde van het tweede christelijke millennium
is gekomen, houdt een nieuwe inzet in haar zending in De Kerk die Hem volgt die
van zichzelf zei: (God) heeft mij gezonden om aan armen de Blijde
Boodschap te brengen, heeft er van geslacht tot geslacht naar gestreefd en
streeft er nog naar die zending te vervullen.
Haar voorliefde voor de armen staat
op wonderbare wijze in het Magnificat van Maria geschreven. De God
van het Verbond die de Maagd van Nazaret bezongen heeft in de verrukking van
haar geest, is tevens degene die de heersers hun troon ontneemt en de
geringen verheft ..., de hongerigen overlaadt met gaven en de rijken met lege
handen heenzendt ..., de trotsen van hart uiteenslaat ... en barmhartig is voor
hen die Hen vrezen. Maria is diep doordrongen van de geest van de armen
van Jahwe die in het psalmgebed hun verwachten en al hun vertrouwen op
Hem stelden.
Zij verkondigt waarlijk de komst
van het mysterie van het heil, de komst van de Messias van de armen.
De Kerk die put uit het hart van
Maria, uit het diepst van haar geloof dat uitgedrukt is in de woorden van
het Magnificat, wordt zich steeds beter bewust dat de waarheid over
God die redt, over God die de bron van iedere schenking is, niet
gescheiden kan worden van het betonen van zijn voorliefde voor de armen en
geringen, welke bezongen is in het Magnificat en vervolgens
uitdrukking gevonden heeft in de woorden en daden van Jezus.
De Kerk is zich daarom bewust
en in onze tijd wordt dit bewustzijn op geheel bijzondere wijze sterker -, niet
alleen dat deze twee elementen van de boodschap welke vervat is in het Magnificat,
niet gescheiden kunnen worden, maar ook dat zij de betekenis die de
armen en de voorkeur voor de armen hebben in het woord van de
levende God, zorgvuldig moet beschermen. Het gaat om themas en problemen die
organiek samenhangen met de christelijke zin voor vrijheid en bevrijding. Totaal
afhankelijk van God en geheel op Hem gericht door de geestdrift van haar geloof
is Maria naast haar Zoon het meest volmaakte beeld van de vrijheid en
bevrijding van de mensheid en van de kosmos. Naar haar moet de Kerk waarvan zij
de moeder en het voorbeeld is, opzien om de betekenis van haar zending in haar
volheid te begrijpen.
DEEL 3 : MIDDELARES ALS MOEDER
HOOFDSTUK 1 - Maria,
dienstmaagd des Heren
De Kerk weet en leert met sint
Paulus dat wij één middelaar hebben: Want God is één, één is ook de
middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus, die zich als
losprijs voor allen gegeven heeft (1 Tim. 2, 5-6). Welnu, de
moederlijke taak van Maria tegenover de mensen verduistert of vermindert op
geen enkele wijze dat enig middelaarschap van Christus maar toont aan, hoe
krachtig het is. Het is bemiddeling in Christus.
De Kerk weet en leert dat elke
heilsinvloed van de heilige Maagd op de mensen ontstaat ... uit welbehagen
van God, voortvloeit uit de overvloed van de verdiensten van Christus, op
zijn middelaarschap is gevestigd, daarvan volkomen afhankelijk is en daaruit
haar gehele kracht put; de onmiddellijke vereniging van de gelovigen met
Christus geenszins belemmert maar juist bevordert. Deze heilsinvloed wordt
gesteund door de Heilige Geest die, zoals Hij de Maagd Maria overschaduwde en
haar goddelijk moederschap deed aanvangen, zo ook voortdurend haar zorg voor de
broeders van haar Zoon bijstaat.
Het middelaarschap van
Maria is inderdaad nauw verbonden met haar moederschap en
heeft een specifiek moederlijk karakter waardoor het te onderscheiden is van
het middelaarschap van de andere schepselen die op verschillende maar altijd
ondergeschikte wijzen deelnemen aan het enig middelaarschap van Christus, ook
al blijft het hare eveneens deelname. Want al kan geen enkel schepsel op
één lijn worden gesteld met het mens geworden Woord en de Verlosser,
toch verhindert het enig middelaarschap van de Verlosser niet de
menigvuldige medewerking van de schepselen, maar wekt het deze op door ze aan
de enige ervan deelachtig te maken; en zo wordt de ene goedheid van God
op verscheidene wijzen werkelijk uitgespreid in de schepselen.
