98%
moslims, 1% hindoes: redenen genoeg om te haten
Als lid van de christelijke minderheid in Pakistan, werd
Hamid slecht behandeld door de moslims in zijn omgeving. Echter, door Gods
genade, is Hamid in staat om van zijn vervolgers te houden en het evangelie met
hen te delen.

Harde
lessen
Tijdens zijn kinderjaren had Hamid Banday redenen genoeg om
de moslims in zijn dorp te haten. Hij werd gepest door moslimklasgenoten. Hij
en zijn familie werden door dorpelingen lastiggevallen en gediscrimineerd
omwille van hun geloof in Jezus. Het dorpshoofd weigerde hen zelfs om de lokale
waterput te gebruiken tijdens de heetste zomermaanden. Hamids vader, een
dokter, werd het meest vervolgd. Toen hij op een avond, na een huisbezoek bij
een patiënt, naar huis ging, werd hij aangevallen door een groep moslimmannen.
Hamid haatte moslims, totdat de Heer zijn hart veranderde
en het zijn passie werd om hun Christus te laten zien. Hij vond het niet nodig
moslims lief te hebben
totdat hij zich realiseerde dat God dit van hem vroeg.
Met Gods leiding en hulp, probeert hij nu moslims te zien zoals God hen ziet:
mensen naar Zijn beeld gemaakt, in grote nood van een Redder. Ik denk dat ik
elke dag leer om moslims niet te haten, geeft Hamid toe. De haat zit
diepgeworteld, sinds mijn kindertijd. Elke dag probeer ik de gevoelens te
overwinnen. Door Gods genade lukt het me dikwijls om dit te doen, maar ik bid
dagelijks: God, neem de haat weg uit mijn leven.
Vervolgde
christenen dienen
Zowel Anam als Rania hebben erg gelden omwille van hun geloof
in Christus, maar hun werk onder vervolgde christenen bracht onverwacht herstel
van diepgewortelde haat. Als lid van de christelijke minderheid in Pakistan,
ondervond Anam vervolging en intimidatie in haar leven. Ze had voor lange tijd
een begrijpelijke haat voor haar vervolgers. Ik begon moslims te haten na de
dood van mijn oom, zei ze.
Ontslag
op eerste werkdag
Anam keek op naar haar oom Naimat, een intelligente leraar
die haar steeds had aangemoedigd in haar studies. Ze deelden samen een liefde
voor poëzie en Anam hoopte net zoals hem te worden. Naimat, de enige
christenleraar op de school waar hij werkte, probeerde het beste uit zijn
studenten te halen. Toen zijn moslimcollegas leerlingen gebruikten voor hun
persoonlijke boodschappen, gaf Naimat de leerlingen de raad om wijs om te gaan
met hun tijd en studies. Nadat hij, door zijn uitstekende dienst, gepromoveerd
werd tot schooldirecteur, werden zijn collegas zeer jaloers. Ze haatten hem zo
erg dat ze een huurmoordenaar inschakelden om hem te doden. Ze vertelden de
moordenaar dat Naimat de profeet Mohammed had beledigd. Toen Naimat op 6
januari 1992 zijn kantoor verliet, stak de huurmoordenaar hem dood.
Anam, die toen elf jaar was, achtte alle moslims
verantwoordelijk voor de dood van haar oom. Nadat ze afstudeerde, zocht ze werk
om haar familie mee te ondersteunen. Pakistaanse christenen hebben het vaak
financieel moeilijk doordat ze beperkte werk- en opleidingskansen hebben. De
enige baan die Anam kon vinden was in een reisbureau waarvan de eigenaar een
moslim was. Hoewel ze de baan nodig had, nam ze ontslag op haar eerste werkdag,
toen de eigenaar haar probeerde lastig te vallen. Anams menig over moslims werd
weer bevestigd. Ik kwam veel te weten over vervolging en godslastering en hoe
Pakistaanse christenen dit kruis dragen, vertelt ze.
Na maanden werkloosheid, werd Anam aangenomen als
kantoormanager om vervolgde christenen bij te staan. Deze nieuwe baan vervulde
haar wens om iets te doen om vervolgde gelovigen in Pakistan te helpen. Door
dit werk, leerde Anam dat vervolging te verwachten valt voor hen die Jezus
volgen. Anams hart veranderde en ze stopte met het haten van de vervolgers. Ze
stopte ook met alle moslims verantwoordelijk te houden voor haar ooms dood en
ruilde de wrok voor passie voor haar werk en een verlangen om te zien dat elke
moslim Christus leert kennen. Ik houd van mijn werk, zegt ze, hoewel het
soms is als een kleine mus die een brand in de jungle probeert te blussen met water
in haar bek
Ik ben zoals deze mus. Anam werkt nu al meer dan 16 jaar voor
vervolgde christenen en haar werkgever noemt haar het gezicht, de ogen en de
oren van het bureau. Werken voor de vervolgde kerk is niet mijn job, het is
mijn passie. Ik herinner me telkens aan Kolossenzen 3:23: Wat u ook doet, doe
het van harte, alsof het voor de Heer is en niet voor de mensen.

Alles
verloren door brand
Ranias vader, die voortdurend lastiggevallen werd door
moslim collegas, stierf aan een hartaanval toen Rania vier jaar oud was. Haar
moeder bleef alleen achter met Rania en haar zes oudere broers en zussen.
Hoewel het gezin het wettelijk recht had om nog vijf jaar na het overlijden van
de vader, in de woning die door de werkgever voorzien was, te blijven,
overtuigden de buren de directie om hen eruit te doen zetten. Ze waren gekant
tegen de zondagsklassen die elke week in het huis doorgingen. Nadat het gezin
zich in een ander huisje settelde, begonnen hun moslimburen hen opnieuw lastig
te vallen wegens de wekelijkse gebedsbijeenkomsten. Op de avond van 23 april
2007 stak iemand hun huis in brand. Hoewel ze dit allen overleefden, verloren
ze alles geboortecertificaten, paspoorten, het eindwerk van Ranias oudere broer
en haar schooluniform. In de komende twee jaar, voldeden twee van de kinderen
van het gezin aan de eisen voor hun bachelordiploma, maar ze kregen geen
diploma, omdat ze christen zijn.
Nu is Rania negentien jaar en werkt als boekhoudster in
hetzelfde kantoor als Anam. Ik begrijp hun doel, zei ze over de christelijke
organisatie. Ik kan mijn gevoelens niet uitdrukken in woorden om te zeggen hoe
blij ik ben hier te mogen werken.
Hulp aan de verdrukte Kerk, Sint-Bernardsesteenweg 36, 2620
Hemiksem (BE28.4162.0287.8120)
|