Leer
van de Antichrist
Hoofdstuk
7 : Bijbelse uitleg : deel 5
* 1 Samuel 16:12 beschrijving van Christus
1 Samuel 16:12 Isaï liet hem dus halen. De jongen was
rossig, had mooie ogen en een prettig voorkomen. Nu zei Jahwe: `Hem moet gij
zalven: hij is het.
De term rossig beschrijft een rood kleur van haar dat
meest geassocieerd wordt met de Kelten.
In Het Archko volume, werd Gamaliel gezonden door het
Sanhedrin om Jozef en Maria te ondervragen met betrekking tot het kind Yeshua. Hij
beschrijft Yeshua als volgt: Zijn haar is een beetje meer goudkleurig dan het
hare (zijn moeder Maria), hoewel het evengoed van de zon kan zijn
Zijn ogen
zijn groot en blauw, zijn wenkbrauwen zijn zeer groot.
Valleus Paterculus, een Romeinse geschiedschrijver,
ontmoette en interviewde Yeshua en schreef een rapport naar Pilatus, die op
zijn beurt een rapport maakte naar Caesar. Paterculus verklaarde: Op een dag toen
ik langs Siloe langs kwam, was er een grote menigte van mensen, en Ik zag
temidden van de groep een jonge man die geleund stond tegen een boom, en kalm
de menigte toesprak. Men zei dat het Yeshua was
Zijn haar en baard waren
goudkleurig en gaven hem een hemels aanblik
Valleus notas. uit:
Killing Jesus Pilates Report Ph. Dr. William G. Von Peters
Valleus Paterculus, een Romeinse geschiedschrijver, was 19 jaar
toen Jezus werd geboren. Men dacht dat zijn werk nergens meer te vinden was. Ik
ken maar twee geschiedschrijvers die verwijzen naar zijn geschriften, Priscian
en Tacitus, die over hem spreken als afstammeling van een riddersfamilie van
Campania.
Van wat we van deze schrijvers verzameld hebben, moet Valleus een
goede vriend van Caesar geweest zijn, die hem opvoedde tot hij één van de grote
mannen werd van Rome, en gedurende 16 jaar het leger leidde. Hij keerde terug
naar Rome in het jaar 31 en beëindigde zijn werk, dat Efistoria Romania werd
genoemd. Hij was een magistraat toen Augustus stierf, en terwijl Vinceus consul
was.
Valleus zei dat hij in Judea een man tegenkwam, die Jezus van
Nazareth werd genoemd. Hij was één van de meest opmerkelijke karakters die hij
ooit had gezien. Hij vreesde Jezus meer dan een heel leger, want hij genas alle
soorten ziekten en wekte de doden op, en wanneer hij een boomgaard of fruitboom
vervloekte als ze geen vruchten droegen, verdroogden ze onmiddellijk tot in de
wortels. Na verwezen te hebben naar de wonderlijke werken van Jezus, zei hij
dat hoewel Jezus zon macht had, hij het niet gebruikte om iemand te schaden,
maar dat hij altijd de armen hielp.
Valleus zei dat de Joden verdeeld waren in hun opinie over Hem. De
armere klasse beschouwden Hem als hun koning en bevrijder van de Romeinse
autoriteit, en als Jezus een leger had opgericht en macht gegeven had aan het
leger dan had hij de wereld in 1 dag kunnen weggeveegd hebben. Maar de rijke
Joden haatten en vervloekten Hem achter Zijn rug, en noemden Hem een Egyptische
tovenaar, hoewel ze doodsbang waren voor Hem. (Valleus Paterculus, B. 72,
gevonden in het Vaticaan te Rome)
Rapport van Pilatus
aan de Keizer van Rome :
Aan Tiberius Caesar, Keizer van Rome.
Edele Souverein, Groeten: De gebeurtenissen van de laatste
paar dagen in mijn provincie hebben zulk een karakter gehad, dat ik U de
volledige details wil geven zoals zij zich voordeden. En het zou mij niet
verwonderen als deze in de loop der tijd de bestemming van onze natie zullen
veranderen; want het lijkt dat in de laatste tijd al de goden zijn opgehouden
genadig te zijn. Ik ben welhaast geneigd te zeggen: Vervloekt zij de dag waarop
ik Valerioa Grato in het gouvernement van Judea ben opgevolgd, want sinds die
tijd is mijn leven een aaneenschakeling geweest van ongemak en ellende.
Met mijn aankomst in Jeruzalem nam ik mijn intrek in de
ambtswoning en liet alles in gereedheid brengen voor een luisterrijk feest,
waarvoor ik de viervorst van Galilea uitnodigde, samen met de hogepriester en
zijn functionarissen. Op het bestemde tijdstip verschenen geen gasten. Dit
beschouwde ik als een belediging van mijn waardigheid en van die van het gehele
gouvernement dat ik vertegenwoordig. Enkele dagen later verwaardigde de
hogepriester zich om mij te bezoeken. Zijn houding was deftig en bedrieglijk.
Hij liet het voorkomen dat zijn religie hem en de zijnen verbood aan te zitten
aan de tafels van de Romeinen en met hen te eten en gemeenschap te hebben. Maar
dit was slechts een schijnheilig vertoon, waarbij zijn gelaat de
geveinsdheid verried. Niettemin dacht ik dat het paste zijn excuus te
accepteren. Vanaf dát moment was ik overtuigd dat de overwonnenen zich de
vijanden hadden verklaard van de overwinnaars en ik wilde de Romeinen
waarschuwen zich in acht te nemen voor de hogepriester van dit land. Ze wilden
zelfs hun eigen moeder wel verraden als ze daarmee een functie met een luxe
leven konden verkrijgen. Het leek me dat van de overwonnen steden Jeruzalem de
moeilijkste is om te regeren. De mensen zijn zo onstuimig, dat ik op het
ogenblik in vrees leef voor een opstand. Ik heb niet genoeg soldaten om die te
onderdrukken. Ik had slechts een centurio en honderd mensen onder mijn bevel:
Ik verzocht versterking van de prefect van Syrië, die mij echter meedeelde zelf
nauwelijks over voldoende troepen te beschikken om zijn eigen provincie te
verdedigen. Een onverzadigbare dorst om het rijk, zonder de middelen daartoe,
uit te breiden, doet mij vrezen dat dit zal leiden tot een omverwerping van ons
gehele gouvernement.
