Levens van de
heiligen
Niet alle heiligen hebben een verhandeling geschreven over
het lijden. Maar er is nauwelijks een heilige te bedenken wiens leven niet door
het lijden werd getekend: vervolging, ziekte, honger of ontbering; de dood van
vrienden en familie; het mislukken van grote plannen en persoonlijke dromen; de
uitputting van werk of hoop die tevergeefs bleek; de spirituele marteling van
de acedia of wat door Johannes van
het Kruis de donkere nacht van de ziel wordt genoemd. Men zou het verhaal van
de heiligen heel goed kunnen vertellen als een kroniek van het lijden.
Paulus roemde in zijn lijden: Door de Joden ben ik vijf
maal met veertig min één zweepslagen gestraft, ik ben driemaal met stokslagen
gestraft, ik ben eenmaal met stenen bekogeld en heb driemaal schipbreuk
geleden. Eén keer heb ik een heel etmaal op zee rondgedreven. Voortdurend was
ik onderweg, bedreigd door rivieren, rovers, volksgenoten en vreemdelingen, in
gevaar in de stad, in de woestijn, op zee en te midden van schijngelovigen. Ik
heb gezwoegd en geploeterd, vaak zonder te slapen, hongerig en dorstig, vaak
zonder te eten, verkleumd en zonder kleren (1 Kor. 11,24-27). Soms was het
lijden de prijs van het discipelschap, in andere gevallen was het de vuurproef
waarin het geloof werd gelouterd en beproefd. En in een groot aantal gevallen
speelde lijden een cruciale rol bij de bekering van een heilige of de
onderscheiding van een roeping.
De eerste biografie van Franciscus van Assisi begint
bijvoorbeeld met een beschrijving van zijn vroege jaren waarin hij leefde als
een zorgeloze (inderdaad) verloren zoon die zijn leven op een vreselijke
manier verbraste en verspilde en zijn tijdgenoten overtrof in ijdelheden,
uiterlijke schijn en grootspraak. Het keerpunt kwam tijdens een lange ziekte, na
zijn terugkeer uit de oorlog, die hem tijd gaf om na te denken over andere
zaken dan hij gewend was om over na te denken. Toen hij enigszins hersteld was
en met steun van een stok weer kon lopen, ging hij op een dag naar buiten en
keek met grote belangstelling naar het omliggende landschap. Zoals zijn
biograaf, Thomas van Celano, zei: Vanaf die dag (
) begon hij zichzelf te
verachten en ook de dingen die hij eerder had bewonderd en waar hij eerder van
gehouden had.
Franciscus maakte nog enkele stappen, voordat hij de sprong
naar een leven in armoede waagde. Maar opmerkelijk in zijn verhaal blijft dat
het lijden een nieuw perspectief bood dat hem toestond om de wereld met nieuwe belangstelling
te bekijken, terwijl het tegelijkertijd een scherp licht wiep op de leegheid
van zijn eerdere bestaan.
Voor Ignatius van Loyola (1491-1556), de stichter van de
Jezuϊetenorde uit Baskenland, speelde lijden een vergelijkbare rol. In zijn
autobiografie (geschreven in de derde persoon) beschrijft hij zichzelf, tot de
leeftijd van zesentwintig jaar, als een man die zichzelf overgaf aan de
ijdelheden van deze wereld. Als soldaat en hoveling had hij vooral plezier in
het oefenen met wapens. Die passie betekende bijna het einde van zijn leven
toen tijdens een hevig gevecht zijn been werd geraakt door een Franse
kanonskogel. Hij overleefde het, maar de behandeling was zo slecht dat het
opnieuw moest worden gebroken en gezet.
Hij doorstond dit alles naar eigen zeggen zonder een woord
of enig ander teken van pijn anders dan het ballen van zijn vuisten. Toen
zijn been hersteld was, werd de ijdele Ignatius geplaagd door een lelijk gezwel
op zijn knie dat zijn ene been iets langer maakte dan het andere. Vastbesloten
om van zichzelf een martelaar te maken voor zijn eigen genoegen, stond hij
erop dat het been werd opengesneden en opnieuw werd gezet hoewel de pijn
heviger was dan alles wat hij eerder had meegemaakt.
