3 Farmaceutische bedrijven zijn beschermd tegen
gerechtszaken die komen van mensen die gezondheidsklachten hebben die
voortkomen van vaccinaties
In Amerika kunnen ouders niet direct gerechtszaken
beginnen tegen farmaceutische bedrijven die vaccinaties produceren voor gezondheidsproblemen
die zich voordoen nadat hun kinderen injecties gekregen hebben. In 1986 werd
daar een wet bekrachtigd die farmaceutische bedrijven die vaccinaties
produceren beschermd. In de plaats werd een gerechtshof opgericht om de mensen
geld uit te keren bij ziektegevallen die voortkomen door vaccinaties. 1/3 van
de ingediende ziektegevallen werden gecompenseerd, maar de 2/3 werden afgewezen
en konden op geen enkele manier nog afzonderlijk bij farmaceutische bedrijven claims
indienen om hun ziektegevallen te compenseren. Zij bleven dus in de kou staan.
Het betrof 9713 gevallen. De meeste ziektegevallen waren gevolgen van
griep-vaccinaties zoals gevallen van autisme waar het vaccin hersenschade tot
gevolg had.
4 Het meeste van het zogenaamde betrouwbaar onderzoek
naar vaccinaties wordt beïnvloed door de farmaceutische bedrijven
Veel onderzoek wordt gesponsord door farmaceutische
bedrijven en gezondheidsorganisaties die de resultaten van het onderzoek beïnvloeden.
Zij bewerend dat er geen verband is tussen de griepvaccins en autisme. De
bedrijven die vaccins testen op veiligheid zijn juist degenen die ze verkopen
en miljoenen winst maken elk jaar.
5 Er is geen bewijs dat aantoont dat vaccins
effectief zijn
Het enige waarheidsgetrouwe onderzoek is het
dubbelblind onderzoek :
Dubbelblind
Een (statistisch) onderzoek met proefpersonen heet dubbelblind
als noch de proefpersoon, noch de onderzoeker gedurende het experiment kennis
heeft over wie tot de experimentele groep behoort en wie tot de controlegroep.
Daardoor wordt de invloed van verwachtingen en van handelwijzen als gevolg van
deze kennis uitgesloten. De toewijzing van de proefpersonen aan de groepen
dient gerandomiseerd te gebeuren. Dit om zogenaamde oberver bias te voorkomen.
In dubbelblind onderzoek zijn de te testen behandelingen
en placebo's gecodeerd, evenals de proefpersonen. De betekenis van de codes is
slechts bekend bij een persoon die niet (direct) betrokken is bij het
onderzoek. Na afloop van de onderzoeksperiode worden de resultaten statistisch
verwerkt. De proefpersonen worden dan meestal opgedeeld in diverse groepen,
bijvoorbeeld een groep waarbij verslechtering optrad, een groep die gelijk
bleef en een groep waarbij verbetering optrad. Pas nadat de resultaten allemaal
geregistreerd zijn wordt de codering verbroken en wordt duidelijk wie tot de
experimentele groep behoorde en wie tot de controlegroep. Dan wordt ook
duidelijk of een verbetering aan de behandeling is te danken of juist niet. Het
komt ook voor dat een getest middel zelfs een verslechtering veroorzaakt,
hetgeen dan ook zal blijken. Het is van belang de blindering tot na het
verwerken van de testresultaten vol te houden omdat ook bij deze verwerking
(onbewuste) vertekening van de resultaten kan plaatsvinden als bekend is wie
bij welke groep hoort.
Geneesmiddelenonderzoek
Dubbelblind onderzoek wordt vooral uitgevoerd in
onderzoek naar de effectiviteit van een behandeling in de geneeskunde, evenals
in fysiologisch onderzoek. Als de effectiviteit van een geneesmiddel moet
worden onderzocht, wordt een deel van de patiënten het middel gegeven, een
ander deel een gelijk uitziend, doch volledig onwerkzaam middel (placebo). Dit
gebeurt echter dubbelblind - noch de patiënt, noch de dokter weet wat de patiënt
krijgt. Op deze manier is het verschil tussen middel en placebo inderdaad de
werkzaamheid van het medicijn, en wordt het niet veroorzaakt door het
vertrouwen van patiënt of arts in het middel, of door vertekende waarneming.
Op deze wijze wordt het placebo-effect uitgesloten.
