Ons verhaal lezen
Het is één ding om in het hier en nu op zoek te gaan naar
heiligheid en geluk. Maar onze levens zijn meer dan een opeenvolging van
tegenwoordige momenten. Er is ook een narratieve lijn, het verhaal van ons
leven. Het lijden speelt daar een belangrijke rol in, maar het is niet het
onderwerp van ons levensverhaal. Dat inzicht kan ons het eerste begin van een
antwoord geven op de onvermijdelijke vraag: wat is de betekenis van mijn
lijden? Misschien is onze blik te beperkt en moeten we op zoek gaan naar de zin
van ons bestaan.
Het is moeilijk onze levens als een geheel te onderzoeken
als we onze zoektocht beperken tot het hier en nu. Als we lijden, zijn we geneigd
te denken dat God ons heeft verlaten. Als God zijn werk had gedaan, zouden we
nu niet lijden. Dat is het verwijt van Marta van Bethanië aan Jezus: Als u
hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn (Johannes 11:32).
Als ik mijn leven echter als een doorgaand verhaal zie en geloof dat het op een
bepaald niveau ook Gods verhaal is, dan weet ik dat de zin ervan niet in
gunstige of ongunstige momenten schuilt, maar verborgen ligt in het verhaal
zelf. Lazarus stierf, maar God had hem niet verlaten en zijn dood was niet het
laatste woord.
Augustinus was waarschijnlijk de eerste die op deze manier
naar zijn leven keek: niet als een opeenvolging van afgescheiden episodes, maar
als een tekst die moet worden doorgrond en onderzocht als het voorwerp van
spirituele bespiegelingen. Augustinus bezag zijn verleden vanuit zijn bekering,
het grote keerpunt in zijn leven. In dat licht kon hij Gods voorzienigheid
onderscheiden, die voor hem had gezorgd, hem naar het geluk had geleid dat hij
uiteindelijk had gevonden en zelfs aanwezig was geweest in zijn dwalend bestaan
toen de gedachte aan God ver weg was: U leidde me zoals een stuurman zijn
schip leidt, maar de koers die u koos ging mijn begrip te boven. Tot zijn
ontdekking van God had hij het geluk gezocht in vriendschap, plezier, status en
studie. Maar zijn succes werd voortdurend overschaduwd door neerslachtigheid en
lijden. Er ontbrak iets; er ging iets verloren dat hij niet kon benoemen. Later
realiseerde hij zich dat hij nooit echt alleen was geweest, want al die tijd
zweefde, ver daarboven, Uw barmhartigheid en trouw.
Als het lijden ons in zijn greep krijgt, lijkt al het
andere onbelangrijk. De pijn, het verlies en het verraad van het moment doemen
zo hoog als een berg voor ons op. Het perspectief ontbreekt, zodat we niet zien
dat de afsluiting van de ene weg een andere weg opent. Wat het einde lijkt van
onze hoop en plannen kan het begin zijn van een nieuwe kans. In de winter lijkt
de aarde dood. Maar dat is slechts een tijdelijk masker van de natuur. Door het
geloof leren we zien dat er aan nieuw leven altijd een element voorafgaat van
ogenschijnlijk sterven:
als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft,
blijft het een graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht
(Johannes 12:24). In elk leven zijn er nederlagen en verliezen die op het
eerste gezicht een ramp lijken. Maar de heiligen geloofden dat de
Voorzienigheid onze wegen leidt, zelfs als dat ons brengt waar we niet willen
gaan.