Tijdens zijn lange herstelperiode zocht Ignatius boeken om
te lezen, liefst avonturenverhalen die zich afspeelden aan het hof. In plaats
daarvan kreeg hij een boek over de levens van de heiligen. Aanvankelijk las hij
er alleen in om zijn verveling te verdrijven. Maar geleidelijk aan werd hij in
beslag genomen door deze spirituele verhalen, die hem een heel andere kijk
gaven op moed en eer. Spoedig overwoog hij bij zichzelf: Wat zou er gebeuren
als ik zou doen wat Franciscus deed, wat Dominicus deed? Deze gedachten werden
afgewisseld met gedachten over wereldse avonturen. Maar toch was er een
verschil, zo merkte Ignatius. Als hij over de dingen van de wereld nadacht,
had hij daar veel plezier in, maar achteraf, als hij moe was en de boeken opzij
legde, merkte hij dat hij zich leeg en ontevreden voelde.
Maar als hij zich voorstelde dat hij blootsvoets naar
Jeruzalem zou reizen, terwijl hij alleen groenten at en al die andere
ontberingen onderging die de heiligen hadden verdragen, dan voelde hij zich
niet alleen getroost in die gedachte, maar bleef hij, ook als hij de verhalen
naast zich neer legde, voldaan en gelukkig. Toen hij geheel was hersteld, was
hij een ander mens geworden. Hij had niet dezelfde ambities meer. Hij had
zichzelf overgegeven aan de zaak van Christus.
Onder de heiligen zijn er veel van dit soort verhalen die
illustreren dat het vermogen om te lijden de macht van de leegte en de
ledigheid kan ontregelen, zodat er nieuwe energie vrijkomt voor nieuwe
doeleinden. Soms is het een ziekte, in een ander geval het verlies van een
geliefde of het mislukken van een ambitie waardoor we worden geprikkeld om na
te denken over de vraag waar ons leven om draait en op zoek gaan naar diepere
antwoorden. We wensen niet langer aan de oppervlakte van het wiel te leven.
Een spirituele gids
Als lijden slechts de leegheid of ijdelheid van ons leven
zou aantonen, zou het leiden tot wanhoop. Maar in de levens van de heiligen
bracht het ook nog iets anders teweeg. Het lijden ontmaskerde niet alleen hun
illusies, maar opende tevens nieuwe perspectieven en het vergrootte hun
gevoeligheid voor de aanwezigheid van de genade. Zo werd het lijden een
barmhartige vriend en een spirituele gids. Vanwege deze paradoxale waarheid
hebben sommige heiligen gebeden voor een ervaring die hen dichter bij het kruis
bracht. Hun doel was niet het lijden zelf, maar iets anders inzicht,
medeleven, een devote intensiteit dat door extreme omstandigheden werd
geprikkeld.
Het verhaal van Juliana van Norwich (1342-1416), een
Engelse kluizenares en mystica, is daarvan een opmerkelijk voorbeeld. In haar Openbaringen van Gods liefde (of Voorstellingen) beschrijft ze hoe ze in
haar jeugd bad of ze een ernstige ziekte mocht meemaken die haar dicht bij de
dood zou brengen, zodat ze directe kennis van Christus lijden zou krijgen en
de drie wonden van berouw, compassie en verlangen naar God mocht ontvangen.
Een dergelijk gebed is tamelijk morbide en aanmatigend, in
elke tijd en cultuur. Maar voor een modern lezerspubliek, dat gewend is om pijn
en lijden tot elke prijs te vermijden, is Julianas gebed volslagen
onbegrijpelijk. Het is belangrijk te beseffen dat Juliana een van de
overlevenden van de Zwarte Dood was. Ze leefde in een tijd waarin lijden een
realiteit was die overal om zich heen greep, zodat veel mensen de betekenis
ervan wilden doorgronden. Juliana verplichtte zichzelf om het lijden te
ondergaan zodat ze het ware karakter ervan zou leren kennen. Ze hoopte de
betekenis van het lijden te ontdekken in een persoonlijke ervaring van Christus
lijden. In haar eigen woorden: ze wilde worden gelouterd door Gods
barmhartigheid om daarna door die zielte nog meer tot zijn heerlijkheid te
leven.
Toen ze op haar dertigste een mysterieuze en verwoestende
ziekte kreeg, meende Juliana dat haar gebed werd verhoord. Vier dagen en
nachten was ze verlamd en leed ondragelijke pijn. Toen er uiteindelijk een
priester bij haar kwam om haar de laatste sacramenten te geven, hield hij een
kruis voor haar starende ogen. Plotseling was ze alle pijn en spanning kwijt.