Het blijkt namelijk dat zowel de verwachting van de onderzoeker als die van de
patiënt een sterk effect op de perceptie van de werkzaamheid van een middel
hebben. De patiënt die zonder dit te weten een tabletje geperste poedersuiker
mee naar huis krijgt rapporteert zeer vaak (10-20%) bijwerkingen als
misselijkheid, duizeligheid en hoofdpijn, die hij totaal niet zou ondervinden
van een klontje suiker in zijn koffie; de onderzoeker wordt eveneens bij het
beoordelen van het effect sterk gekleurd door zijn wens een werkzaam middel te
geven en zal daarom gauw geneigd zijn (zelfs volstrekt onopzettelijk) een
verbetering vast te stellen die in werkelijkheid niet aanwezig is. Ieder
onderzoek met geneesmiddelen waarbij geen vergelijkingsgroep wordt gebruikt en
niet dubbelblind wordt gewerkt moet daarom wetenschappelijk gezien als vrijwel
waardeloos worden beschouwd.
Het dubbelblind testen is lang niet altijd
eenvoudig: veel middelen hebben een typische smaak, en de patiënt kan door
gewoon eens op een tablet te kauwen in plaats van het door te slikken proberen
er achter te komen of hij de smaak herkent. In tegenstelling tot wat vaak
gedacht wordt, worden placebotabletten meestal van maïs- of aardappelzetmeel gemaakt
en niet van suiker. Daardoor zijn de tabletten van zichzelf smaakloos.
Eventueel kan er door de onderzoekers een bittere smaakstof toegevoegd worden
om de placebotabletten "echt" te laten smaken.
De consequente toepassing van het dubbelblind
onderzoek is één van voornaamste redenen dat de medische wetenschap de laatste
ca. 100 jaar zeer grote vooruitgang heeft geboekt. Het dubbelblind onderzoek
stelt de wetenschap als geen andere methode in staat om dingen die niet werken
te scheiden van dingen die wel werken. De basis voor het dubbelblind onderzoek
is grotendeels gelegd door inzichten in de psychologisch mechanismen die kunnen
leiden tot foute beoordelingen en zelfbedrog.
Evidence-based medicine
Voor geneesmiddelonderzoek is eigenlijk dubbelblind
onderzoek via een gerandomiseerd onderzoek met controlegroep de enige nog
acceptabele standaard voor het bepalen van de werkzaamheid van een bepaald
middel. Vaak is dubbelblind onderzoek niet mogelijk, bijvoorbeeld bij het
verrichten van operaties is het ethisch lastig om wel een snee te maken en dicht
te hechten maar vervolgens niets te doen. Toch is dit weleens gedaan, soms met
verrassende resultaten; vele gangbare operaties hebben nooit hun nut in een
goed onderzoek bewezen. De stroming in de geneeskunde die ernaar streeft om
alle toegepaste behandelingen te laten berusten op proefondervindelijk bewijs,
en te streven naar onderzoek van behandelingen waarvan het nut niet
onomstotelijk is aangetoond, heet evidence-based medicine.
Onjuiste beeldvorming
Patiënten die meedoen aan een dergelijk onderzoek
hopen vaak dat zij wel in de groep zitten die de werkzame of althans de
'nieuwe' stof krijgt. Daar is rationeel gezien geen reden toe: de kans bestaat
immers zeker ook dat de geteste stof ze zieker maakt dan het middel van de
vergelijkingsgroep. Als al zeker was welke behandeling beter is, was het immers
niet meer ethisch om het onderzoek nog uit te voeren.
Ook in de media treft men een soortgelijke denkfout
vaak aan: in januari 2008 werd bekend dat bij een onderzoek in Utrecht naar een
veelbelovende behandeling, het toedienen van probiotica aan mensen met een
acute alvleesklierontsteking, juist in de behandelde groep aanzienlijk meer
sterfte was opgetreden dan in de controlegroep. Dit was niet voorzien: bij
proefdieronderzoek was het andersom, en ook bij eerdere kleinere onderzoeken
bij mensen had men gemeend een gunstig effect te zien. Er werden Kamervragen
gesteld, de minister van volksgezondheid legde verklaringen af, de inspectie
voor de volksgezondheid stelde een onderzoek in naar de zaak. Toch werd hier op
wetenschappelijke wijze een belangrijke vraag definitief beantwoord. Nu is
duidelijk dat het geven van probiotica in deze situatie aan deze groep
patiënten meer na- dan voordelen heeft. Daar was niet op een andere manier
achter te komen en het had net zo goed andersom kunnen uitpakken.
Maar het is zo dat deze methode niet wordt gedaan
voor vaccins. In de media blijft men zeggen dat de kans dat je bijvoorbeeld de
mazelen krijgt voor gevaccineerden maar 1% is en voor de niet-gevaccineerden
90%. Van oktober 1988 tot april 1989 was er een grote uitbraak van de bof in
Douglas County, Kansas. Er waren 208 gevallen van studenten in de middelbare
school die ziek geworden waren, en 203 waren er gevaccineerd tegen de bof.
