
Psalm
91 te lezen gedurende de driedaagse duisternis
Wie vertoeft in de schuilplaats des Allerhoogsten, vernacht
in de schaduw van de Almachtige en zegt tot de Heer: 'mijn toevlucht, mijn
sterkte, mijn God op wie ik mij verlaat.'
Want Hij is het die u bewaart voor de strik van de
vogelvanger, bewaart voor de gruwelijke pest.
Met zijn wieken zal Hij u dekken, gij vindt onder zijn
vleugelen toevlucht.
Een schild, een rondas is zijn trouw.
Gij hoeft nimmer te duchten de verschrikking der nacht, de
pijl die vliegt overdag, de pest die waart in het donker, de moordende
steek van de middag.
Zouden duizend vallen aan uw zijde, tienduizend aan uw
rechterhand, tot u zal het niet naderen.
Houd gij slechts uw ogen gericht: gij ontwaart dat de bozen
hun straf treft.
Gij kent de Heer als de toevlucht, de Allerhoogste weet gij
uw schutse.
Zo vermag u geen onheil te treffen, geen plaag zal naderen
uw tent; u aangaande gebiedt Hij zijn engelen om u, waar gij ook gaat, te
bewaren; zij zullen op de handen u dragen, dat gij niet uw voet aan een
steen stoot; treden zult gij op leeuw en op adder, leeuwenwelp vertrapt
gij en slang.
'Bij Mij bergt hij zich, Ik stel hem veilig, hoog hef Ik
hem: hij kent mijn naam; zijn aanroep zal Ik verhoren, Ik ben met hem in
de nood, bevrijd hem, herstel hem in ere.
Met lengte van dagen zal Ik hem verzadigen, Ik doe hem
aanschouwen mijn heil.'
|