De leer van het Tweede Vaticaans
Concilie houdt deze waarheid over het middelaarschap van Maria voor als deelname
aan deze enige bron die het middelaarschap van Christus zelf is. Wij lezen
namelijk: De Kerk belijdt zonder aarzelen deze ondergeschikte taak van
Maria; voortdurend ervaart zij deze en zij drukt de gelovigen op het hart,
opdat zij, daar deze moederlijke bescherming geholpen, zich inniger aan de
Middelaar en Verlosser zouden hechten. Deze taak is tegelijk speciaal en
uitzonderlijk. Zij vloeit voort uit haar goddelijk moederschap en kan
slechts op grond van de volledige waarheid over dit moederschap in geloof
begrepen en beleefd worden. Omdat Maria door goddelijke uitverkiezing de Moeder
is van de Zoon die één in wezen is met de Vader, en edelmoedige gezellin Deze
taak vormt een reëel aspect van haar tegenwoordigheid in het heilmysterie van
Christus en de Kerk.
Het is nodig vanuit dit
gezichtspunt nogmaals de fundamentele gebeurtenis in het heilsbestel te
beschouwen, d.w.z. de menswording van het Woord op het ogenblik van de
boodschap. Het is veelbetekenend dat Maria die in het woord van de goddelijke
bode de wil van de Allerhoogste onderkent en zich aan zijn macht onderwerpt,
zegt: Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord
(Lc. 1, 38). Het eerste moment van de onderwerping aan het enig
middelaarschap tussen God en de mensen - het middelaarschap van Jezus
Christus is de aanvaarding van het moederschap door de Maagd van Nazareth.
Maria stemt in met de keuze van God om door de Heilige Geest de Moeder van Gods
Zoon te worden. Men kan zeggen dat haar instemming met het moederschap vooral
een vrucht is van haar volledige overgave aan God in de
maagdelijkheid. Geleid door de bruidsliefde, welke de liefde is die een
menselijke persoon geheel aan God wijdt, heeft Maria de uitverkiezing
tot Moeder van Gods Zoon aanvaard. Krachtens deze liefde wilde Maria altijd en
in alles aan God toegewijd zijn door in maagdelijkheid te leven. De
woorden Zie de dienstmaagd des Heren drukken het feit uit dat zij
van het begin af haar eigen moederschap heeft aanvaard en begrepen als de
totale gave van zichzelf, van haar persoon, ten dienste van het heilsplan
van de Allerhoogste. En heel haar moederlijke deelname aan het leven van Jezus
Christus, haar Zoon, heeft zij tot het einde toe vervuld op een wijze die
overeenkomt met haar roeping tot de maagdelijkheid.
Het moederschap van Maria, tot
in het diepst waarvan de bruidshouding van dienstmaagd des Heren is
doorgedrongen, vormt de eerste en fundamentele dimensie van het middelaarschap
dat de Kerk met betrekking tot haar belijdt en verkondigt en dat zij
voortdurend aanbeveelt aan de liefde van de gelovigen, daar zij er veel
vertrouwen in stelt. Men moet immers erkennen dat God zelf, de eeuwige
Vader zich als eerste heeft toevertrouwd aan de Maagd van
Nazareth, toen Hij haar zijn eigen Zoon gaf in het mysterie van de menswording.
Haar uitverkiezing tot de hoogste taak en waardigheid van Moeder van Gods Zoon
heeft op ontologisch vlak betrekking op de werkelijkheid zelf van de vereniging
van de twee naturen in de persoon van het Woord (hypostatische vereniging). Het
fundamentele feit van Moeder van Gods Zoon te zijn is vanaf het begin een
volledige openheid voor de persoon van Christus, voor hee; zijn werk, voor heel
zijn zending. De woorden Zie de dienstmaagd des heren getuigen van
deze openheid van de geest van Maria, die in zichzelf op volmaakte wijze de
liefde verwezenlijkt welke eigen is aan de maagdelijkheid, verenigd en als het
ware versmolten met de liefde welke karakteristiek is voor het moederschap.
Daarom is Maria niet alleen
de moeder en voedster van de Mensenzoon geworden, maar ook op
heel bijzondere wijze de edelmoedige gezellin van de Messias en
Verlosser. Zoals reeds gezegd, is zij voortgegaan op de pelgrimstocht van het
geloof en op deze pelgrimstocht tot aan de voet van het kruis heeft
zij tegelijk door wat zij gedaan en geleden heeft haar moederlijke medewerking aan
heel de zending van de Heiland gerealiseerd. Langs de weg van die samenwerking
met het werk van de Zoon en Verlosser heeft het moederschap van Maria een
bijzonder verandering gekend en zich steeds meer gevuld met vurige liefde voor
allen tot wie de zending van Christus zich richtte. Door die vurige
liefde die erop gericht is om in vereniging met Christus het
herstel van het bovennatuurlijke leven van de zielen te
bewerken, begon zij op geheel persoonlijke wijze deel te nemen
aan het enige middelaarschap tussen God en de mensen, dat het
middelaarschap van de mens Christus Jezus is. Als eerste heeft zij de
bovennatuurlijke uitwerking van dat enige middelaarschap op zichzelf ervaren
reeds bij de boodschap was zij begroet als vol van genade - en
daarom moet men zeggen dat zij door de volheid van genade en van
bovennatuurlijk leven bijzonder voorbereid was op de medewerking met Christus,
de enige Middelaar van het menselijke heil. En deze medewerking is juist
het middelaarschap dat ondergeschikt is aan het middelaarschap van
Christus.