Daarom werden er sindsdien voor de BMR-vaccinatie twee vaccinaties op schema gegeven
om dit soort toestanden niet meer voor te hebben.
6 Er is meer dan een 400% toename van vaccinaties
die aan kinderen in de VS gegeven worden sinds 1950

In 1950 kregen Amerikaanse kinderen 7 vaccinaties
tegen ze 6 jaar waren. Nu is dit aantal 36 vaccinaties in 2013, en 49
vaccinaties vandaag.
7 Vaccinaties zijn niet verantwoordelijk voor het
afnemen van ziekten na hun introductie
Onderzoekers hebben aangetoond dat in de westerse
wereld besmettelijke ziekten verdwijnen als resultaat van bevordering van de
volksgezondheid, verbeterde watervoorziening, distributie en consumptie van
verse groenten en fruit en persoonlijke hygiëne. En dat ongeacht het aantal
vaccinaties dat er gebeuren.
8 Kinderen die niet gevaccineerd worden doen het beduidend
beter over het algemeen in gezondheid dan gevaccineerde kinderen

In december 2010 werd er een onderzoek gedaan door
vaccine.info om de gezondheid van gevaccineerde kinderen met niet-gevaccineerde
kinderen te vergelijken in Duitsland. Meer dan 7850 onderzoeken werden
uitgevoerd en de bevindingen werden weergegeven in deze tabel. Acht procent van de gevaccineerde kinderen hadden ADHD tegenover 2% van de niet-gevaccineerde. Autisme kwam 1 keer op 100 voor bij gevaccineerde kinderen en maar 4 gevallen op 7800 onderzoeken.
9 Vele mensen geloven dat wiegendood veroorzaakt
wordt door vaccinaties
Dossier
vaccinaties : Bron : www.wijwordenwakker.org
Onze
intensieve vaccinatieprogrammas, inclusief middelen met menselijk DNA, kunnen
de oorzaak zijn van babysterfte en van het groeiende aantal kinderen met
autisme, ADHD en astma.
Vóór hun eerste verjaardag krijgen Amerikaanse en Nederlandse babys maar
liefst 26 inentingen. Beide landen hebben het meest intensieve
vaccinatieprogramma ter wereld. In geen van de ontwikkelde landen is de kans zo
klein dat een baby die eerste verjaardag haalt als in Amerika. Over Nederland
kan dat gelukkig niet gezegd worden, maar wel is dit patroon in een onderzoek
gevonden voor elk land met een intensief vaccinatieprogramma. Daaruit werd een
direct verband opgemaakt tussen het aantal prikken in het eerste levensjaar en
het sterftecijfer onder babys.

In het bedoelde, grootschalige onderzoek blijkt Amerika de hoogste babysterfte
te hebben van de 34 onderzochte landen. Nederland en België zijn in dat
onderzoek niet opgenomen, maar hanteren wel een vergelijkbaar aantal inentingen
in hun rijksvaccinatieprogramma (24 à 26 in het eerste levensjaar). Van de 1000
babys sterven er in Amerika 6,22 (in Nederland 4,59) vóór de leeftijd van een
jaar. Jaarlijks worden er zon 4 miljoen babys geboren in Amerika: daarvan
sterven er dus 24.800 voor hun eerste verjaardag. Veel van die sterfgevallen
zouden het gevolg kunnen zijn van overvaccinatie. Al is het US National Vaccine
Injury Compensation Program daarover een stuk minder kritisch: vorig jaar gaven
zij van slechts 107 kinderen toe dat ze gestorven waren als direct gevolg van
een vaccin. Aan de getroffen gezinnen betaalden ze een compensatiebedrag van
110 miljoen dollar.
Belangen
De wetenschappers die bovenstaand onderzoek uitvoerden, Neil Miller en Gary
Goldman, denken dat veel sterfgevallen die verband houden met vaccinatie een andere
oorzaak krijgen toegewezen, waardoor de relatie wordt vertroebeld. Volgens hen
zou bijvoorbeeld een aantal babysterfgevallen dat is toegeschreven aan
wiegendood (ofwel SIDS, sudden infant death syndrome) eigenlijk te wijten zijn
aan overvaccinatie.
Ook zijn er aanwijzingen dat de ware omvang van de schade die vaccins
veroorzaken nooit is gepubliceerd, maar onder de pet is gehouden door de
fabrikanten in samenwerking met de gezondheidsautoriteiten. Mogelijk is de
gedachte daarachter geweest dat vaccins een hoger doel dienen dat duidelijk
opweegt tegen elke mogelijke schade die ze berokkenen. Maar er zijn ook twee
andere mogelijke redenen voor het achterhouden van informatie. Allereerst zou
elke schijn van schade of zelfs overlijden door multipele vaccinatie
twijfel zaaien onder ouders, aangezien hun artsen hen er steeds van verzekerd
hebben dat vaccinatie veilig is. Ten tweede zouden de compensatiekosten een
enorme druk leggen op een toch al slinkend budget voor publieke doeleinden.
