ARTIKEL 3 - Laat ons Christus' liefde tot de
Kerk navolgen
Opdat die oprechte liefde, waardoor wij in de Kerk en haar
leden onze Heiland zelf moeten zien, niet langzamerhand verflauwt, moeten wij
Jezus beschouwen als het hoogste voorbeeld van liefde tegenover de Kerk.
a. Door de alomvattende liefde; protest tegen het prediken
van haat; de christelijke caritas
Laat ons op de eerste plaats het alomvattende van deze
liefde navolgen. Op de eerste plaats komt de bruid van Christus, de Kerk; maar
de liefde van de goddelijke Bruidegom breidt zich zó wijd uit, dat zij niemand
uitsluit, en in de bruid geheel het menselijk geslacht omvat. Jezus heeft Zijn
bloed gegeven voor alle mensen, om hen allen op het kruis met God te verzoenen
en hen allen in Zijn éne lichaam te verenigen. De ware liefde tot de Kerk verlangt
dus niet alleen, dat wij als leden van dat lichaam onderling om elkaar bezorgd
zijn en ons verheugen over de eer, die één lid te beurt valt, of medelijden met
het lid, dat lijdt, maar bovendien, dat wij ook in de overige mensen, die nog
niet met ons in het lichaam van de Kerk zijn verenigd, broeders van Christus
zien naar het vlees, die tezamen met ons geroepen zijn tot de eeuwige
zaligheid. Spijtig genoeg zijn er velen tegenwoordig vijandig tegenover de
Kerk, alsof zij aan de mens een hogere waarde en kracht zouden verlenen. Maar
laten wij Jezus volgen, die ons geleerd heeft, iedereen te beminnen, ook onze
vijanden.
Laat ons bezingen, welke de lengte, de breedte, de hoogte
en de diepte is van de liefde van Christus, een liefde, die door het verschil
van afkomst en levensgewoonten niet wordt verbroken, door de onmetelijke
afstanden van de zeeën niet wordt verminderd, door rechtvaardige of zelfs
onrechtvaardige oorlogen niet wordt ontbonden.
De ernst van dit uur, waarin zovele pijnen de lichamen
verscheuren, en zoveel droefheid de harten, moet allen aanzetten tot het
beoefenen van die hemelse liefde, opdat allen, die van goede wil zijn, met verenigde
krachten de onmetelijke geestelijke en lichamelijke noden door hun
bewonderenswaardige en ingespannen goedheid en barmhartigheid trachten te
verlichten. Zo zal de zorgzame vrijgevigheid en de onuitputtelijke
vruchtbaarheid van het mystieke lichaam van Christus heel de wereld overstralen.
b. Door haar werkdadigheid en bestendigheid; Katholieke
Actie
Vanaf de menswording van Christus, toen Hij de eerste
grondslag legde van Zijn Kerk, tot aan het einde van Zijn sterfelijk leven
heeft Hij zonder ophouden door Zijn schitterende voorbeelden van heiligheid,
door Zijn preken, Zijn gesprekken, het samenbrengen van Zijn leerlingen en het
bouwen van het Godsrijk, gewerkt aan de vorming en bevestiging van de Kerk; en
dat ten koste van veel inspanning. Wij verlangen dus, dat allen die de Kerk als
hun moeder beschouwen, er zich ernstig rekenschap van geven, dat niet slechts
de priesters en zij die zich in het religieuze leven aan God hebben gewijd,
maar ook de overige leden van het mystieke lichaam van Jezus Christus de plicht
hebben, ingespannen en ijverig, overeenkomstig ieders rang, mee te werken aan
de opbouw en uitbreiding van dit lichaam. In het bijzonder wensen wij, dat dit
begrepen wordt door degenen, die strijden in de rijen van de Katholieke Actie
en met de bisschoppen en priesters in het apostolaat medewerken, en ook door
degenen, die in godvruchtige verenigingen hun hulp tot dat doel verlenen. Dat
deze ijverige toeleg van hen allen in de huidige omstandigheden van het hoogste
belang en van het grootste gewicht is, ziet iedereen.
Hier kunnen wij niet nalaten te spreken over de vaders en
moeders, aan wie Jezus de tederste leden van Zijn mystieke lichaam heeft
toevertrouwd. Wij bezweren hen dus bij hun liefde tot Christus en de Kerk, met
alle ijver zorg te dragen voor de hun gegeven kinderen en ze te behoeden voor
die vele gevaren, waaraan ze tegenwoordig zo gemakkelijk zijn blootgesteld.
c. Door onafgebroken gebed
Maar in het bijzonder betuigde onze Verlosser Zijn
brandende liefde tot de Kerk door de innige gebeden, die Hij voor haar richtte
tot Zijn hemelse Vader. Want allen weten hoe Hij kort voor Hij de kruisdood onderging,
vurig bad voor Petrus, voor de overige apostelen en voor allen die op de
prediking van het woord Gods in Hem zouden geloven.