Ik leefde afgezonderd van de massa, want ik wist niet hoe deze
priesters het gepeupel tot actie zouden beïnvloeden. Niettemin
trachtte ik, voor zover in mijn vermogen, de gedachten en houding van het volk
te bepalen. Onder de verschillende geruchten die mij ter ore waren gekomen,
was daar een die bijzonder mijn aandacht trok. Een jonge man, zo werd gezegd, was
in Galilea verschenen en predikte met een edele zalving een nieuwe wet in de
naam van de God die hem had gezonden. In het begin was ik bevreesd dat het zijn
voornemen was om de mensen tegen de Romeinen op te zetten, maar mijn vrees werd
spoedig verdreven. Jezus van Nazareth sprak eerder als vriend van de
Romeinen dan van de Joden. Op zekere dag, toen ik langs de plaats Siloam kwam,
waar een grote toeloop van mensen was, merkte ik temidden van de schare een
jonge man op, die leunend tegen een boom- zich kalm tot de menigte richtte.
Mij werd gezegd dat het Jezus was. Dit had ik gemakkelijk kunnen vermoeden, zó
groot was het verschil tussen hem en hen die naar hem luisterden. Zijn
goudgekleurde haar en baard gaven zijn verschijning een hemels aanzien. Hij leek
ongeveer dertig jaar oud te zijn. Nooit heb ik een bevalliger of vrediger
voorkomen gezien. Welk een kontrast tussen hem en zijn toehoorders met hun
zwarte baarden en tanige gelaatskleur!
Hem door mijn aanwezigheid liever niet willen storen, vervolgde ik
mijn wandeling, maar beduidde mijn secretaris zich bij de schare te voegen en
te luisteren. De naam van mijn secretaris is Manlius. Hij is een kleinzoon van
de overste van de samenzweerders die, wachtend op Cataline, in Eturia
verbleven. Manlius was reeds lange tijd inwoner van Judea en is wel
vertrouwd met de Hebreeuwse taal. Hij was mij toegewijd en mijn vertrouwen
waardig. Toen ik de ambtswoning betrad, vond ik Manlius, die mij de woorden
verhaalde die Jezus bij Siloam had gesproken. Nooit heb ik in de werken van
filosofen iets gelezen dat vergeleken kan worden met de waarheidsgetrouwe
uitspraken van Jezus. Een van de rebellerende Joden, die Jeruzalem zo rijk was,
vroeg Jezus of het wettig was de Keizer schatting te betalen. Hij antwoordde
hem: Geef de Keizer wat de Keizer toebehoort en aan God de dingen van God.
Het was vanwege de wijsheid in zijn spreken dat ik de Nazarener zoveel
vrijheid toestond, want het lag in mijn macht hem te arresteren en naar Pontus
te verbannen. Dat zou echter in tegenstelling zijn geweest met het recht dat de
Romeinse overheid altijd in haar handelingen met mensen heeft gekarakteriseerd.
Deze man was nóch opruiend, nóch opstandig. Ik strekte daarom mijn bescherming
verder over hem uit, hoewel hem dat zelf waarschijnlijk onbekend was. Hij had
de vrijheid te handelen, te spreken, toehoorders te verzamelen, zich tot het
volk te richten en discipelen uit te kiezen, zonder beperking door enig
ambtelijk bevelschrift. Zou dit ooit gebeuren (moge de goden het voorteken
afwenden), zou het ooit gebeuren zeg ik, dat de religie van onze voorvaderen
verdrongen zou worden door de religie van Jezus, dan zou Rome haar voortijdige
dood hebben te danken aan deze edele tolerantie, terwijl ik, ongelukkige
stumper, het instrument zou zijn geweest van wat de Joden voorzorg noemen en
wij bestemming.
Deze onbeperkte vrijheid, toegestaan aan Jezus, prikkelde de Joden
niet de armen, maar de rijken en machthebbers-. Het is waar, Jezus was streng
tegen laatstgenoemden en, naar mijn mening was dit een politieke reden, voor
het niet beteugelen der vrijheid van de Nazarener, Schriftgeleerden en
Farizeeën, kon hij tot hen zeggen, u bent een gebroed van adders; u gelijkt
op geverfde graven. U vertoont u goed voor de mensen, maar u hebt de dood in
u. Andere tijden kon hij spotten met de aalmoezen van de rijken en
hoogmoedigen, en hen zeggen dat de penning van de arme in de ogen van God veel
kostbaarder was. Elke dag bereikten de ambtswoning klachten over de
onbeschaamdheid van Jezus.
Ik was ook ingelicht dat hem een ongeluk zou kunnen overkomen; dat
het niet eerste keer zou zijn dat Jeruzalem hen stenigde die zichzelf profeten
noemden. Een beroep zou worden gedaan op de Keizer. Hoe dan ook, mijn
handelswijze was door de Senaat goedgekeurd en mij was versterking beloofd
zodra de oorlog met de Parten zou zijn beëindigd. Zelf te zwak een opstand te
onderdrukken, besloot ik een maat te hanteren die de rust in de stad zou kunnen
bevorderen zonder de ambtswoning te onderwerpen aan nederige concessies. Ik
schreef aan Jezus en verzocht hem naar de ambtswoning te komen voor een
onderhoud. Hij kwam!