Menselijk DNA
Overvaccinatie blijkt het grootste probleem te zijn, zoals ook bleek bij de
soldaten met het Golfoorlogsyndroom, die versneld een cocktail van inentingen
hadden gekregen.
Maar de giftige cocktail bevat nog een andere component.
Ratajczak
Voormalig
farmaceutisch onderzoekster Helen Ratajczak heeft ontdekt dat er in 23 van de
vaccins die aan babys worden gegeven, menselijk DNA zit. Het poliovaccin is
daar een voorbeeld van. Dit wordt in menselijk foetaal weefsel gemaakt en al
aan babys vanaf twee maanden toegediend. Het Nederlandse vaccinatieprogramma
bevat overigens slechts één zon vaccin uit foetaal materiaal: het BMR-vaccin.
Babysterfte
Het onderzoek van Miller en Goldman legt een direct verband bloot tussen de
intensiteit van het vaccinatieprogramma van een land en de mortaliteit onder
babys. In hun 34-landenonderzoek volgt Cuba direct na Amerika. In dat land
krijgen babys 22 vaccindoseringen voor hun eerste verjaardag en is de
mortaliteit 5,82 per 1000 babys (zie het kader De slechtste tien).
Daartegenover staat dat Zweden en Japan onder de laagst scorende landen vallen
qua babysterfte (respectievelijk 2,75/1000 en 2,79/1000). In die landen zijn
slechts 12 doseringen opgenomen in het rijksvaccinatieprogramma: het laagste
aantal in dit onderzoek.
Gemiddeld was de babysterfte 3,36/1000 in landen met 12-14 inentingen in hun
vaccinatieprogramma, 3,89 bij 15-17 inentingen, 4,28 bij 18-20 inentingen en
5,19 bij 24-26 inentingen. Ter vergelijking: in Nederland is dit sterftecijfer
4,59/1000 en het aantal vaccinaties 26 in de eerste veertien maanden.
Het verband met wiegendood
Als het zo is dat vaccins een grote oorzakelijke factor zijn bij babysterfte,
met name in de ontwikkelde landen, waarom is dat dan niet eerder opgemerkt?
Miller en Goldman nemen aan dat er andere oorzaken met name wiegendood zijn
opgevoerd. Ook kan het zijn dat overvaccinatie niet altijd de enige oorzaak is,
maar mede een rol speelt in de sterfgevallen.
Wiegendood (SIDS) was in de jaren zestig een dermate zeldzaam fenomeen dat het
niet eens voorkwam op de lijst van mogelijke oorzaken van sterfte onder
zuigelingen. Aan het eind van dat decennium werd een vaccinatieprogramma
ingevoerd en kregen Amerikaanse babys voor het eerst de prikken voor DKT
(difterie, kinkhoest en tetanus), polio en BMR (bof, mazelen, rodehond). In
1969 verscheen er in het medische lexicon een nieuwe oorzaak van babysterfte,
genaamd wiegendood. In 1973 trad deze dermate frequent op dat het Amerikaanse
National Center for Health Statistics hem opnam en in 1980 was hij in Amerika
de meest frequente oorzaak van overlijden onder babys van 28 dagen tot een
jaar oud.
Het gemiddelde jaarlijkse aantal gevallen van wiegendood daalde met 8,6 procent
tussen 1992 en 2001, na een succesvolle campagne genaamd back to sleep, waarbij
babys op hun rug te slapen werden gelegd. In Nederland heeft een soortgelijke
daling plaatsgevonden sinds 1987, het jaar waarin de rol van buikligging duidelijk
werd en ouders en verzorgers daarover konden worden voorgelicht. Volgens
critici echter is die daling enkel en alleen te danken aan een veranderde
voorstelling van de cijfers. In diezelfde tijd stegen namelijk andere
doodsoorzaken onder zuigelingen, zoals verstikking in bed, verstikking
overige en onbekende en ongedefinieerde oorzaken. Alleen al het aantal
verstikkingen in bed steeg met meer dan 11 procent in Amerika. En de toenamen
in alle andere categorieën wogen samen ruimschoots op tegen de afname in het
aantal gevallen van wiegendood.

Wiegendood wordt omschreven als plotseling, onverwacht overlijden van een
zuigeling waarvoor na grondig onderzoek geen verklaring is gevonden.