Carlo Carretto (1910-1988) was lid van de Minderbroeders
van het Evangelie, een orde gebaseerd op de spiritualiteit van Charles de
Foucauld. Deze orde leeft in kleine gemeenschappen onder de arme en vergeten
mensen van de wereld, waarbij ze Christus navolgt in zijn verborgen jaren als
timmerman in Nazareth. Op vierenveertigjarige leeftijd voegde Carretto zich bij
de Minderbroeders, na een carrière als leider van de katholieke jeugdbeweging
in Italië. Voor veel van zijn vrienden was zijn vlucht naar de woestijn een
onbegrijpelijk afscheid van een dynamisch en zinvol leven. Zijn enige uitleg
was dat hij die stap moest nemen en zich geroepen wist door God: Het zijn niet
je daden, die Ik zoek; Ik wil je gebed, je liefde. Daarom voegde Carretto zich
bij de Minderbroeders in Algerije.
Zijn eerste jaren in de Sahara waren de gelukkigste van
zijn leven. De armoede, de eenzaamheid, het gebed, hij genoot ervan. Maar
Carretto koesterde nog een geheime ambitie. Hij had een passie voor bergsport.
Hij droomde ervan om in de Alpen een gemeenschap op te zetten van
Minderbroeders die reddingsteams op de Matterhorn zouden bijstaan. Het was een
onschuldige droom. Maar opeens, als door een lawine, werd die droom weggevaagd.
Tijdens een zware tocht door de woestijn liet hij zich vanwege een bepaalde
kwaal door een van zijn reisgezellen inspuiten met een medicijn. Maar er was
sprake van een verschrikkelijk misverstand. Zijn vriend nam het verkeerde
flesje en spoot Carrettos dij in met een verlammend gif. Die nacht raakte zijn
been verlamd. Voor de rest van zijn leven was hij kreupel.
Net als iedereen in deze omstandigheden was Carretto
sprakeloos en vol onbegrip. Hoe kon God bij zijn dienaar zoiets laten gebeuren?
Ik kwam hier om Hem te dienen, dacht hij, en alles wat God leek te doen was
mij kreupel maken.
Dertig jaar later noemde hij die verkeerde injectie genade.
Het was pech, zeker. Het was verschrikkelijk. Maar God zette het om in genade.
Omdat hij niet kon klimmen met een verlamd been kocht hij een jeep en werd
meteoroloog. Ondanks mijn eigen wensen, was ik daar waar ik thuishoorde: in de
woestijn. In plaats van door de sneeuw te sjokken, ploegde ik door het zand. (
)
Het leven openbaarde zich plotseling aan mij zoals het was, als een geweldige
persoonlijke exodus. (
) Het ongeluk had me op nieuwe paden gebracht.
Waar is God in het verhaal van Carretto? Was Hij aanwezig
als de omstander die geen hulp bood toen een ongeluk zijn dromen verwoestte en
hem kreupel achterliet? Of was Hij aanwezig in de genade die hem van bitterheid
naar een nieuwe staat van aanvaarding leidde? Als het kwade ons tot iets goeds
leidt, draagt dat vanuit de ogen van het geloof onmiskenbaar de handtekening
van God. Daarom hoort het onderwerp van het lijden tuis in dit boek over
heiligheid en geluk. Zoals Carretto opmerkte: Ik weet het uit ervaring. Je
kunt gelukkig zijn met een verlamd been. Heel gelukkig. In mijn ervaring
produceren de wonden van armoede en lijden een heel bijzondere, kostbare en
heerlijke honing. Het is de honing van de zaligsprekingen die Jezus uitsprak in
de Bergrede. Ik heb van die honing geproefd en ben overtuigd van de
rationaliteit van het evangelie, van de redelijkheid van zoveel mysterieuze
dingen.
De hele beker
Christen zijn is leren om je eigen leven te zien in het stralende
licht van het verhaal van Jezus. Als we dat verhaal bestuderen gaan we beseffen
dat de betekenis ervan niet kan worden gereduceerd tot een reeks dogmas of ethische
leefregels. Ook beperkt de betekenis zich niet tot de glorieuze mysteriën uit
Jezus leven: de bruiloft te Kana, de vermenigvuldiging van de broden en de
vissen, het wandelen op het water, of zelfs de opstanding van Lazarus uit de
dood. Ze werd ook geopenbaard in de pijn van de verwerping, het verraad en het
verlaten worden door zijn vrienden, de eenzaamheid in de hof, het bloedig
angstzweet (
) in het hele verhaal.