In het hoogpriesterlijke gebed bidt Jezus voor zijn
leerlingen : Johannes 17:6-19 Ik heb uw
Naam geopenbaard aan de mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. U
behoorden ze toe; Mij hebt Gij ze gegeven en zij hebben uw woord onderhouden. Nu
weten zij dat al wat Gij Mij gegeven hebt van U komt. Want de boodschap
die Gij Mij hebt meegedeeld, heb Ik hun meegedeeld, en zij hebben ze aangenomen
en naar waarheid erkend dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd dat
Gij Mij hebt gezonden. Ik bid voor hen. Niet voor de wereld bid Ik, maar
voor hen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren. Al het mijne is
van U en het uwe is van Mij. Zo ben Ik in hen verheerlijkt. Ik blijf niet
langer in de wereld, zij echter blijven in de wereld, terwijl Ik naar U toe
kom. Heilige Vader, bewaar in uw Naam hen die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij
één mogen zijn zoals Wij. Toen Ik bij hen was, bewaarde Ik in uw Naam hen
die Gij Mij hebt gegeven. Ik heb over hen gewaakt en niemand van hen is
verloren gegaan, behalve de man des verderfs, want de Schrift moest vervuld
worden. Maar nu kom Ik naar U toe en nog in de wereld zeg Ik dit, opdat
zij mijn vreugde ten volle in zich zouden bezitten. Ik heb hen uw woord
meegedeeld, maar de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet van de wereld zijn,
zoals Ik niet van de wereld ben. Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld
wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor het kwaad. Zij zijn niet van de
wereld, zoals Ik niet van de wereld ben. Wijd hen U toe in de waarheid. Uw
woord is waarheid. Zoals Gij Mij in de wereld gezonden hebt, zo zend Ik
hen in de wereld, en omwille van hen wijd Ik Mij aan U, opdat ook zij in
waarheid aan U toegewijd mogen zijn.
aa. Bidden voor de leden der Kerk
Laat ons op Christus' voorbeeld de Vader van de Oogst dagelijks
smeken, dat Hij werklieden zendt in Zijn oogst; en iedere dag stijgt ons aller
gebed ten hemel om alle ledematen van het mystieke lichaam van Jezus Christus
aan God aan te bevelen. Op de eerste plaats de bisschoppen, aan wie de
bijzondere zorg voor hun diocees is toevertrouwd; vervolgens de priesters en de
kloosterlingen, mannen en vrouwen, die, tot Gods bijzondere dienst geroepen,
zowel in hun eigen land als elders onder de heidense volkeren het rijk van onze
goddelijke Verlosser verdedigen, uitbreiden en voortplanten. Maar geen enkel
lid van dit lichaam mag in dit gemeenschappelijk smeekgebed worden vergeten,
vooral zij niet, die gedrukt gaan onder de smarten en kwellingen van dit aardse
leven of die na dit leven in het vagevuur worden gelouterd. En het moet ook
degenen omvatten, die in de christelijke leer worden onderwezen, opdat zij zo
spoedig mogelijk door het zuiverend water van het doopsel kunnen worden
gereinigd.
bb. Bidden voor hen die nog geen lid zijn
Vurig wensen wij ook, dat deze gemeenschappelijke gebeden
met brandende liefde worden gestort voor hen, die ofwel nog niet zijn verlicht
door de waarheid van het Evangelie en nog niet in de veilige schaapstal van de
Kerk zijn binnengegaan, ofwel dooreen jammerlijke breuk in de eenheid van
geloof en gemeenschap zijn afgescheiden van ons. Herhalen wij daarom dat
goddelijk gebed, dat onze Verlosser tot Zijn hemelse Vader richtte: "Mogen
allen één zijn; zoals Gij, Vader, zijt in Mij, en Ik in U, mogen zij ook één
zijn in Ons, opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt." (Joh.
17, 21)
Gij weet hoe wij vanaf de aanvang van ons pontificaat ook
hen, die niet behoren tot het zichtbare verband van de katholieke Kerk, aan
Gods bescherming en leiding hebben aanbevolen en hoe wij plechtig hebben
verzekerd, dat niets ons op het voorbeeld van de goede Herder nauwer aan het
hart ligt, dan dat zij het leven hebben en in overvloed hebben.