Specifieke symptomen zijn er niet, maar bij autopsie is vaak stuwing en oedeem
in de longen gevonden, evenals ontstoken luchtwegen. Uit één studie bleek dat
bij tweederde van de gevallen van wiegendood het slachtoffertje de DKT-prik had
gekregen. Van hen had 6,5 procent de prik minder dan twaalf uur voor overlijden
gekregen, 13 procent minder dan vierentwintig uur en 26 procent minder dan drie
dagen tevoren. De onderzoekers concludeerden dat het vaccin mogelijk een
algemeen onopgemerkte, belangrijke oorzaak is van wiegendood en vroege
kindersterfte, en dat de risicos van immunisatie groter kunnen zijn dan de
potentiële winst. Ook andere onderzoekers ontdekten zulke patronen. Bij één
onderzoek bleek dat de mortaliteit door wiegendood 7,3 keer zo hoog was in de
drie dagen na de DKT-vaccinatie, vergeleken met de periode vanaf dertig dagen
daarna. Precies dezelfde conclusie kwam uit een ander onderzoek, waar het
risico naar schatting verachtvoudigde in de eerste drie dagen na vaccinatie.
Het immuunsysteem
Artsen verzekeren ouders dat hun babys de multipele vaccinaties goed
kunnen verdragen. Dat advies staat echter haaks op de biologie. In het algemeen
begint een vaccinatieprogramma reeds op de leeftijd van twee maanden, maar dat
is tevens een kritiek moment in de ontwikkeling van het immuunsysteem. Hoewel
bepaalde immuunfuncties dan al werken, zijn er ook veel cellulaire processen
nog niet geheel operationeel en is het immuunsysteem als geheel niet helemaal
intact op deze leeftijd. Toch krijgt dit onrijpe immuunsysteem reeds vaccins te
verwerken die in menselijk foetaal weefsel gekweekt zijn, waardoor vreemd DNA
in het lichaam wordt gebracht. Het poliomyelitisvaccin, dat vanaf twee maanden
reeds aan babys wordt gegeven, is op die manier gemaakt, evenals 22 andere
vaccins. Helen Ratajczak, voorheen onderzoekster bij Boehringer Ingelheim
Pharmaceuticals, ontdekte dat de rubellacomponent van de BMR-prik en het vaccin
tegen waterpokken beide met menselijk DNA zijn geproduceerd.
DNA
In totaal zijn er al sinds de jaren zestig miljoenen vaccinlijnen ontwikkeld in
de longcellen van geaborteerde foetussen. Dat is echter nooit aan de ouders van
kinderen verteld als hen om toestemming voor vaccinatie werd gevraagd. Die
cellen van een levende gastheer zijn van essentieel belang voor de productie
van vaccins tegen virussen. Het levert ethische problemen op voor ouders die
tegen abortus zijn. Bovendien kan het op biologisch vlak een gevaar opleveren.
Aan de universiteit van Genève is ontdekt dat het RNA dat uit het hart van
kikkers wordt genomen, een connectie kan aangaan met het DNA van bacteriën. Dat
proces heet transcessie: de uitwisseling van informatie tussen twee eenheden
genetisch materiaal. De onderzoeksleider dr. Maurice Stroun zei erover:
Aangezien we weten dat er geen bacteriën het hart van de kikker ingekomen
zijn, moeten we wel concluderen dat het bacteriële DNA uit de bacterie moet
zijn gelekt en door de dierlijke cellen moet zijn geabsorbeerd.
Ook
andere onderzoekers hebben dergelijke processen gezien. In één onderzoek werd
een virus 24 keer achtereen in celkweken aangebracht, en ontdekten de
onderzoekers dat er regelmatig genetische informatie ingevoegd of verwijderd
werd uit het virus. Dat kan erop duiden dat het virus genetisch materiaal
uitwisselt met de weefsels waarin het wordt gekweekt. Deze resultaten zijn nogmaals
gevonden (gerepliceerd) in een soortgelijk onderzoek in een laboratorium in
Genève, waarbij menselijke cellen met bacterieel DNA werden gemengd.
Er zijn wetenschappelijke speculaties over transcessie als oorzaak van
hartschade na reumatische koorts en na een bacteriële infectie. Dr. Howard
Urnovitz van de universiteit van Michigan heeft onderzoek gedaan naar de
genetische mutaties die door virussen kunnen ontstaan. Volgens hem heeft ons
lichaam een genetisch geheugen voor lichaamsvreemde stoffen waarmee het in
aanraking komt, inclusief vaccins. Er is echter een grens aan de hoeveelheid
die een lichaam kan behappen totdat de genetische schade uitmondt in een
chronische ziekte. Per persoon verschilt die grens, afhankelijk van de unieke
capaciteit van zijn of haar immuunsysteem.