Zelf besefte Jezus dat vreugde en pijn in het geloof
onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn. Zo vroeg de moeder van twee van zijn
discipelen hem ooit om een gunst. Ze zou graag zien dat in zijn koninkrijk
haar ene zoon aan zijn rechterzijde mocht zitten en de andere aan zijn linkerzijde.
Jezus antwoordde: Jullie weten niet wat je vraagt. Kunnen jullie de beker
drinken die ik zal moeten drinken? (Matteüs 20:20-23). De beker drinken
betekent alles aanvaarden wat die beker bevat: bitter en zoet, lijden en
glorie.
Deze Bijbeltekst inspireerde Henri Nouwen, een Nederlandse
priester en schrijven van spirituele boeken, tot de titel van een van zijn
laatste publicaties. In Can You Drink the
Cup? Begint hij met een meditatie over de beker die gebruikt wordt in de
mis en denkt daarbij aan de bijzondere kelk die zijn oom, een bisschop, aan hem
gaf bij zijn priesterwijding. In de loop van zijn meditaties wordt de beker een
symbool voor het leven zelf, het leven dat we met al zijn tegenspraak moeten
leren aanvaarden. De inhoud van de beker is onafscheidelijk met elkaar
vermengd, zodat we geen toegang hebben tot het geluk zonder de hele beker leeg
te drinken. Dat was de les die Nouwen in zijn eigen leven leerde.
Nadat hij in de jaren zestig uit Nederland was vertrokken
om psychologie te gaan studeren in Amerika, doceerde Nouwen op een aantal
prestigieuze universiteiten: Notre Dame, Yale, Harvard. Zijn boeken meer dan
vijftig titels bezorgden hem een grote schare toegewijde volgelingen. Bij
zijn dood in 1996 was hij een van de meest populaire en invloedrijke spirituele
schrijvers ter wereld. Zijn populariteit leed niet onder het feit dat hij zijn
eigen strijd en gevoel van gebrokenheid wilde delen met zijn lezers. Hij
presenteerde zichzelf niet als een spirituele meester, maar (zoals de titels
van een van zijn vroege boeken luidde) als een gewonde genezer.
Zij die hem kenden waren zich ervan bewust hoe diep zijn
wonden waren. Anders dan de jonge Augustinus was hij altijd een vroom en
toegewijd christen geweest. Toch voelde hij een vergelijkbare rusteloosheid en
angst over zijn plaats in de wereld. Hij werd gekweld door een buitensporige
behoefte aan affectie en bevestiging; er leek een innerlijke leegte te zijn die
niet kon worden gevuld.
Nouwen had een grote gave voor vriendschap; waar hij ook
ging, zaaide hij het zaad van de gemeenschapszin. Toch was er iets dat hem van
de ene naar de andere plaats dreef: een trappistenklooster; de missie in
Latijns-Amerika; het plan om pastor te worden bij een reizend circus.
Tegelijkertijd versterkte de bewondering van zijn toehoorders bij hem het
gevoel van isolement. Met veel inlevingsvermogen beschreef hij de verzoekingen
van Christus in de woestijn: om relevant, machtig en spectaculair te zijn.
In die tijd kwam er een grote omwenteling in zijn leven.
Door de jaren heen had hij in Frankrijk en Canada een aantal communiteiten van
LArche bezocht. In deze leefgemeenschappen leefden gehandicapten samen met
niet-gehandicapte hulpverleners. In 1986 ontving hij een officiële uitnodiging
vanuit Daybreak, de lArche-communiteit in Toronto, om daar pastor te worden.
Het was de eerste keer dat hij een dergelijk beroep ontving. Aarzelend nam hij
het beroep aan en Daybreak werd zijn thuis voor de rest van zijn leven.