Deze verklaring willen wij in dit rondschrijven, waarin wij
de lof van "het grote en heerlijke lichaam van Christus" hebben
bezongen, met een beroep op het gebed van geheel de Kerk herhalen, en wij
nodigen met grote liefde hen allen één voor één uit, toe te geven aan de
inwendige drang van de goddelijke genade en te proberen zich te bevrijden uit
die toestand, waarin zij niet zeker kunnen zijn van hun eeuwig heil.
Want, ook al zijn zij door een onbewuste wens en onbewust
verlangen op het mystieke lichaam van de Verlosser gericht, toch missen zij die
overvloedige en machtige hemelse gaven en hulpmiddelen, die men alleen in de
katholieke Kerk kan genieten. Laten zij dus toetreden tot de katholieke eenheid
en, met ons in het éne lichaam van Jezus Christus verenigd, zich allen in een liefdesgemeenschap
aansluiten bij het éne Hoofd. In onafgebroken gebed tot de Geest van liefde en
waarheid wachten wij hen op met breed uitgestrekte armen, tot zij terugkeren naar
hun eigen en voorvaderlijke thuis.
Maar al is het onze wens, dat het gebed van het mystieke
lichaam voortdurend opstijgt tot God, opdat alle dwalenden zo spoedig mogelijk
binnengaan in de ene schaapstal van Jezus Christus, verklaren wij toch ook, dat
het volstrekt noodzakelijk is, dat dit vrijwillig en uit eigen beweging
geschiedt, omdat niemand gelooft tenzij uit vrije wil.
Als daarom mensen zonder te geloven in feite gedwongen
worden om het kerkgebouw te betreden, tot het altaar te naderen en de
sacramenten te ontvangen, dan worden zijn ongetwijfeld geen echte christenen.
Want het geloof, zonder hetwelk het "onmogelijk is
aan God te behagen" (Hebr. 11, 6) moet zijn een volkomen vrije
"onderwerping van verstand en wil." Als het dus zou voorkomen, dat
iemand tegen zijn wil gedwongen wordt om het katholieke geloof te omhelzen, dan
moeten wij dit afkeuren. Maar omdat de mensen een vrije wil bezitten en,
gedreven door hartstochten en verkeerde neigingen, hun vrijheid ook kunnen
misbruiken, daarom is het nodig, dat de Vader hen door de Geest van Zijn
veelgeliefde Zoon onweerstaanbaar trekt tot de waarheid. Als nu velen, helaas,
de katholieke waarheid nog niet kennen en niet vrijwillig toegeven aan de
ingeving van de goddelijke genade, dan is dit niet alleen te wijten aan het
feit, dat zijzelf, maar ook dat de gelovigen deze genade niet nog vuriger van
God afbidden. Tot dat vurig en volhardend gebed op het voorbeeld van onze
goddelijke Verlosser wekken wij daarom al degenen, in wie de liefde tot de Kerk
brandend is, dringend op te bidden voor vorsten en regeerders.
cc. Bidden voor vorsten en regeerders
Het is noodzakelijk, dat de gelovigen vurig bidden voor de
koningen en vorsten en voor allen, die de volkeren besturen en die door hun
tijdelijke macht de Kerk kunnen beschermen en helpen, opdat, na het herstel van
rust en orde, onder de bezieling van de goddelijke liefde, uit de hoog
opgezweepte golven de "vrede, het werk der gerechtigheid" (Jes.
32, 17), weer mag oprijzen en worden teruggeschonken aan de vermoeide mensheid,
en opdat onze goede moeder de Kerk een stil en rustig leven kan leiden in alle
vroomheid en eerbaarheid.
Wij moeten God smeken, dat allen, die de volkeren besturen,
de wijsheid mogen beminnen, opdat op hen nooit van toepassing zijn die ernstigste
woorden van de Heilige Geest:
"De Allerhoogste zal uw daden nagaan en uw
gedachten doorvorsen, omdat gij, hoewel dienaren van Zijn koningschap, niet
volgens gerechtigheid hebt geoordeeld en de wet der gerechtigheid niet hebt
onderhouden, noch volgens de wil Gods hebt geleefd. Verschrikkelijk en
onverwacht zal Hij u verschijnen, want een allerstrengst oordeel zal worden
geveld over hen, die regeren. Want voor de geringe is er barmhartigheid, maar
de machtigen zullen streng worden gestraft. God immers kent geen aanzien van
persoon en Hij zal niemands grootheid vrezen. Want groot en klein heeft Hij
gemaakt, en gelijkelijk draagt Hij zorg voor allen; maar de machtigen wacht een
streng onderzoek. Tot u dus, o koningen, richt ik deze woorden, opdat gij de
wijsheid leert en haar niet ontrouw wordt." (Wijsh. 6, 4-10)
d. Door aan te vullen wat aan Christus' lijden ontbreekt
Maar niet alleen door Zijn ingespannen arbeid en Zijn
voortdurend gebed heeft Christus onze Heer Zijn liefde tot Zijn onbevlekte
bruid getoond, maar ook door de pijnen en kwellingen, die Hij voor haar graag
en met liefde verdroeg. "Toen Hij de Zijnen had liefgehad.... had Hij
hen lief tot het einde toe." (Joh. 13, 1) En Hij heeft Zich Zijn Kerk door
Zijn bloed verworven.