In het geval van Maria gaat het
om een speciaal en uitzonderlijk middelaarschap dat berust op haar volheid
van genade die tot uitdrukking kwam in de volledige beschikbaarheid van
de dienstmaagd des Heren. In antwoord op deze innerlijke beschikbaarheid
van zijn Moeder bereidde Jezus Christus haar er steeds meer op voor om
voor de mensen moeder in de orde van de genade te worden. Daarom
wijzen minstens indirect bepaalde bijzondere aantekeningen van de
synoptici en nog meer van het evangelie van Johannes die ik
reeds toegelicht heb. In dit opzicht zijn de woorden die Jezus aan het kruis uitgesproken
heeft met betrekking tot Maria en Johannes bijzonder welsprekend.
Na de gebeurtenissen van de
verrijzenis en de hemelvaart ging Maria samen met de apostelen in afwachting
van Pinksteren het cenakel binnen, waar zij aanwezig was als Moeder van de
verheerlijkte Heer. Zij was niet alleen degene die voortging op de
pelgrimstocht van het geloof en de vereniging met haar Zoon standvastig
volhield tot onder het kruis, maar ook de dienstmaagd des Heren die door haar
Zoon achtergelaten was als moeder midden in de beginnende Kerk: Zie daar uw
moeder. Zo begon zich een speciale band te vormen tussen deze Moeder en de
Kerk. De beginnende Kerk was immers een vrucht van het kruis en de verrijzenis
van haar Zoon. Het was niet mogelijk dat Maria, die zich van het begin af
zonder voorbehoud aan de persoon en het werk van de Zoon had gegeven, niet van
het begin af haar moederlijke gaven over de Kerk zou uitstorten. Haar
moederschap is na het heengaan van de Zoon in de Kerk blijven voortbestaan als
moederlijk middelaarschap: door ten beste te spreken voor al haar kinderen werkt
de Moeder mee aan het heilswerk van de Zoon, de Verlosser van de wereld. Het
Concilie leert inderdaad: het moederschap van Maria in het genadebestel gaat
zonder ophouden voort ... tot aan de eeuwige voleinding van alle uitverkorenen.
Bij de verlossingsdood van haar Zoon heeft het moederlijke middelaarschap van
de dienstmaagd des Heren een universele omvang gekregen omdat het
verlossingswerk alle mensen omvat. Zo openbaart zich op bijzondere wijze de
doeltreffendheid van het enige en universele middelaarschap van Christus
tussen God en de mensen. De medewerking van Maria is in haar ondergeschikt
karakter deelname aan de universaliteit van het middelaarschap van de
Verlosser, de enige Middelaar. Het Concilie geeft dit duidelijk aan met de
bovengeciteerde woorden.
Wij lezen verder: Want, ten
hemel opgenomen, heeft zij deze heilbrengende taak niet neergelegd, maar door
haar menigvuldige voorspraak gaat zij voort ons de gaven van het eeuwige heil
te bezorgen. Het middelaarschap van Maria zet zich voort in de geschiedenis
van de Kerk en de wereld met dit karakter van voorspraak dat zich voor het
eerst gemanifesteerd heeft te Kana in Galilea. Wij lezen dat Maria met
moederlijke liefde zorg draagt voor de broeders van haar Zoon die nog op
pelgrimstocht zijn en in gevaren en angsten verkeren, totdat zij het gezegende
vaderland bereiken. Op deze wijze gaat het moederschap van Maria steeds voort
in de Kerk als middelaarschap dat voorspraak is, en de Kerk drukt haar geloof
in deze waarheid uit door Maria aan te roepen onder de titels van
voorspreekster, helpster, bijstand, middelares.
Door haar middelaarschap, dat
ondergeschikt is aan het middelaarschap van de Verlosser, draagt Maria op
speciale wijze bij tot de vereniging van de op aarde pelgrimerende Kerk met de
eschatologische en hemelse realiteit van de gemeenschap van de heiligen, omdat
zij reeds ten hemel opgenomen is.
De waarheid van de
tenhemelopneming die door Pius XII is gedefinieerd, is opnieuw bevestigd door
het Tweede Vaticaans Concilie dat het geloof van de Kerk als volgt uitdrukt:
Tenslotte werd de onbevlekte Maagd, die voor elke smet van de erfzonde behoed
was gebleven, bij het einde van haar aardse loopbaan met lichaam en ziel in de
hemelse glorie opgenomen en tot koningin van allen door de Heer verheven, om
aldus vollediger gelijkvormig te worden aan haar Zoon, de Heer der
heren en de Overwinnaar van zonde en dood.