U weet dat in mijn aderen een vermenging van Spaans en Romeins
bloed vloeit, dat geen vrees kent of licht ontroerd wordt. Toen de Nazarener
zijn opwachting maakte, wandelde ik in mijn galerij en het leek wel alsof mijn
voeten als met een ijzeren hand met het marmeren plaveisel werden verbonden, en
ik beefde overal mijn leden als een boosdoener, hoewel de Nazarener zo rustig
was en de onschuld zelve. Toen hij mij dicht was genaderd, bleef hij staan
en het scheen dat hij door een teken tot mij zei: Ik ben hier, hoewel hij
niet een woord sprak. Een poos lang beschouwde ik met bewondering en ontzag dit
buitengewoon type man, een type dat een groot aantal schilders, die vorm
en model aan veel goden en helden had gegeven, onbekend was. Er was niets in
hem dat het karakter van afweer droeg en toch gevoelde ik een grote vrees en
huivering om hem te naderen. Jezus zei ik eindelijk tot hem en mijn tong
stamelde- Jezus van Nazareth, de laatste drie jaren heb ik u ruime
vrijheid van spreken toegestaan, waarvan ik geen spijt heb.
Uw woorden zijn die van een wijsgeer. Ik weet niet of u ooit
Socrates of Plato hebt gelezen, maar dit weet ik, dat er in uw voordracht een
majestueuze eenvoud is die u vér boven deze filosofen verheft. De keizer is
hierover geïnformeerd en ik, als zijn nederige vertegenwoordiger in dit land
ben blij u deze vrijheid te hebben verleend, welke u zo waardig bent. Nochtans
wil ik u niet verhelen, dat uw wijze van spreken sterke en verstokte vijanden
tegen u heeft verwekt. Nóch dat dit een verrassing is. Socrates had
zijn vijanden en hij gevoelde zich het slachtoffer van hun haat. De uwen zijn
dubbel vertoornt: op ú naar aanleiding van uw verhandelingen, die zo streng van
inhoud zijn, en op mij, te oorzake van de vrijheid die ik u veroorloofde. Zij
beschuldigen mij zelfs indirect met u samen te spannen, met als doel de
Hebreeën van hun weinige macht te beroven die Rome hen heeft gelaten. Mijn
verzoek- ik zeg niet mijn bevel- is, dat u in de toekomst voorzichtiger en
gematigder zult optreden en meer op hen zult letten, opdat u niet de hoogmoed
van uw vijanden zult opwekken, en zij niet het domme volk tegen u opzetten, en
mij dwingen de instrumenten der wet te hanteren.
De Nazarener antwoordde mij kalm: Vorst dezer aarde, uw
woorden komen niet voort uit ware wijsheid. Zeg tegen de bergstroom om in het
midden van de bergengte te blijven staan; het zal de bomen in de vallei
ontwortelen. De bergstroom zal u antwoorden dat het de natuurwetten van de
Schepper zal gehoorzamen. God alleen weet waar de wateren van de bergstroom
heenvloeien. Voorwaar ik zeg u, vóórdat de roos van Saron bloeit, zal het bloed
van de rechtvaardige worden vergoten. Uw bloed zal niet worden vergoten,
sprak ik diep bewogen; u bent, vanwege uw wijsheid, in mijn waardering
kostbaarder dan al de woelige en trotse Farizeeën die de hun, door de Romeinen
toegestane, vrijheid misbruiken. Zij zweren tegen de Keizer en zetten zijn
milddadigheid om in vrees, de ongeletterden de indruk gevend dat
Caesar een tieren is en hun verdelging zoekt. Onbeschaamde ellendelingen. Ze
zijn zich niet bewust dat de wolf van de Iber zich soms kleedt met de huid van
een schaap om zijn gemene voornemens te volvoeren. Ik wil u tegen hen
beschermen. Mijn ambtswoning zal een asiel zijn, onschendbaar dag en nacht.
Jezus schudde onverschillig zijn hoofd en zei met een
ernstige maar voorspellende glimlach: Wanneer die dag zal zijn gekomen, zullen
er geen schuilplaatsen zijn voor de zoon des mensen, noch op de aarde, noch onder
de aarde. De schuilplaats van de rechtvaardige is daar, wijzend naar de hemel.
Dat wat in de boeken der profeten is geschreven, moet worden vervuld. : Jonge
man, antwoordde ik mild, u dwingt mij mijn verzoek om te zetten in een bevel.
De veiligheid van de provincie die mij is toevertrouwd vereist dit. U moet
in uw spreken meer matigheid betrachten. Overtreedt mijn bevel niet;
u weet de gevolgen. Mijn geluk zij met u, vaarwel!
,,Vorst dezer aarde, antwoordde Jezus, ,,Ik kom niet om
oorlog in de wereld te brengen, maar vrede, liefde en blijdschap. Ik werd
geboren op de dag waarop Keizer Augustus vrede aan de Romeinse wereld
gaf. Vervolgingen komen niet uit mij voort. Ik verwacht het van anderen en wil
het tegemoet treden naar de wil van mijn vader, die mij de weg heeft getoond.
Beteugel derhalve uw aards beleid. Het is niet in uw macht het
slachtoffer bij de voet van de tabernakel der verzoening
te arresteren.,, Dit zeggende verdween hij als een heldere schaduw achter de
gordijnen van de galerij; tot mijn grote opluchting, want ik voelde een zware
last waarvan ik mij niet kon bevrijden zolang ik in zijn nabijheid vertoefde.