Laten wij dus, zoals dat ter verzekering van onze zaligheid
nodig is, bereidwillig de bloedige voetstappen van Jezus volgen: "Wanneer
wij met Hem zijn samengegroeid door het beeld van Zijn dood, dan zullen wij het
ook wezen door dat van Zijn verrijzenis" (Rom. 6, 5), en "indien
wij met Hem zijn gestorven, zullen wij ook met Hem leven." (2 Tim. 2,
11) Dit wordt van ons ook gevorderd door de echte en werkdadige liefde tot de
Kerk en tot de zielen, welke zij voor Christus voortbrengt. Want hoewel onze
Heiland door Zijn bittere pijnen en dood voor de Kerk een oneindige genadeschat
heeft verdiend, toch worden die genadegaven ons volgens de plannen van Gods
voorzienigheid slechts bij gedeelten geschonken; en de meerdere of mindere
overvloed er van hangt voor een groot deel ook af van onze goede werken,
waardoor deze vrij door God gegeven regen van hemelse gaven over de zielen der
mensen wordt afgetrokken. Die regen van hemelse genaden zal ongetwijfeld
overrijk zijn, als wij niet alleen vurig daarom bidden, vooral door de zo
mogelijk zelfs dagelijkse deelname aan het eucharistisch offer, en als wij door
onze christelijke liefdewerken de noden van zovele ongelukkigen zoeken te
verlichten; maar als wij daarenboven de onvergankelijke goederen hoger stellen
dan de vergankelijke dingen van deze aarde, als wij dit sterfelijk lichaam door
vrijwillige versterving beteugelen, het alles wat ongeoorloofd is weigeren en
het ook dwingen tot wat hard en moeilijk is, als wij ten slotte de moeiten en
smarten van dit leven uit Gods hand met onderwerping aanvaarden. Want zo zullen
wij volgens Paulus "aanvullen in ons vlees, wat aan het lijden van
Christus ontbreekt, voor Zijn lichaam, dat de Kerk is."
Terwijl wij dit schrijven, staat ons voor de geest de
helaas bijna ontelbare menigte van ongelukkigen, wier leed ons met diepe
droefheid vervult: zieken, armen, verminkten, weduwen en wezen en vele anderen,
die onder hun eigen bitter lot of dat hunner dierbaren vaak ten dode toe
gedrukt gaan. Allen, die om welke reden ook in droefheid of angst verkeren,
sporen wij met vaderlijke goedheid aan, vertrouwvol op te zien naar de hemel,
en hun leed aan Hem op te dragen, die hen eenmaal overvloedig zal belonen. En
allen mogen bedenken, dat hun smart niet vruchteloos is, maar dat deze voor
henzelf en voor de Kerk van groot voordeel zal zijn, als zij haar met die goede
mening geduldig verdragen. Tot de uitvoering van dit voornemen kunnen zij grote
hulp vinden om die dagelijkse toewijding en opdracht aan God, die in gebruik is
bij de leden van het Apostolaat van het gebed; deze godvruchtige vereniging
willen wij hier, als God uitermate welgevallig, met nadruk aanbevelen.
Wij moeten, om het heil van onze ziel te bewerken, altijd
onze smarten verenigen met het lijden van Jezus, nu meer dan ooit, nu de
geweldige oorlogsbrand bijna de gehele wereld in vlammen zet, en voor zo velen
dood, ellende en kommer betekent. Nu moeten allen het zich tot plicht rekenen,
zich te onthouden van de zonde, van de verleiding van de wereld, van de
onbeteugelde lichamelijke genoegens, en van die ijdelheid en leegheid van het
aardse, die ons niets baat voor onze christelijke vorming en voor het bereiken
van de hemel. Wij moeten veeleer diep in onze geest de woorden prenten van onze
voorganger Leo de Grote, die ons verzekert, dat wij 'door het doopsel geworden
zijn het vlees van de Gekruiste, en dat wonderschone gebed van de heilige
Ambrosius: "Draag mij, Christus, op het kruis, dat redding is voor, de
dwalenden, de enige rust voor de vermoeiden en het enige leven voor de
gestorvenen."