Met deze leer sloot Pius XII
zich aan bij de Traditie die op vele wijzen uitdrukking gevonden heeft in de
geschiedenis van de Kerk, zowel in het oosten als in het westen.
Met het mysterie van de
tenhemelopneming is in Maria heel de uitwerking van het enige Middelaarschap
van Christus, de Verlosser van de wereld en de verrezen Heer, werkelijkheid
geworden: Allen zullen in Christus herleven. Maar ieder in zijn eigen
rangorde: als eerste en voornaamste Christus, vervolgens, bij zijn komst, zij
die Christus toebehoren (1 Kor. 15, 22-23). In het mysterie van de
tenhemelopneming drukt zich het geloof van de Kerk uit volgens hetwelk Maria
door een innige en onverbreekbare band verenigd is met Christus, omdat zij
die als Moedermaagd op speciale wijze met Hem verenigd was bij zijn eerste
komst, dit door haar voortdurende samenwerking met Hem ook zal zijn in
afwachting van zijn tweede komst; op een meer verheven wijze verlost met het
oog op de verdiensten van haar Zoon heeft zij ook de taak van middelares
van goedertierenheid die eigen is aan de Moeder, bij de definitieve komst, als
allen die Christus toebehoren zullen herleven en de laatste vijand, de dood,
vernietigd zal worden (1 Kor. 15, 26).
Met deze verheffing van de
dochter van Sion bij uitnemendheid door de tenhemelopneming is het
mysterie van haar eeuwige heerlijkheid verbonden. Want de Moeder van Christus
is verheerlijkt als koningin van allen. Zij die bij de boodschap zichzelf
dienstmaagd des Heren heeft genoemd, is heel haar aardse leven trouw gebleven
aan wat deze naam uitdrukt en daarmee heeft zij bevestigd een echte leerlinge
van Christus te zijn die sterk benadrukt heeft dat zijn eigen zending dienst
is: de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en
zijn leven te geven als losprijs voor velen (Mt. 20,28). Zo is Maria de eerste
geworden onder hen die Christus ook in de anderen dienen en aldus, door
nederigheid en geduld, hun broeders terugbrengen naar de koning: Hem dienen is
pas waarlijk heersen; zij heeft ten volle de staat van koninklijke vrijheid
verworven die eigen is aan de leerlingen van Christus: dienen betekent heersen!
Christus, gehoorzaam geworden
tot de dood toe en daarom door de Vader verhoogd, is in de glorie van zijn rijk
binnengegaan. Alles is Hem onderwerpen, totdat Hij zichzelf en heel de
schepping aan de Vader onderwerpt, opdat God alles in allen zou zijn. Maria,
de dienstmaagd des Heren, heeft deel aan dit Rijk van de Zoon. De glorie van
het dienen houdt niet op haar koninklijke verheffing te zijn: ten hemel
opgenomen staakt zij haar heilbrengende dienst niet, waarin het moederlijke
middelaarschap zich uitdrukt tot aan de eeuwige voleinding van alle
uitverkorenen. Zo blijft zij die hier op aarde de vereniging met haar Zoon
standvastig heeft volgehouden tot onder het kruis, steeds met Hem verenigd, nu
alles Hem onderwerpen is, totdat Hij zichzelf en heel de schepping aan de
Vader onderwerpt. Zo is Maria door haar tenhemelopneming als het ware omgeven
door heel de werkelijkheid van de gemeenschap der heiligen en haar vereniging
met de Zoon in de heerlijkheid staat geheel gericht op de definitieve volheid
van het Rijk, als God alles in allen zal zijn. Ook in deze fase blijft het
moederlijke middelaarschap van Maria ondergeschikt aan Hem die de enige
Middelaar is, tot aan de definitieve verwezenlijking van de volheid der tijden,
totdat het heelal in Christus onder één hoofd wordt gebracht.
HOOFDSTUK 2 - Maria
in het leven van de Kerk en van iedere Christen
Het Tweede Vaticaans Concilie
heeft in aansluiting op de Traditie nieuw licht geworpen op de taak van de
Moeder van Christus in het leven van de Kerk. Door de gave ... van het
goddelijk moederschap dat haar met haar Zoon, de Verlosser, verenigt, en door
haar heel bijzondere genaden en opdrachten is de heilige Maagd ook met de Kerk
innig verbonden: de Moeder van God is het model van de Kerk, ... namelijk in de
orde van het geloof, de liefde en de volmaakte eenheid met Christus. Wij
hebben reeds eerder gezien hoe Maria vanaf het begin bij de apostelen bleef in
afwachting van Pinksteren en hoe zij, de zalige die geloofd heeft, van
geslacht tot geslacht aanwezig is midden in de Kerk die in geloof onderweg is,
ook als model van de hoop die niet teleurgesteld wordt.