Het was anders dan alles wat hij eerder had meegemaakt.
Nouwen leefde net als de andere leden van deze leefgemeenschap in een huis met
gehandicapte mensen. Hij werd belast met de zorg voor de meest ernstig
gehandicapte volwassene in de gemeenschap, een jonge man die Adam heette. Adam
kon niet praten en niet uit zichzelf bewegen. Nouwen bracht elke ochtend uren
door met het baden, aankleden en voeden van Adam. Sommigen van zijn
bewonderaars vroegen zich af of hij zijn talent niet verspilde. Maar Nouwen
vond het een gelegenheid voor diepere innerlijke bekering. Adam was niet onder
de indruk van zijn boeken of zijn roem of zijn talent als spreker in het
openbaar. Maar door deze dove en hulpeloze man begon Nouwen te begrijpen wat
het betekent om geliefd te zijn bij God.
Het was niet het einde van zijn strijd. Na zijn eerste jaar
in Daybreak kreeg Nouwen een zenuwinzinking, ongetwijfeld door een
opeenstapeling van lang onderdrukte spanningen. Maandenlang kon hij amper
spreken of zijn kamer verlaten. Nu was hij de hulpeloze, die zwijgend om
bevestiging van zijn bestaan riep. Zoals hij het later schreef: Alles stortte
ineen, mijn zelfrespect, mijn energie om te leven en te werken, mijn gevoel
geliefd te zijn, mijn hoop op genezing, mijn vertrouwen in God (
) alles. Het
was een ervaring van totale donkerheid, een bodemloze afgrond. Tijdens die
maanden van lijden vroeg hij zich vaak af of God wel bestond of gewoon een
product van onze verbeelding is.
Maar later schreef hij: Ik weet nu dat God me niet alleen
liet toen ik me volledig verlaten voelde. Met de steun van zijn vrienden wist
hij uit dit dal te klimmen en te groeien als mens, met een dieper vertrouwen in
wat hij de innerlijke stem van het leven noemde, een stem die hem riep om de
grenzen van mijn korte leven te overstijgen, waar Christus alles in allen is.
Wie Daybreak bezocht, werd getroffen door de pijn en het
lijden in deze gemeenschap. Nouwens vriend Adam kreeg angstaanjagende
toevallen. Anderen waren lichamelijk of psychisch ernstig gehandicapt. Dit
lijden kon niet worden verbloemd, maar voor degenen die in de communiteit
leefden was dat niet de enige realiteit. Er was ook geloof, intimiteit en
kameraadschap, het gevoel bij elkaar te horen en door elkaar te worden aanvaard
zoals dat in een familie voorkomt. Wie er oog voor had zag dat ook hier vreugde
en verdriet met elkaar vermengd waren, of liever gezegd, dat er vreugde
verborgen lag in het verdriet. Zoals Nouwen schreef: Ergens heeft mijn
verblijf in Daybreak me de ogen gegeven om vreugde te ontdekken waar anderen
slechts verdriet zien. (
) Het verdriet is er nog steeds, maar er is iets
veranderd doordat ik niet langer tegenover anderen sta, maar naast hen zit,
door de gedeelde momenten van samenzijn.
Als we in het licht van het evangelie naar Henri Nouwens
leven of elk ander leven kijken, rijst de vraag: waar is God in dit
verhaal? We moeten dan niet alleen naar Nouwens successen kijken, maar ook naar
de perioden van lijden. Ook dat maakte deel uit van zijn verhaal, dat ten
diepste een boodschap van genade bevat, dezelfde boodschap die Nouwen
toeschreef aan Jezus, de overtuiging dat echte vreugde en vrede niet wordt
bereidt door lijden en dood te omzeilen, maar door er dwars doorheen te gaan.
Uit : Het geluk is met de heiligen Robert Ellsberg
|