,,De vijanden van Jezus richtten zich daarna tot Herodus, die over
Galilea regeerde om zich op de Nazarener te wreken. Was Herodus naar eigen
goeddunken te werk gegaan, hij zou bevel hebben gegeven Jezus onmiddellijk ter
dood te brengen; maar, hoe trots ook zijn koninklijke waardigheid,
hij aarzelde om een handeling uit te voeren die zijn invloed in de Senaat zou
verkleinen, of hij was, evenals ik, bevreesd voor Jezus. Nochtans zou een
Romeins officier zich nooit laten afschrikken door een Jood. Hieraan
voorafgaand had Herodus naar mij gevraagd in de ambtswoning. Toen hij, na een
wat onbelangrijke conversatie, opstond om heen te gaan, vroeg hij mij om mijn
opinie betreffende de Nazarener. Ik antwoordde hem dat Jezus mij voorkwam als
één van de grote filosofen die grote naties soms hadden voortgebracht; dat zijn
leringen in geen enkel opzicht schendend waren, en dat de bedoelingen van Rome
waren hem de vrijheid van spreken te laten die gerechtvaardigd was door zijn
daden. Herodus glimlachte boosaardig en mij groetend met ironisch respect, ging
zijns weegs.
Het grote feest van de Joden naderde, en het voornemen bestond om
zich op te maken voor een soort volksjubel die aan de plechtigheid van een
paasfeest vooraf gaat. De stad was overvol met woelige mensen die tierden om de
dood van de Nazarener. Mijn afgezant lichtte mij in dat de schatkist van de
tempel dienst deed om de mensen om te kopen. Een Romeins hoofdman was beledigd.
Ik had naar de Prefect van Syrië geschreven om honderd soldaten voetvolk en
even zoveel cavalerie. Hij wees dit af. Ik zag mijzelf alleen met een handvol
veteranen in het midden van een rebellerende stad, te zwak om een opstand te
onderdrukken, en geen keus gelaten dan het te tolereren. Ze hadden Jezus
gegrepen, en de oproerkraaiers daar zij niets van de ambtswoning hadden te
vrezen, in de overtuiging dat ik het oproer door de vingers zou zien, zoals hun
leiders hen hadden verteld zetten hun geraas voort: ,,Kruisig hem!
Kruisig hem!.
Drie machtige partijen hadden zich in die tijd tegen Jezus
verbonden: ten eerste de Herodianen en Sadduceeën, wier opruiend handelen
scheen voort te komen uit dubbele motieven. Zij haatten de Nazarener en konden
het Romeinse juk niet uitstaan. Zij hadden mij nooit vergeven dat ik de heilige
stad was binnengekomen met banieren die het beeld van de Romeinse Keizer droegen;
en hoewel ik in deze zaak de fatale fout had toegegeven, was de heiligschennis
niet minder gruwelijk in hun ogen. Nog een andere grief knaagde in hun boezem.
Ik had voorgesteld een deel van de schatkamer in de tempel te gebruiken om een
gebouw op te richten voor publiek gebruik. Mijn voorstel werd geminacht. De Farizeeën
waren bekende vijanden van Jezus. Zij bekommerden zich niet om het
gouvernement. Zij torsten met bitterheid de strenge berispingen die de
Nazarener hen drie jaar lang onafgebroken had gegeven, overal waar hij ging.
Beschroomd en te zwak om zelf te handelen, hadden zij de ruzie van de
Herodianen en Sadduceeën aangegrepen. Benevens deze drie partijen had
ik te strijden tegen een onbesuisde losbandige menigte, die altijd klaar stond
een oproer te steunen en profijt te trekken uit de wanorde en tweestrijd die
daaruit zou voorkomen.
Jezus werd voor de Hogepriester gesleurd en ter dood veroordeeld.
Het was op dat moment dat de hogepriester Kajafas een handeling van
onderworpenheid verrichtte. Hij zond zijn gevangenen naar mij toe om zijn
veroordeling te bekrachtigen en de terechtstelling te verzekeren. Ik antwoordde
hem dat, als Jezus een Galileeër was, de zaak onder de rechtsbevoegdheid van
Herodus viel en gaf opdracht hem daarheen te zenden. De listige viervorst
betuigde ootmoed, gaf zijn achting aan de luitenant des Keizers en
vertrouwde het noodlot van de man in mijn handen. Spoedig kreeg mijn paleis het
aanzien van een belegerde vesting. Van moment tot moment werd hun misnoegen
groter. Jeruzalem was overstroomd met mensenmassas van de bergen van Nazareth.
Het leek of heel Judea in de stad was uitgestort.
Ik had mijn vrouw genomen uit de Kelten. Zij beweerde in de
toekomst te kunnen kijken. Schreiend en zichzelf aan mijn voeten werpend sprak
ze tot mij: ,, Hoedt u! Hoedt u!, en raak deze man niet aan, want hij
is heilig. De afgelopen nacht heb ik hem in een visioen gezien. Hij wandelde op
het water; hij vloog op de vleugelen van de wind. Hij sprak tot de storm en tot
de visjes van het meer; allen waren hem gehoorzaam. Zie, de
bergstroom welke bij de Kedronberg vloeit, is met bloed bevlekt. De trappen bij
de borstbeelden van de Keizer zijn bedekt met begroeisel, de zuilen van de binnenhof
begeven het en de zon is met rouw bedekt gelijk een Romeinse godin in de
graftombe. Ach, Pilatus! Kwaad wacht u, als u niet wilt luisteren naar de
verzekering van uw vrouw. Vrees de vloek van een Romeins Senaat; vrees de
afkeuring van de Keizer.
Op dit tijdstip kreunde de marmeren trap onder het gewicht van de
menigte. De Nazarener werd naar mij teruggebracht. Ik begaf mij naar de
rechtszaal, gevolgd door mijn garde, en vroeg de mensen op strenge toon wat zij
verlangden, ,, De dood van de Nazarener, was hun antwoord. ,,Voor
welke misdaad? ,, Hij heeft gelasterd, hij heeft de verwoesting van de tempel
geprofeteerd; hij noemt zichzelf de Zoon van God, de Messias, de Koning der
Joden. ,,Romeins recht, zei ik, ,, straft zulke gevallen niet met de dood. ,, Kruisig
hem! Kruisig hem! riep de meedogenloze horde. De razernij van de dol geworden
menigte deed de fundamenten van het paleis schudden. ,, Daar was
slechts één die kalm bleef in het midden van de kolossale mensenmassa. Het was
de Nazarener. Na veel vruchteloze pogingen hem tegen zijn woedende en
onbarmhartige vervolgers te beschermen hanteerde ik een middel dat mij op dat
ogenblik het enige toescheen dat zijn leven kon redden.