Maria heeft geloofd dat tot
vervulling zou komen wat haar vanwege de Heer gezegd is. Als maagd heeft zij
geloofd dat zij zwanger zou worden en een zoon ter wereld zou brengen: de
Heilige, aan wie de naam toekomt van Zoon van God, de naam van Jezus (=God
redt). Als dienstmaagd des Heren bleef zij volmaakt trouw aan de persoon en de
zending van deze Zoon. Als bleef zij volmaakt trouw aan de persoon en de zending
van deze Zoon. Als moeder heeft zij in geloof en gehoorzaamheid . . . de eigen
Zoon van de Vader hier op aarde gebaard, en wel zonder een man te bekennen,
overschaduwd door de Heilige Geest.
Om deze redenen wordt Maria
terecht door de Kerk met een bijzonder verering omringd. Inderdaad, vanaf de
oudste tijden wordt (zij) met de titel van Godsmoeder vereerd en tot haar
bescherming nemen de gelovigen in al hun gevaren en noden hun toevlucht. Deze
eredienst is van heel bijzonder aard: hij houdt de diepe band in die bestaat
tussen de Moeder van Christus en de Kerk en drukt deze uit. Maria blijft als
maagd en moeder voor de Kerk het model. Men kan dus zeggen dat Maria die
aanwezig is in het mysterie van Christus vooral volgens dit aspect, dus als
model of beter als beeld ook steeds aanwezig blijft in het mysterie van de
Kerk. Inderdaad wordt ook de Kerk Moeder en maagd genoemd en deze namen zijn
bijbels en theologisch zeer verantwoord.
De Kerk wordt . . . moeder
door het woord van God met getrouwheid op te nemen. Zoals Maria, die als
eerste geloofd heeft oen zij het woord van God aannam dat haar geopenbaard werd
bij de boodschap, en daaraan trouw bleef in al haar beproevingen tot onder het
kruis, zo wordt de Kerk moeder als zij het woord van God met getrouwheid
aanneemt en door de prediking en het doopsel zonen ter wereld brengt, van
de Heilige Geest ontvangen en uit God geboren, voor een nieuw en onsterfelijk
leven. Dit moederlijke kenmerk van de Kerk is op bijzondere
levendige wijze uitgedrukt door de apostel van de heidenen toen hij
schreef: Ach kinderen, ik moet opnieuw weeën om u doorstaan, totdat ge de
gestalte van Christus hebt aangenomen (Gal. 4, 19). Deze woorden van sint
Paulus bevatten een interessant spoor van het moederlijke bewustzijn van de
oerkerk, dat verband houdt met haar apostolische dienstwerk onder de mensen.
Dit bewustzijn maakte het de Kerk mogelijk en maakt het haar steeds mogelijk
het mysterie van haar leven en zending te zien naar het voorbeeld van de
Moeder van de Zoon die de eerstgeborene onder vele broeders is
(Rom. 8, 29).
Men kan zeggen dat de Kerk ook
van Maria haar eigen moederschap leert. Zij herkent het moederlijke aspect van
haar roeping dat wezenlijk verbonden is met haar sacramentele natuur, terwijl
zij de verborgen heiligheid van Maria beschouwt, haar liefde navolgt en de wil
van de Vader getrouw volbrengt.
Als de Kerk teken en instrument
van de innige vereniging met God is, dan is zij dit vanwege haar moederschap:
omdat zij door de levenwekkende Geest zonen en dochters van de mensenfamilie
voortbrengt voor een nieuw leven in Christus; omdat de Kerk zo ten dienste
blijft staan van het mysterie van de aanneming tot de kinderen door de genade,
zoals Maria ten dienste staat van het mysterie van de menswording.
Naar het voorbeeld van Maria
blijft de Kerk tevens de maagd die trouw is aan haar bruidegom: Ook zij is
maagd: zij behoudt haar trouw aan de bruidegom gaaf en zuiver. De Kerk is
inderdaad de bruid van Christus, zoals blijkt uit de paulijnse brieven en
uit de naam die Johannes haar geeft: de bruid van het Lam (Openb. 21, 9).
Wanneer de Kerk als bruid de aan Christus gegeven trouw behoudt, dan heeft
deze trouw die in de leer van de apostel beeld van het huwelijk is geworden,
tegelijk de waarde van beeld van de volledige overgave aan God in het celibaat
omwille van het Rijk der hemelen ofwel van de aan God gewijde
maagdelijkheid.
Juist deze maagdelijkheid naar
het voorbeeld van de Maagd van Nazareth is bron van een bijzonder geestelijke
vruchtbaarheid: zij is bron van het moederschap in de Heilige Geest.