Deze theorie van Urnovitz kan verklaren waarom overvaccinatie kan leiden tot
een chronische ziekte of zelfs overlijden. Zoals milieugeneeskundige dr. Harold
Buttram oordeelde: De implicaties van dit onderzoek naar transcessie zijn
enorm, en ze duiden op iets wat wellicht een veelvoorkomend verschijnsel is in
het menselijk lichaam. Vanuit het gezichtspunt van de toekomstige generaties
kan deze mogelijkheid dat vaccins wellicht genetische hybridisaties
veroorzaken bij onze kinderen wel eens het grootste gevaar zijn van onze
huidige programmas voor kindervaccinatie.
Andere problemen
Buttram, Ratajczak en ook anderen geloven dat een groot aantal chronische
aandoeningen bij kinderen het gevolg kunnen zijn van het inbrengen van vreemd
DNA via vaccinatie op zeer jonge leeftijd in een onrijp immuunsysteem. De
Amerikaanse kinderarts dr. Kenneth Brock heeft de term de vier-A-aandoeningen
geïntroduceerd voor autisme, ADHD, astma en allergieën. Dat zijn de
belangrijkste aandoeningen die bij elkaar ongeveer een derde van alle kinderen
in Amerika treffen. Alle vier deze aandoeningen namen twintig jaar geleden
plotseling snel toe in aantal. Die toename viel samen met de introductie van de
BMR II en de waterpokkenvaccinatie, die beide in menselijk foetaal weefsel
worden gemaakt.
Tussen 1983 en 1990 werd de opname van het nieuwe BMR-vaccin in het
vaccinatieprogramma verhoogd. In die tijd schoot de incidentie van autisme in
Amerika omhoog van vier op de 10.000 kinderen naar één op de 500 kinderen.
Vanaf 1988 werden er twee doseringen BMR II in plaats van één opgenomen in het
vaccinatieprogramma. Een soortgelijk patroon is in Engeland gesignaleerd vanaf
1988, het jaar waarin BMR II voor het eerst werd gebruikt. In dat jaar schoot
het autismecijfer omhoog naar één op de 64 kinderen. Canada, Denemarken en
Japan hebben soortgelijke verschijnselen gerapporteerd. In Nederland heeft zich
geen BMR-affaire voorgedaan. Hier wordt het vaccin sinds 1987 gebruikt, maar
zonder het conserveermiddel thiomersal, dat tevens een oorzakelijke factor kan
zijn.

Een tweede scherpe stijging van het aantal gevallen van autisme trad in 1995
op, toen het nieuwe waterpokkenvaccin werd geïntroduceerd, dat eveneens in
menselijk foetaal weefsel wordt gemaakt. Op dit moment is het aantal kinderen
met autisme in Amerika één op de honderd en in Engeland één op de 86. In
Nederland is het waterpokkenvaccin niet opgenomen in het
rijksvaccinatieprogramma en hier heeft één op de vierhonderd mensen een
autistische stoornis. Voor Nederland moet een vaccin namelijk een apart
veiligheidsprogramma doorlopen, wat vanwege de relatief kleine afzetmarkt niet
aantrekkelijk is voor fabrikanten.
Aandachttekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) is de afgelopen twintig jaar
vierhonderd procent frequenter geworden. In Amerika hebben naar schatting 3,5
miljoen kinderen ADHD, in Engeland 500.000 en in Nederland 200.000. Ook hier is
een patroon te vinden dat samenvalt met de introductie van de BMR II en in
Amerika en Engeland van het waterpokkenvaccin. Hoewel ook hier andere
factoren een rol kunnen spelen, valt het patroon niet te ontkennen en zou het
onderzocht moeten worden. In diezelfde periode nam onder kinderen het aantal
gevallen van astma toe met 300 procent en van allergieën met 400 procent.
Voorlichting
Hoewel de verontrustende explosie van deze vier-A-diagnoses samenvalt met
de introductie van vaccins gemaakt in menselijk foetaal materiaal, is dat nog
geen sluitend bewijs voor een causaal verband. Volgens neurochirurg Russell
Blaylock, die onderzoek gedaan heeft naar het effect van vaccinatie op de
neurologische ontwikkeling van kinderen, is het onderzoek naar dat verband
nooit gestimuleerd omdat niemand die mogelijkheid wil accepteren. Zoals ook ons
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ons vriendelijk voorlicht:
Kinderen krijgen vaak meerdere vaccins tegelijk. Voor het afweersysteem van
het lichaam (immuunsysteem) is dat geen probleem. Ook geeft de combinatie van
vaccins geen extra of heftiger bijwerkingen dan losse vaccins. Omdat elke prik
een kans op bijwerkingen geeft, is het juist beter om meerdere vaccins te
combineren in één prik. In de zeldzame gevallen dat er wél onderzoek gedaan is
naar mogelijke reacties, zijn de resultaten mogelijk vervormd of zoekgeraakt.