Ik stelde voor gezien het hun gewoonte was met zulke gelegenheden
een gevangene vrij te laten om Jezus te ontbinden en vrij te laten; dat hij
de zondebok mocht zijn, zoals zij het noemen. Maar zij zeiden: ,, Jezus moet
worden gekruisigd. Ik sprak toen met hen over het
onverenigbare van hun handelswijze, een handelswijze die niet in
overeenstemming was met hun wet, hen aantonend dat geen rechter een vonnis over
een misdadiger kon uitspreken tenzij hij een gehele dag had gevast; en dat het
vonnis de goedkeuring van het Sanhedrin moest hebben en de handtekening van de
president van de rechtbank. Dat geen misdadiger op dezelfde dag dat het vonnis
werd uitgesproken, kon worden terechtgesteld, en dat de volgende dag, de dag
der terechtstelling, het Sanhedrin de vraag zou zijn voorgelegd het hele proces
opnieuw te bezien. Eveneens zou, overeenkomstig hun wet, een man met
een vlag bij de deur van de rechtszaal moeten worden geplaatst, en een eindje
verderop iemand op een paard, om de naam van de misdadiger uit te roepen,
benevens zijn misdaad, en eveneens de namen der getuigen, om te weten of iemand
in zijn voordeel kon getuigen. En de gevangene, op weg naar zijn
terechtstelling, had het recht driemaal terug te keren en voor nieuwe
gezichtspunten te pleiten die hem tot voordeel konden strekken. Ik verzocht al
deze pleidooien in de hoop hen ontzag in te boezemen en tot onderwerping te
brengen, maar zij bleven roepen: ,,Kruisig hem! Kruisig hem!
,, Ik gaf toen bevel dat Jezus zou worden gegeseld, in de hoop
dat dit hen tevreden zou stellen, maar het maakte hun razernij slechts
groter. Daarna vroeg ik om een bekken met water en wies mijn handen ten
overstaan van de luidruchtige menigte, daarmee getuigend dat naast mijn oordeel
Jezus van Nazareth niets gedaan had waardoor hij de dood verdiende. Maar
tevergeefs. Het was zijn léven waar deze ellendelingen naar dorsten. Dikwijls
ben ik onze burgerrellen getuige geweest van de woede en toorn der
menigte, maar niets kon worden vergeleken met datgene waar ik bij deze
gebeurtenis getuige van was. Het mag met recht worden gezegd dat alle geesten
van de helse regionen zich te Jeruzalem hadden verzameld. In plaats van te
lopen, leek het of de massa door een maalstroom, als een werveling werd
gedragen, in levende golven voortrollend van de poorten der ambtswoning tot aan
de berg Zion toe, terwijl zij zó huilden, gierden, gilden en tierden, als nog
nooit was gehoord in de opstanden van Pannonië of in de onstuimigheid op het
grote plein in Rome.
Langzamerhand begon de dag te verduisteren, zoals bij een winterse
schemering. Het was als in het midden van maart. Ik, nog steeds procurator van
een opstandige provincie, leunde tegen een zuil van mijn galerij, in de sombere
duisternis overpeinzend hoe de boze geesten van Tartarus de
onschuldige Nazarener naar de executie hadden gesleept. Allen die rondom mij
waren geweest hadden mij verlaten. Een onstuitbare mensenmassa had
Jeruzalem via de begrafenispoort (huidige Heroduspoort) verlaten en zich naar
Gemoniae* (trap der zuchten) begeven. Een lucht van verlatenheid en
droefheid omhulde mij. Mijn wacht had zich bij de cavalerie gevoegd en de
hoofdman poogde, met een vertoon van macht, de orde te handhaven.
Ik was alleen gelaten; en mijn brekend hart maakte mij duidelijk
dat wat op dat moment passeerde eerder bij de geschiedenis der goden
thuishoorde dan bij die der mensen. Een luid geroep werd gehoord, dat, van de
wind gedragen, voortkwam van Golgotha. Het scheen een doodstrijd aan te
kondigen, zoals nooit eerder door natuurlijke oren was aangehoord. Donkere
wolken zakten over de top der tempel en bedekten de stad als een sluier. De
tekenen die men aan de hemel zag en ook die welke op de aarde plaatsvonden,
waren zo verschrikkelijk, dat verslag werd uitgebracht hoe Dionysius de
Areopagiet had uitgesproken: ,, óf de Schepper van de natuur lijdt,
of het heelal valt uiteen.(terwijl dit ontstellende schouwspel der natuur
plaatsvond, was er een vreselijke aardbeving in beneden-Egypte, die iedereen
met vrees vervulde en de bijgelovige Joden haast de doodschrik gaf. Het werd
gezegd dat Balthasar, een oude en geleerde Jood van Antiochië, na deze
opwindende gebeurtenissen dood werd aangetroffen. Of hij van angst of van
droefheid stierf is niet bekend. Hij was een vurige vriend van de Nazarener.
Omstreeks het eerste uur van de nacht sloeg ik een mantel om en
ging in de stad naar de poorten van Golgotha. De offerande was voltooid. De
menigte ging naar huis, nog steeds opgewonden weliswaar, maar droefgeestig,
zwijgend en wanhopig. Waar zij getuige van was geweest had haar met
angst en wroeging geslagen. Ik zag eveneens mijn kleine Romeinse divisie
treurend voorbijgaan; de vaandeldrager had zijn adelaar omwonden als teken van
droefheid; en bij toeval hoorde ik enkele Joodse soldaten vreemde woorden
mompelen die ik niet verstond. Anderen verhaalden van de wonderen die
zoveel geleken op die, welke de Romeinen zo dikwijls hadden getroffen
door de wil van hun goden. Soms hielden groepen mannen en vrouwen halt om, na
een blik achterwaarts op de heuvel Golgotha, roerloos te blijven staan, in
afwachting of ze van nieuwe wonderen getuige zouden kunnen zijn.