De Kerk behoudt ook het geloof
dat zij van Christus ontvangen heeft: naar het voorbeeld van Maria die alles
wat haar goddelijke Zoon betrof in haar hart bewaarde en bij zichzelf overwoog,
legt zij zich erop toe het Woord van God te bewaren en de rijkdommen ervan
oordeelkundig en omzichtig na te vorsen, om er in ieder tijdvak voor alle
mensen trouw van te getuigen.
Aangezien Maria haar voorbeeld
is gaat de Kerk naar Maria toe en tracht zij aan haar gelijk te worden: in
navolging van de Moeder van haar Heer bewaart zij op maagdelijke wijze, door de
kracht van de Heilige Geest, het ongerept geloof, de standvastige hoop en de
oprechte liefde. Maria is dus aanwezig in het mysterie van de Kerk als model.
Maar het mysterie van de Kerk bestaat er ook in de mensen voort te brengen voor
een nieuw en onsterfelijk leven: dit is haar moederschap in de Heilige Geest.
En hier is Maria niet alleen model en beeld van de Kerk maar veel meer.
Want met moederlijke liefde draagt zij bij tot de geboorte en de
opvoeding van de zonen en de dochters van de moederkerk. Het moederschap
van de Kerk verwerkelijkt zich niet alleen volgens het model en het beeld van
de Moeder Gods maar ook met haar medewerking. De Kerk putovervloedig
uit deze medewerking, uit het moederlijke middelaarschap dus, dat
karakteristiek is voor Maria, omdat zij reeds op aarde bijdroeg tot de geboorte
en de opvoeding van zonen en dochters van de Kerk, als Moeder van de Zoon die
God gesteld heeft tot Eerstgeborene onder vele broeders.
Zij droeg ertoe bij zoals het
Tweede Vaticaans Concilie leert met moederlijke liefde. Hier ziet men de
werkelijke waarde van de woorden die Jezus op het uur van het kruis tot zijn
moeder gesproken heeft: Vrouw, zie daar uw zoon, en tot de
leerling: Zie daar uw moeder (Joh. 19, 26-27). Het zijn woorden
die de plaats van Maria in het leven van de leerlingen van Christus bepalen
en, zoals reeds gezegd, het nieuwe moederschap van de Moeder van de Verlosser
uitdrukken: het geestelijke moederschap dat voortgekomen is uit het diepst van
het Paasmysterie van de Verlosser der wereld. Het is een moederschap in de orde
van de genade, want het smeekt de gave af van de Heilige Geest die de nieuwe
kinderen van God verwekt die verlost zijn door het offer van Christus: de Geest
die ook Maria, samen met de Kerk, ontvangen heeft op de dag van Pinksteren.
Het christenvolk ervaart en
beleeft dit moederschap speciaal in het heilig Gastmaal, de liturgische
viering van het mysterie van de verlossing waarin Christus tegenwoordig komt
zijn waarachtige lichaam geboren uit de Maagd Maria.
Terecht heeft de vroomheid van
het christenvolk steeds een nauw verband gezien tussen de verering
van de heilige Maagd en de eucharistische eredienst: dit is een feit dat men
kan opmerken zowel in de westerse als in de oosterse liturgie, in de tradities
van de kloosterfamilies, in de spiritualiteit van de hedendaagse bewegingen,
ook in die van de jongeren, in de pastoraal van de Mariaheiligdommen. Maria
voert de gelovigen tot de Eucharistie.
Het is wezenlijk voor het
moederschap dat het betrekking heeft op personen. Het vormt steeds een
unieke en onherhaalbare relatie van twee personen: van de moeder met
het kind en van het kind met de moeder. Ook als eenzelfde vrouw
moeder is van vele kinderen, dan kenmerkt toch haar persoonlijke relatie met
ieder van hen wezenlijk het moederschap. Want ieder kind is op unieke en
onherhaalbare wijze ter wereld gebracht en dit geldt zowel voor de moeder als
voor het kind. Ieder kind wordt op diezelfde wijze omringd met de moederlijke
liefde waarop zijn opvoeding en rijping in menselijkheid gebaseerd zijn.
Men kan zeggen dat het
moederschap in de orde van de genade de gelijkenis behoudt met
wat in de orde van de natuur de band van de moeder met het kind
kenmerkt. In dit licht wordt het begrijpelijker dat in het testament van
Christus op Golgota het nieuwe moederschap van zijn Moeder uitgedrukt is in het
enkelvoud tegenover één mens: Zie daar uw zoon.