Dr. Blaylock geeft het volgende voorbeeld van zon doofpottactiek door
vaccinfabrikanten en gezondheidsautoriteiten, toen zij bewijzen onder ogen
kregen dat de vaccins neurologische ontwikkelingsstoornissen en ADHD
veroorzaakten.

In 2000 was er een besloten bijeenkomst van 51 wetenschappers waaronder
afgevaardigden van vaccinfabrikanten met Amerikaanse gezondheidsautoriteiten,
om de alarmerende bevindingen te bespreken van een onderzoek naar de veiligheid
van een vaccin door dr. Thomas Verstraeten. In dat onderzoek waren de reacties
na vaccinatie geanalyseerd van 110.000 kinderen uit vier verschillende delen
van het land, ofwel door vier verschillende gezondheidsorganisaties ingeënt.
Verstraeten en zijn team waren de effecten van thiomersal aan het meten, een
kwikbevattend ingrediënt dat tot het jaar 2000 als conserveermiddel in vaccins
werd toegepast. Verbazingwekkend genoeg bestond de controlegroep in dit
onderzoek uit kinderen die een lagere dosis thiomersal hadden gekregen, in
plaats van kinderen die helemaal niet aan de stof waren blootgesteld.
Toch waren de resultaten verontrustend. De misery and unhappiness
disorder, zoals het in het onderzoek heette wanneer een baby onbedaarlijk
huilde en zeer onrustig was, kwam veel vaker voor bij babys die een vaccin met
thiomersal hadden gekregen op de leeftijd van een maand, en de aandoening was
ernstiger bij de babys die de hogere dosis hadden gekregen. Tevens was er een
significant verhoogd risico van ADD (ADHD zonder de hyperactiviteit) en bleek
op de leeftijd van drie maanden een duidelijk verhoogd risico op neurologische
ontwikkelingsstoornissen, waaronder spraakproblemen. Toen echter dit onderzoek
drie jaar later eindelijk werd gepubliceerd, waren die reacties zo goed als
verdwenen uit het verslag en werden de effecten beschreven als
niet-significant. In die jaren was een vijfde gezondheidsorganisatie, de
Harvard Pilgrimage, aan het onderzoek toegevoegd, maar waren de kinderen die de
hoogste dosis thiomersal hadden gekregen weggelaten en de toelatingsparameters
voor het onderzoek veranderd.
De Amerikaanse politicus Dave Weldon, die het oorspronkelijke onderzoek gelezen
had, sprak bij de Centers for Disease Control and Prevention (CDC) zijn onvrede
uit over het feit dat de Harvard Pilgrimage-groep in het onderzoek was
opgenomen, aangezien deze organisatie onder curatele stond en haar dossiers
een janboel waren. Weldon wilde een heranalyse van de oorspronkelijke
onderzoeksresultaten laten uitvoeren door onafhankelijk onderzoeker dr. Mark
Geier, maar de CDC meldde hem dat de gegevensbestanden verloren gegaan waren.
Ook de herkomst van Verstraeten zelf was ambivalent: in de publicatie beschreef
hij zichzelf als een medewerker van de CDC, maar ten tijde van het onderzoek
werkte hij voor GlaxoSmithKline, de fabrikant van een van de onderzochte
vaccins.
In zijn commentaar waarschuwde dr. Blaylock tegen de conclusie dat thiomersal
de boosdoener zou zijn dit wordt nu alleen nog in griepprikken gebruikt en
stelde hij dat de werkelijke boosdoener het intensieve vaccinatieprogramma zelf
is. Er worden te veel vaccins gegeven aan kinderen in de tijd dat hun hersenen
de grootste groei doormaken.

Balans
Tijdens die bijeenkomst met de afgevaardigden van de vaccinfabrikanten in 2000,
stelde het hoofd vaccinatieveiligheid van de CDC, dr. Robert Chen, dat het
probleem is dat het onmogelijk en onethisch is om kinderen niet te vaccineren,
waardoor het probleem [van vaccinatieveiligheid] nooit zal kunnen worden
opgelost. Deze opvatting moet wel leiden tot een situatie waarin elke schijn
van schadelijke of zelfs dodelijke gevolgen van vaccins wordt verdoezeld. De
betreffende kinderen gelden dan als bijkomende schade: de ongelukkige
slachtoffers van een programma dat voor de overgrote meerderheid voordelen
oplevert, althans volgens onze gezondheidsautoriteiten.
Maar stel nu eens dat de intensieve vaccinatieprogrammas en de manier waarop
die vaccins worden gemaakt tezamen elk jaar weer leiden tot de dood van
duizenden babys over de hele wereld en bij bijna een derde van de kinderen
tevens tot chronische gezondheidsproblemen op de lange termijn. Zou de balans
dan doorslaan en zouden de voordelen wellicht niet meer opwegen tegen de
schade?