,, Ik keerde naar mijn ambtswoning terug, treurig en
droefgeestig. Bij het beklimmen der trap, waarvan de treden nog steeds bevlekt
waren met het bloed van de Nazarener, bemerkte ik een oude man in smekende
houding, en achter hem verschillende Romeinen met betraande ogen. Hij wierp
zich aan mijn voeten en weende bitter. Het is pijnlijk een oude man te zien
wenen en mijn hart, alreeds overstelpt van droefheid, kon niet meer
hebben, zodat wij, hoewel wij vreemdelingen zijn, allen weenden. En het leek
waarlijk wel dat bij velen die ik in de grote mensenmenigte opmerkte, de tranen
opwelden. Ik was nooit eerder getuige geweest van zulk een ongewone omkeer van
gevoelens. Zij, die hem hadden verraden en verkocht, zij die tegen hem hadden
getuigd, zij die hadden geroepen: ,,Kruisig hem, wij willen zijn bloed,
allen slopen als lafaards weg en wiesen hun tanden met azijn.
Zoals mij was verteld, leerde Jezus een opstanding en scheiding na
de dood. Als zoiets een feit zou zijn, ben ik ervan overtuigd dat het in deze
ontzaglijke mensenmassa begon door te dringen. ,,vader, zei ik tegen hem,
nadat ik weer controle over mijn gevoelens had gekregen, ,, wie bent
u en wat is uw verzoek? Hij antwoordde: ,,Ik ben Jozef van Arimathéa en
ben gekomen om u op mijn knieën vergunning te smeken het lichaam van Jezus van
Nazareth te mogen begraven. ,, Uw verzoek is toegestaan, gaf ik hem
ten antwoord en tegelijkertijd gaf ik Manlius opdracht om met enkele soldaten
toezicht te houden op de begrafenis, opdat geen schending zou kunnen
plaatsvinden.
,, Enkele dagen later werd het graf leeg bevonden. Zijn
discipelen verkondigden door het gehele land dat Jezus was opgestaan uit de
dood, zoals hij had voorzegd. Dit veroorzaakte een nog grotere opwinding dan de
kruisiging. In hoeverre dit op waarheid berust, kan ik niet met zekerheid
zeggen, maar ik heb hieromtrent wel navorsingen gedaan, zodat u voor uzelf kunt
onderzoeken en oordelen of ik fout ben geweest, zoals Herodus laat
voorkomen. ,,Jozef van Arimatéa begroef Jezus in zijn eigen graftombe. Of
hij zijn opstanding in gedachten had of er rekening mee hield voor zichzelf een
ander uit te houwen, kan ik niet zeggen. De dag nadat hij was begraven, kwam
een van de priesters naar de ambtswoning en zei dat zij bevreesd waren dat zijn
discipelen van plan waren het lichaam van Jezus te stelen en te verbergen, om
het dan te doen voorkomen dat hij zou zijn opgestaan uit de dood, zoals hij had
gezegd, en waarvan zij volkomen overtuigd waren. Ik zond hem naar de kapitein
van de koninklijke wacht (Malchus) om hem te zeggen Joodse soldaten
te nemen en van hen rond het graf te plaatsen zoveel als nodig ware; zodat hij,
áls er iets zou gebeuren, zichzelf konden blameren en niet de Romeinen.
,,Toen er grote opwinding ontstond om het graf dat leeg werd
aangetroffen, gevoelde ik een diepere bezorgdheid dan ooit tevoren. Ik liet
Malchus komen, die me vertelde dat hij zijn luitenant Ben Isham met honderd
soldaten om het graf had geplaatst. Hij vertelde mij dat Isham en de soldaten
erg ontsteld waren over wat zich die morgen had voorgedaan. Ik liet deze Isham
roepen, die mij, voor zover ik mij kan herinneren, de volgende omstandigheden
onthulde: Hij zei dat omstreeks het begin van de vierde wacht, zij een zacht en
fraai licht over de graftombe zagen. Hij dacht in eerste plaats dat er vrouwen
waren gekomen om het lichaam van Jezus te balsemen, zoals hun gewoonte was,
maar hij kon niet zien hoe ze door de wacht waren gekomen.
Terwijl deze gedachten door zijn hoofd gingen, werd plotseling de gehele plaats
verlicht, en leek er een menigte van doden te zijn in hun doodsgewaden. Allen
schenen te juichen en in verrukking te zijn, terwijl overal in het rond en ook
daarboven de schoonste muziek was die hij ooit had gehoord; en de hele lucht
scheen vol te zijn van stemmen, prijzende God. Op dit tijdstip leek het of de
hele wereld waggelde en zwom, zó erg, dat hij ziek werd en een flauwte kreeg en
niet langer op zijn benen kon staan.
Hij zei dat het leek dat de aarde onder hem zwom en zijn gevoel hem
in de steek liet, zodat hij niet wist wat er gebeurde. Ik vroeg hem in wat
conditie hij was toen hij tot zichzelf kwam. Hij antwoordde mij dat hij op de
grond lag met zijn aangezicht naar de aarde. Ik vroeg hem of hij zich
niet kon hebben vergist met het licht. Daagde het niet reeds in het
oosten? Hij zei dat hij dit eerst wel had gedacht; maar op een steenworp
afstand was het nog intens donker en hij herinnerde zich bovendien dat het toen
nog te vroeg was voor het aanbreken van de dag. Ik vroeg hem of zijn duizeligheid
mogelijk niet kon zijn veroorzaakt door het plotselinge ontwaken en snelle
opstaan, zoals dat soms het geval kan zijn. Hij zei van niet en gaf te kennen
de gehele nacht niet te hebben geslapen, daar slapen in diensttijd immers de
doodstraf zou betekenen. Wél vertelde hij sommige soldaten een poosje te hebben
laten slapen. Sommigen sliepen op dat tijdstip. Ik vroeg hem hoe lang het
tafereel had geduurd. Hij zei het niet te weten, maar dacht zo ongeveer een
uur. Hij zei dat het wegtrok bij het lichten van de dag.