Men kan bovendien zeggen dat in
die woorden ook volledig het motief aangegeven wordt voor de mariale
dimensie van het leven van de leerlingen van Christus: niet allen van
Johannes die op dat uur samen met de Moeder van zijn Meester onder het kruis
stond, maar van iedere leerling van Christus, van iedere christen. De Verlosser
vertrouwt zijn Moeder aan de leerling toe en geeft haar tegelijk als moeder aan
hem. Het moederschap van Maria dat een erfenis wordt voor de mens is een gave:
een geschenk dat Christus persoonlijk aan ieder mens geeft. Zoals de
Verlosser Maria toevertrouwt aan Johannes, zo vertrouwt Hij tegelijk Johannes
toe aan Maria. Aan de voet van het kruis begint de speciale toewijding van
de mens aan de Moeder van Christus die vervolgens in de geschiedenis van
de Kerk op verschillende wijzen in praktijk gebracht en uitgedrukt is. Als de
apostel en evangelist na de woorden weergegeven te hebben die Jezus aan het
kruis tot de moeder en tot hemzelf richtte, eraan toevoegt: En van dat
ogenblik af nam de leerling haar bij zich (Joh. 19, 27), dan wil dit
ongetwijfeld zeggen dat aan de leerling de taak van zoon werd gegeven en dat
hij de zorg voor de moeder van zijn geliefde Meester op zich nam. Daar Maria
aan hem persoonlijk als moeder gegeven werd, duidt het, zij het indirect,
datgene aan wat de intieme band van een kind met zijn moeder uitdrukt. En dit
alles kan begrepen worden in het woord overgave. De overgave is het
antwoord op de liefde van een persoon en in het bijzonder op de
liefde van de moeder.
De mariale dimensie van het
leven van een leerling van Christus drukt zich op speciale wijze uit juist door
zon kinderlijke overgave aan de Moeder van God, welke zijn oorsprong heeft in
het testament van de Verlosser op Golgota. Als de christen zich kinderlijk aan
Maria toevertrouwt, neemt hij de Moeder van Christus op in
het zijne, zoals de apostel Johannes gedaan heeft, en leidt hij haar binnen in
heel de ruimte van zijn eigen innerlijke leven, d.w.z. in zijn menselijke en
christelijke ik: Hij nam haar bij zich. Zo streeft hij ernaar binnen
te treden in de straal van werking van de moederlijke liefde waarmee
de Moeder van de Verlosser zorg draagt voor de broeders van haar Zoon tot
wier geboorte en opvoeding zij bijdraagt, overeenkomstig de maat van de gave
die aan ieder eigen is door de kracht van de Geest van Christus. Zo ontplooit
zich ook het moederschap naar de geest dat de taak van Maria is geworden onder
het kruis en in het cenakel.
Deze kinderlijke band, dit zich
toevertrouwen van een zoon aan de Moeder heeft niet slechts zijn oorsprong
in Christus, maar men kan zeggen dat het tenslotte op Hem gericht is.
Men kan zeggen dat Maria tot allen dezelfde woorden blijft zeggen die zij te
Kana in Galilea gezegd heeft: Doet maar wat Hij u zeggen zal. Hij, Christus,
is immers de enige Middelaar tussen God en de mensen; Hij is de weg, de
waarheid en het leven (Joh. 14, 6); Hij is degene die door de Vader aan
de wereld is gegeven, opdat de mens niet verloren zal gaan, maar eeuwig
leven zal hebben (Joh. 3, 16). De Maagd van Nazareth is de eerste getuige geworden
van deze heilsliefde van de Vader en zij verlangt ook altijd en overal
zijn nederige dienstmaagd te blijven. Maria is ten opzichte van iedere
Christen, van iedere mens degene die als eerste geloofd heeft en
zij wil juist met dit geloof van een bruid en moeder haar invloed uitoefenen op
allen die zich als kinderen aan haar toevertrouwen. En het is bekend dat, hoe
meer deze kinderen in die houding volharden en daarin vooruitgaan, Maria hen
des te dichter bij de ondoorgrondelijke rijkdom van Christus (Lc.
3, 8) brengt. En zij herkennen eveneens steeds beter heel de waardigheid van de
mens en de uiteindelijke zin van zij roeping, want Christus maakt . . .
de mens voor zichzelf duidelijk.
Deze mariale dimensie van het
christelijk leven krijgt een bijzonder accent waar het om de vrouw en haar
conditie gaat. De vrouwelijkheid staat immers op speciale wijze in relatie met
de Moeder van de Verlosser; een thema dat elders nader uitgewerkt zal kunnen
worden. Hier wil ik alleen opmerken dat de persoon van Maria van Nazareth licht
werpt op de vrouw als zodanig door het feit zelf dat God zich in de
sublieme gebeurtenis van de incarnatie van de Zoon heeft toevertrouwd aan de
vrije en actieve dienst van een vrouw. Daarom kan men zeggen dat de vrouw die
naar Maria kijkt in haar het geheim vindt om op waardige wijze haar vrouw-zijn
te beleven en haar echte promotie te realiseren. In het licht van Maria ziet de
Kerk op het gelaat van iedere vrouw een schoonheid die de spiegel is van de
meest verheven gevoelens waartoe het menselijke hart in staat is: de totale
offervaardigheid van de liefde; de kracht die weet te weerstaan aan de grootste
smart; de onbeperkte trouw en de onvermoeibare zorg; het vermogen om de doordringende
intuïtie te verenigen met het woord van ondersteuning en bemoediging.