Vóór wij dit schrijven besluiten, kunnen wij niet nalaten
allen opnieuw aan te sporen, om hun goede moeder de Kerk met toegewijde en
werkdadige liefde te beminnen. Als het heil van de gehele mensenfamilie, die
door het goddelijk Bloed is verlost, ons werkelijk ter harte gaat, laat ons dan
iedere dag onze gebeden, moeiten en kwellingen aan de eeuwige Vader opdragen
voor het welzijn en de uitbreiding van de Kerk. En laten wij, nu zwarte
onweerswolken de hemel bedekken, en geweldige gevaren de mensengemeenschap en
de Kerk zelf bedreigen, onszelf en onze belangen aan de Vader der
barmhartigheid aanbevelen met de bede: "Zie neer, Heer, op dit Uw
gezin, waarvoor onze Heer Jezus Christus niet heeft geaarzeld Zich in de handen
van de zondaars over te leveren en de folteringen van het kruis te ondergaan."
DEEL 4 - Over de Heilige Maagd Maria
Moge de Maagd en Moeder Gods, de vervulling van deze wensen,
die ongetwijfeld ook de uwe zijn, verkrijgen en bewerken. Haar allerheiligste
ziel is meer dan alle andere door God geschapen zielen vervuld van de
goddelijke Geest van Jezus Christus en zij heeft "in naam van heel het
menselijk geslacht" er in toegestemd, dat "een geestelijk huwelijk
tussen de Zoon Gods en de menselijke natuur werd voltrokken."
Zij was het, die Christus onze Heer, die reeds in haar
maagdelijke schoot de waardigheid droeg van Hoofd der Kerk, op wonderbare wijze
ter wereld heeft gebracht als de bron van alle hemels leven; zij reikte de
pasgeboren Profeet, Koning en Hogepriester ter aanbidding toe aan de
eerstelingen uit de Joden en heidenen. Op haar moederlijk gebed heeft bovendien
haar enige Zoon "te Kana in Galilea" het wonderteken verricht
waardoor "Zijn leerlingen in Hem geloofden." (Joh. 2, 11) Zij heeft,
vrij van iedere persoonlijke of erfelijke smet, en steeds allerinnigst met haar
Kind verenigd, als de nieuwe Eva Hem op Golgotha aan de Vader met het offer van
haar moederlijke rechten en moederlijke liefde opgedragen voor alle kinderen
van Adam, die door zijn ongelukkige val waren besmet. Zo werd zij, die naar het
lichaam de Moeder was van Jezus, ons Hoofd, naar de geest op een nieuwe,
smartelijke en tevens eervolle titel Moeder van al Zijn ledematen. Zij was het,
die door haar oppermachtig gebed verkreeg, dat de Geest van de goddelijke
Verlosser, die reeds op het kruis was gegeven, op de Pinksterdag aan de
pasgeboren Kerk als drager van wondere gaven werd geschonken. Zij heeft ten
slotte als waarachtige Koningin der martelaren, door moedig en trouw haar mateloze
smarten te dragen, meer dan alle christen-gelovigen "aangevuld wat aan
het lijden van Christus ontbreekt... voor Zijn lichaam, de Kerk." (Kol.
1, 24) En zij heeft het mystieke lichaam van Christus, dat uit het geopende
Hart van onze Verlosser was geboren, met dezelfde moederlijke zorg en toegewijde
liefde gekoesterd, waarmee zij eens het Kindje Jezus in de kribbe voedde en
verzorgde.
Moge zij dus, de allerheiligste Moeder van alle ledematen
van Christus, aan wier onbevlekt Hart wij met groot vertrouwen alle mensen
hebben toegewijd, en die nu in de hemel naar lichaam en ziel verheerlijkt
tezamen met haar Zoon heerst, door haar voorspraak van Hem verkrijgen, dat zich
vanuit het verheven Hoofd ononderbroken en overvloedige genadestromen aan alle
ledematen van het mystieke lichaam meedelen; en moge zij door haar waakzame
bescherming nu, evenals in vroeger eeuwen, de Kerk beschermen en voor de Kerk
en geheel de mensengemeenschap eindelijk rustiger tijden van God verkrijgen.
Zegen
Steunend op deze hemelse hoop, geven wij van harte aan u
allen, als blijk van ónze bijzondere welwillendheid en als onderpand van
goddelijke genaden, de apostolische zegen.
|