Ik vroeg hem of hij naar het graf was gegaan toen hij tot zichzelf
was gekomen. Hij antwoordde ontkennend, omdat hij beangst was geweest en
vertelde dat, met het aflossen van de wacht, allen naar hun kwartieren waren
gegaan. In vroeg hem of hij door de priesters was ondervraagd. Hij bevestigde
dit. Zij wilden dat hij zou zeggen dat het een aardbeving was en dat zij
sliepen. Daarbij hadden zij hem geld gegeven om te zeggen dat de discipelen
waren gekomen en Jezus hadden gestolen. Maar hij had geen discipelen gezien;
hij wist niet dat het lichaam weg was totdat het hem verteld was. Ik vroeg wat
de persoonlijke opinie van de priesters was met wie hij onderhoud had gehad.
Hij zei dat sommigen van hen dachten dat Jezus geen man was; dat hij geen menselijk
wezen was; dat hij niet de zoon van Maria was en ook niet dezelfde van wie
gezegd werd geboren te zijn uit de maagd in Bethlehem, dat dezelfde persoon
eerder op aarde was geweest met Abraham en Lot, en op vele andere tijden en
plaatsen.
,, Het lijkt me dat, als de Joodse theorie betrouwbaar is,
deze conclusies juist zijn, want zij zijn in overeenstemming met het leven van
deze man, zoals bekend is en getuigd wordt door beiden, zowel vrienden als
vijanden. Want de elementen waren in zijn handen niet meer dan klei in de
handen van de pottenbakker. Hij kon water in wijn veranderen; de dood omkeren
in leven, ziekte in gezondheid. Hij kon de zee kalmeren, de stormen stillen,
een vis met een zilveren muntstuk in haar mond oproepen. Nu zeg ik, als hij al
deze dingen kon doen die hij deed en vele meer, zoals de Joden getuigen en
juist door het doen van deze dingen de vijandschap ontstond (hij werd namelijk
niet beschuldigd van misdadige vergrijpen, noch van het schenden van
enig wet, noch het verkeerd behandelen van enig persoonlijk individu) en deze
feiten zijn bekend bij duizenden, zowel van zijn vijanden als van zijn vrienden
- ben ik bijna geneigd te zeggen, zoals Manlius bij het kruis: ,,Waarlijk,
dit was de zoon van God.
Nu, edele Souverein, voor zover ik de zaak kan benaderen, komt dit
de feiten zo dicht mogelijk nabij, en ik heb moeite gedaan om deze
uiteenzetting volledig te maken, zodat u over mijn gedrag in zijn geheel mag
oordelen, vooral omdat ik hoor dat Antipas veel harde dingen in deze zaak van
mij heeft gezegd. Met de belofte van getrouwheid en goede wensen aan mijn edele
Souverein, ,,Ben ik, uw meest gehoorzame dienaar.
,, Pontius Pilatus
Pilatus schrijft in verband met de gang van zaken rond het proces
en toedracht van alles, het volgende: ,, Mij restte nog te vervullen
van de plicht de Keizer van deze deplorabele gebeurtenissen in kennis te
stellen. Ik deed het in de nacht volgens op de fatale catastrofe, en had de
communicatie juist beëindigd toen het begon te dagen. Op dat moment klonk het
geluid van trompetten in mijn oren die de melodie van Diana speelden. Toen ik
mijn ogen in de richting van de Cesarëapoort (huidige Damuscuspoort) wendde,
zag ik een troep soldaten en hoorde in de verte andere trompetten de
Keizersmars spelen. Het was de versterking die mij was beloofd tweeduizend man
uitgelezen troepen die, om hun aankomst te bespoedigen, de gehele nacht
hadden doorgemarcheerd.
,, Het moet een besluit van het noodlot zijn geweest, riep ik
handenwringend uit, ,,dat deze grote onrechtvaardigheid kon worden
bedreven; dat voor het afwenden van daden die gisteren plaatsvonden, vandáág
troepen zouden arriveren. Wrede bestemming, hoe hebt gij u vermaakt
met de zaak van stervelingen. Het was maar ál te waar wat de Nazarener, hangend
aan het kruis, en ineenkrimpend van pijn, had uitgeroepen: ,,Het is
volbracht.
Brief van Kajafas uit:
home.solcon.nl/w.j.jongman
In de Vaticaanse archieven zijn de ook brieven en rapporten
gevonden. Een verslag van Kajafas gericht tot het Sanhedrin en geschreven door
Eliëzer Hyran.
Kajafas laat schrijven dat het niet uit persoonlijke haat of
kwaadwilligheid was dat hij handelde in de zaak van Yeshua. Zijn motieven
betroffen het geloof der vaderen.
Yeshua ging in tegen Gods voorschriften, erkende de offers niet, zei alleen:
"Bekeert u, bekeert u," stelde de doop in de plaats van de
besnijdenis, brood en wijn in plaats ven het Pesachlam, zei dat de Vader en hij
èèn -dus dezelfde- zijn, verachtte de tempel en zei dat die zal worden
verwoest. Uit zijn manier van zeggen lijkt het alsof hij blij zou zijn als het
maar spoedig zou gebeuren.