Vaccins met menselijk DNA
De onderstaande vaccins worden gemaakt met cellen van een geaborteerde
foetus en bevatten DNA, eiwitten en/of celresten. Zoals u ziet, bevat het
Nederlandse rijksvaccinatieprogramma één vaccin met menselijk materiaal,
namelijk het BMR-vaccin. De vaccins voor rabiës en hepatitis A zitten niet in
het rijksvaccinatieprogramma, maar worden hier wel aangeboden voor specifieke
gevallen (bijvoorbeeld verre reizen).
Vaccinatie
en vaccin
Polio: Poliovax, Pentacel, DT Polio Absorbed, Quadracel
BMR: MMR II, Meruvax II, MRVax, Biovax, Proquad, MMR-V, Priorix*,
MMR-Vaxpro*, Erolalix
Varicella (waterpokken): Varivax, ProQuad, MMR-V, Zostavax, Varilix
Hepatitis A: Vaqta*, Havrix*, Twinrix, Avaxim*, Vivaxim, Epaxal*
Rabiës (hondsdolheid): Imovax
*Deze
worden ook in Nederland gebruikt (bron: Farmacotherapeutisch Kompas).
Bron: Sound Choice Pharmaceutical Institute

De
slechtste tien
Hieronder de tien ontwikkelde landen uit het onderzoek van 34 landen met de
slechtste babysterftecijfers. In Nederland (niet opgenomen in het onderzoek) is
dit 4,59/1000.
Plaats Land (aantal prikken) babysterfte/1000
1 Verenigde Staten (26) 6,22
2 Cuba (22) 5,82
3 San Marino (18) 5,53
4 Italië (19) 5,51
5 Griekenland (23) 5,16
6 Ierland (23) 5,05
7 Canada (24) 5,04
8 Monaco (23) 5,00
9 Nieuw Zeeland (17) 4,92
10 Groot-Brittannië (19) 4,85
De getallen tussen haakjes geven het aantal vaccinatieprikken aan dat een kind
in het eerste levensjaar moet krijgen volgens het vaccinatieprogramma van dat
land.
Bron: CIA. Country Comparisons: Infant mortality rate (2009). The World Factbook (www.cia.gov)
Vaccins voor de kleintjes
In de eerste veertien maanden van hun leven krijgen de meeste Nederlandse
kinderen de volgende vaccinaties.
leeftijd twee, drie, vier en elf maanden
1. Eerste t/m vierde dosis van het vijfvoudige vaccin DKTP-Hib tegen
difterie, kinkhoest, tetanus, polio en haemofilus influenzae type B. DKTP wordt
op vierjarige leeftijd nog eens herhaald en DTP op negenjarige leeftijd.
2. Eerste t/m vierde (en laatste) dosis van het pneumokokkenvaccin.
leeftijd veertien maanden
1. Eerste dosis van het drievoudige vaccin BMR tegen bof, mazelen en
rubella (rodehond). Wordt op negenjarige leeftijd herhaald.
2. Meningokokken-C-vaccin.
Bron: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
In ontwikkelingslanden
Zoals te verwachten is, zijn in ontwikkelingslanden de sterftecijfers veel
hoger. Maar ook hier is een duidelijk verband te zien tussen intensieve
vaccinatieprogrammas en een hoog babysterftecijfer. Gambia en Mongolië hebben
bijvoorbeeld een programma met 22 doses en een babysterfte van 68,8
respectievelijk 39,9 op de 1000. Van deze sterfgevallen kunnen er echter veel
door vervuild water, ondervoeding en slechte hygiëne komen.
Er is een onderzoek gedaan waarin rekening is gehouden met deze andere
mogelijke doodsoorzaken, namelijk in Guinee-Bissau in West-Afrika.
Dit land
heeft een van de hoogste babysterftecijfers ter wereld. In het onderzoek waren
15.351 kinderen opgenomen, die tussen 1990 en 1996 geboren waren. Zij werden
door Nederlandse onderzoekers gevolgd voor de duur van het aanbevolen
vaccinatieprogramma. Bij hun geboorte werden deze kinderen ingeënt tegen polio
en tuberculose; de DKT-vaccinatie kregen ze met zes weken, tien weken en
veertien weken; op de leeftijd van negen maanden de inenting tegen mazelen.
De onderzoekers concludeerden dat de vaccinaties tegen tuberculose en mazelen
een gunstig effect hadden en het sterftecijfer halveerden. Maar onder kinderen
die de DKT-prik en de polioprik hadden gekregen, werd het sterftecijfer 1,84
keer zo hoog. (1BMJ, 2000; 321: 1435-1438)
|