Paulus VI heeft tijdens het
Concilie plechtig verklaard dat Maria Moeder van de Kerk is, dat wil
zeggen Moeder van hel het christenvolk, zowel van de gelovigen als van de
herders. Later, in 1968, bevestigde hij deze verklaring in de
geloofsbelijdenis die bekend is onder naam Credo van het Volk van
God in een nog meer bindende vorm met de woorden: Wij geloven dat de
allerheiligste Moeder van God, de nieuwe Eva, de Moeder van de Kerk, in de
hemel haar moederlijke taak ten opzichte van de ledematen van Christus
voortzet, door mee te werken aan de geboorte en de ontwikkeling van het
goddelijke leven in de zielen van de verlosten.
De leer van het Concilie heeft
onderstreept dat de waarheid over de allerheiligste Maagd en Moeder van
Christus een doeltreffend hulpmiddel vormt voor de verdieping van de waarheid
over de Kerk. Sprekend in verband met de constitutie Lumen
Gentium die juist door het Concilie goedgekeurd was, heeft Paulus VI
gezegd: De kennis van de ware katholieke leer over de heilige Maagd Maria
zal altijd een sleutel vormen voor het nauwkeurige begrip van het mysterie van
Christus en van de Kerk.
Maria is in de Kerk aanwezig als
Moeder van Christus en tevens als de Moeder die Christus in het mysterie van de
verlossing aan de mens gegeven heeft in de persoon van de apostel Johannes.
Daarom omringt Maria met haar nieuwe moederschap in de Geest allen en
ieder in de Kerk en door de Kerk. In deze zin is Maria, de
Moeder van de Kerk, ook moeder van de Kerk. Want deze moet, zoals Paulus
VI wenst en vraagt, de Maagd en Moeder van God tot het meest authentieke
voorbeeld van de volmaakte navolging van Christus nemen.
Dank zij deze speciale band die
de Moeder van Christus met de Kerk verbindt, wordt het mysterie
duidelijker van de vrouw die vanaf de eerste hoofdstukken van het boek
Genesis tot aan de Apokalyps de openbaring van Gods heilsplan ten
opzichte van de mensheid vergezelt. Maria die als Moeder van de Verlosser aanwezig
is in de Kerk, neemt inderdaad op moederlijke wijze deel aan de lastige
worsteling tegen de machten van de duisternis, die zich ontwikkelt gedurende
heel de geschiedenis van de mensheid. En daar de Kerk haar identificeert met
de vrouw, bekleed met de zon (Openb. 12, 1), kan men zeggen
dat de Kerk in de zalige Maagd de volmaaktheid reeds bereikt heeft,
waardoor zij vlek noch rimpel vertoont. Daarom heffen de christenen op hun
aardse pelgrimstocht in geloof hun ogen op naar Maria en spannen zij zich
nog steeds in om in heiligheid te groeien.
Maria, de dochter van Sion bij
uitnemendheid, helpt al haar kinderen, waar en in welke situatie zij ook
leven om in Christus de weg naar het huis van de Vader te vinden.
Daarom, onderhoudt de Kerk in
heel haar leven met de Moeder van God een band die in het heilsmysterie het
verleden, het heden en de toekomst omvat en vereert zij haar als geestelijke
moeder van de mensheid en pleitbezorgster van genade.
HOOFDSTUK 3 - De
betekenis van het Mariale jaar
Juist de speciale band van de
mensheid met deze Moeder heeft mij er toe gebracht om in de Kerk een Mariajaar
uit te roepen in de periode die voorafgaat aan het einde van het tweede
millennium na de geboorte van Christus. Een soortgelijk initiatief is er reeds in
het verleden geweest toen Pius XII het jaar 1954 tot Mariajaar uitriep teneinde
de uitzonderlijke heiligheid van de Moeder van Christus in het licht te stellen
die tot uitdrukking komt in de mysteries van haar onbevlekte ontvangenis (welke
precies een eeuw eerder tot dogma was verklaard) en van haar tenhemelopneming.
Nu wil ik in de lijn van het
Tweede Vaticaans Concilie de speciale tegenwoordigheid van de Moeder Gods
in het mysterie van Christus en zijn Kerk doen uitkomen. Dit is namelijk een
fundamentele dimensie die opkomt uit de mariologie van het Concilie dat nu
reeds meer dan twintig jaar geleden is afgesloten. De buitengewone
bisschoppensynode die in 1985 heeft plaatsgevonden heeft allen aangespoord
de leer en de aanwijzingen van het Concilie trouw te volgen. Men kan zeggen dat
het Concilie en de synode datgene bevatten wat de Heilige Geest wil zeggen
tot de Kerk in de huidige fase van de geschiedenis.
|