Als we de leer van hem tolereren, betekent dat we de Romeinen laten
weten dat onze vroegere leer onjuist was, dat de God van de Joden niet
vertrouwd kan worden.. Dan zal de wereld het vertrouwen in God verliezen en in
ons als gelovig volk. En onze tempel is nog wel gebouwd onder Gods supervisie
waar Hij beloofde om met zijn kinderen te wonen, hun gebeden te horen en
behagen te scheppen in hun offers. Het is het aardse huis voor mensenzielen, de
grootste gave van de Vader. Volgens onze wetten was ik verantwoordelijk en sta
tussen God en mijn volk om hen te beschermen wat de leer en de leiding betreft.
De grote kwestie voor de Joden is hoe we ons kunnen bevrijden van
de druk van de Romeinen, maar Yeshua zei dat we hen met rust moesten laten en
dat het er niet toe doet wie er over ons regeert. Als ze je kwetsen, heb ze dan
lief. Betaal je belastingen, het is niet meer dan Caesars geld.
Soms dacht ik zelfs dat de Romeinen hem gebruikten om ons er onder te houden.
Om ons geloof en onze tempel te redden, heb ik Yeshua van Nazareth laten
arresteren. Ik deed het niet zo maar, maar alleen na beraad met de raad van de
hogepriester van 12 leden, oudsten en priesters.
De aanklachten zond ik, naar Pilatus, om zijn toestemming. Ik
verwachte niet die executie, maar de menigte was zo aan het dringen dat hij ze
nooit ontvangen heeft. Ik verwachte dat Pilatus hem naar mij zou terugzenden en
dan zou ik hem met Urim en Thummim beproeven, zoals onze wet het voorschrijft,
maar het leek alsof Pilatus dorste naar zijn bloed. Zoals alle schuldige
tirannen was hij bang voor zijn eigen schaduw en wilde alles vernietigen wat
zijn macht belaagde.
Met deze redenen voor mijn actie leg ik de zaak voor aan mijn
meesters in Israël.
Noot : Jezus kende de naam van God en dat wekte verwondering op bij Kajafas. De naam voor God is: Ele Laah Shaddiai-Hhelyois Adonai.
Opmerking: Volgens de documenten die Spencer Lewis raadpleegde was Kajafas een
spion voor de regering in Rome.
Ook is er nog een
rapport van Kajafas betreffende een berechtingsproces over de opstanding van
Yeshua.
In zijn brief (Sanhedrin 89 door Siphir 11, 7: schreef hij
ondermeer.
Enkele dagen na de terechtstelling van Yeshua van Nazareth werd het rapport van
zijn opstanding van de dood zo algemeen, dat ik het noodzakelijk achtte dit te
onderzoeken, omdat de opwinding intenser was dan tevoren en mijn eigen leven,
als wel dat van Pilatus, in gevaar was. Ik liet Malchus, de kapitein van de
koninklijke stadswacht komen, die mij mededeelde niets persoonlijk te weten,
omdat hij Isham de bevelvoering over de wacht had gegeven; maar voorzover hij
van de soldaten had gehoord, had de toedracht ontzag ingeboezemd, en het
rapport werd zo algemeen geloofd dat het geen zin had het te loochenen. Hij
dacht dat mijn enige kans was de soldaten het zwijgen op te leggen en Johannes
en Petrus te verbannen naar Kreta, of te arresteren en op te sluiten in de
gevangenis, en als zij zich niet stil zouden houden, hen net zo te behandelen
als ik Yeshua behandeld had.
Hij zei dat alle soldaten waar hij mee gesproken had, overtuigd waren dat
Yeshua was opgestaan door bovennatuurlijke kracht en voortleeft en dat hij geen
menselijk wezen was, want licht en de engelen en de doden, die uit hun graven
kwamen, toonden allen aan dat er iets gebeurd was, wat nog nooit op aarde had
plaatsgevonden.
Opmerking: (In het laatst van zijn brief komt Kajafas tot de
conclusie dat, mocht hij ooit Yeshua ontmoeten, hij dood aan zijn voeten zou
neervallen, terwijl het hem toescheen dat zo'n ontmoeting inderdaad zou
plaatsvinden. Hij begon de schriften intensiever te onderzoeken om meer van de
profetieën jegens deze man te verstaan. Hij schrijft dan verder)
Ik sloot mijn deur en gaf de wacht het bevel om niemand binnen te laten
alvorens mij hiervan in kennis te stellen. Na dit te hebben geregeld, met
niemand in de kamer dan mijn vrouw en Annas haar vader, sloeg ik mijn ogen op
en zie, Yeshua van Nazareth stond voor mij. Mijn adem stokte mijn bloed leek te
stollen en ik stond op het punt te vallen, toen hij sprak: "Wees niet
bevreesd, ik ben het. Gij hebt mij veroordeelt, opdat u vrijuit kon gaan. Dit
is het werk mijns Vaders. Het enige verkeerde in u, is een slecht hart. Hiervan
moet u zich bekeren. Dit laatste lam dat u hebt geslacht, is dat wat voor de
grondlegging der wereld was bepaald. Deze offerande is voor alle mensen
gemaakt. Uw andere lammeren waren voor hen die ze offerden. Dit is voor allen,
dit is de laatste. Het is voor u als u het aan wilt nemen. Ik stierf, opdat u
en de gehele mensdom mocht worden gered." Terwijl hij dit zei, keek hij
mij aan met zulk een tederheid, dat ik tranen voerde opwellen en mijn kracht
mij geheel verliet. Ik viel op mijn aangezicht aan zijn voeten, als een die
dood was. Toen Annas mij ophief, was Yeshua vertrokken en de deur nog steeds
gesloten. Niemand kon mij vertellen wanneer en waar hij ging.
O edele meesters, gevoel ik niet nog langer het ambt van priester
te kunnen waarnemen.
Commentaar: (Deze genade wordt ook nog vandaag aan een ieder
aangeboden.)
En natuurlijk, als men kijkt naar de gezichtsstructuur in
de 3D versies van de Lijkwade van Turijn, is zijn gelijkenis op Europese Joden
onmiskenbaar.

|