Op dat moment zag ze Jezus volgens haar eigen zeggen in levende lijve. Zijn
lichaam was getekend door pijn. Hij sprak tot haar en getuigde van zijn
lichamelijk lijden en andere heilige mysteriën. In een van die gedenkwaardige
momenten zag ze de wereld als een hazelnoot in de hand van God. Ze raakte ervan
overuigd dat, wat er lichamelijk ook met ons gebeurt, uiteindelijk alles goed
zal komen, en alle dingen goed zullen komen.
Julianas visioen van Christus lijden bestond geheel uit
beelden: Ik zag het rode bloed van de doornenkroon afdruipen, terwijl het warm
en vrijelijk en overvloedig stroomde, een levende stroom. (
) druppels bloed
vielen omlaag (
) groot als de schubben van een haring. Ze zag hoe zijn huid
gescheurd was door geselingen; het zoete vlees, dat uitgedroogd was door
dorst, droogde voor mijn ogen uit. Ondanks alle pijn die ze ondervond door
het zien van dit lijden, keerde haar contemplatie zich naar de diepten van de
liefde, wetend waarom en voor wie hij leed. Het werd voor Juliana een bron
van troost en vreugde, terwijl ze toekeek hoe Christus stierf. Plotseling
veranderde hij in een verschijning vol vreugde; hij leed om ons in zijn
goedheid tot erfgenamen te maken van zijn vreugde.
In een van haar voorstellingen onthulde Christus de
betekenis: Ben je eer gelukkig mee dat ik voor jou heb geleden? (
) Als jij
gelukkig bent, ben ik gelukkig. Het is een vreugde, een gelukzalig gevoel, een
eindeloos genoegen voor me dat ik mijn lijden onderging voor jou; en als ik nog
meer zou kunnen lijden, zou ik dat doen
Toen Juliana, tegen de verwachtingen in, niet stierf maar
geheel van haar ziekte herstelde, schreef ze de openbaringen die aan haar
gegeven waren op niet in de kerktaal, het Latijn, maar in de volkstaal, het
Middel-Engels en uiteindelijk trok ze zich terug in een kluis bij de Church
of St. Julian and St. Hugh, waar ze haar dagen doorbracht met het overdenken
van het buitengewone inzicht dat ze had ontvangen in het lijden van Jezus en de
betekenis daarvan.
De kluizenares Juliana was zo bekend (ze werd vernoemd naar
de kerk in Norwich waar ze verbleef; haar echte naam weten we niet) dat we voor
het roostervormige venster van haar cel dagelijks bezoekers ontving die uit de
eerste hand de wijsheid wilden horen van een vrouw die had geleden naar het
grote voorbeeld van het lijden, en daarbij niet verslagen was, naar sterker en
energieker uit deze strijd tevoorschijn was gekomen.
Wat hebben Julianas visioenen uit de veertiende eeuw ons te
zeggen? Haar mystieke visie op Christus lijden was gebaseerd op de
traditionele opvatting dat Jezus door zijn lijden aan het kruis de schuld betaalde
voor de menselijke zonde. Voor velen van ons biedt die taal geen troost meer.
Het klinkt sommigen zelfs onwaarschijnlijk in de oren. Maar Julianas visioen oversteeg
de oude boetesymboliek. Voor haar toonde Jezus lijden de diepte van Gods
medeleven, Gods bereidheid om met ons te lijden. Terwijl anderen troost vonden
in Zijn ondoorgrondelijke wijsheid, benadrukte Juliana de onmetelijkheid van
Gods liefde. Ze zag in dat het lijden niet het laatste woord heeft en kreeg
inzicht in de goddelijke waarheid dat alle mensen met ziel en lichaam worden
bekleed en omvat door de goedheid van God. Dat inzicht en niet de wanhoop of
de stoicijnse apathie had Juliana te danken aan haar lijden.
Er is weinig fantasie voor nodig om een stap verder te gaan
en ons eigen lijden te beschouwen als een oefening in mededogen in dit geval
een kans om te lijden met God en daardoor
als een uitdrukking van liefde. Er is weinig fantasie voor nodig, maar veel
liefde. Aldus leren ons de heiligen.
Uit : Het geluk is met de heiligen Robert Ellsberg
|