12e overweging
Gethsemane
Gesterkt door de Engel, die de hemelse Vader Hem ter
vertroosting zond, richt Jezus Zich, de derde keer op, van de plaats waar Hij
in doodsstrijd was gevallen en begeeft Zich naar de Apostelen.
Sta op, zegt Hij, laten wij gaan. Zie, de man die Mij
overlevert nadert. (Matt 26,46) Hij slaapt niet zoals jullie, maar spoedt
zich, met rasse schreden, om Mij gevangen te nemen.
Jezus, is het om te vluchten, dat U uw Apostelen spreekt
van het driegende gevaar? Wilt U zich verbergen? O nee! Uw brandende liefde
voor onze zaligheid laat dit niet toe, maar U gaat integendeel vol moed de
verrader en uw vijanden tegemoet. Oneindige liefde van mijn Zaligmaker! Welk
beschamend voorbeeld voor mij, die zo laf ben als er iets te doen of te lijden
valt voor U.
Maar wie mag die verrader zijn? Wie kent hier uw eenzame
bidplaats, tenzij uw Apostelen? Maar weke Apostel zou U durven verraden? In
de zaal van het laatste avondmaal, enige uren geleden beantwoordden de
Apostelen de angstkreet van uw gemoed: Een van u zal Mij verraden, door
eenparige verklaringen van trouw; en zij vroegen angstig: Heer, ben ik het
(Matt 26,21-22)
Maar onder hen was een laaghartige huichelaar. Judas had
reeds de verkoopprijs afgesproken en zocht slechts een gunstige gelegenheid om U
over te leveren en het geld te bemachtigen. Zozeer was de ontrouwe apostel door
de geldzucht verblind, dat ook hij tot U, Jezus, de vraag durfde stellen: Ben
ik het? (Matt 26,25) Zelfs uw bevestigend antwoord ontnam hem niet de moed om
voort te huichelen.
O Jezus, hoe kon U Judas voeten wassen, ze vol liefde in
uw handen drukken en ze afdrogen? Droevig klonken uw woorden: Nu zijt gij
rein, maar niet allen. (Joh 13,10) Niets maakte nog indruk op het bedorven
hart van de verrader. Zover kan een ongeregelde, niet bestreden drift een mens,
een Christen, zelfs een Godgewijde ziel brengen.
Geliefde Heiland, laat niet toe dat de driften in mij
overheersen; maar laat uw liefde in mijn hart zegevieren, opdat ik U trouw
blijf en U bemin tot in de dood.
Toen Jezus zag dat zijn tedere liefdeblijken zelfs de
voetwassing- Judas hart niet konden vermurwen; dat zijn verwijt: Nu zijt gij
rein, maar niet allen hem koud liet,
vervolgde Hij, met oneindige droefheid
Judas in de ogen starend: Wat gij doen wilt, doe het spoedig. (Joh 13,27)
Daarop kan de verrader het niet langer uithouden. Er valt
niet meer te huichelen. Judas vreest, dat Jezus hem zijn verraad ten aanhoren
van de Apostelen zal verwijten. Hij verlaat de zaal en werpt een laatste blik
op zijn goddelijke Meester, waarin al de afkeer, de laagheid van zijn verradersziel
staat uitgedrukt. Toen hij buiten trad, was het nacht: nacht rondom hem
nacht
in zijn zwarte ziel waarin de duivel gevaren was.
De ontrouwe apostel begrijpt al te goed, dat hij niet in
het gezelschap van Jezus kan weerkeren om de schijnheilige te spelen: nu moet
hij de kans wagen of de dertig zilverlingen zijn verloren. Voortgedreven door
de duivel, loopt hij naar de joodse priesters. Deze eerst misnoegd, dat men hen
op een zo laat uur komt storen, verheugen zich, wanneer zij van Judas vernemen
dat de kans nu eindelijk aangebroken is om Jezus gevangen te nemen.
Dan maar spoed gemaakt. O Jezus, uw vrienden slapen; maar
uw vijanden kennen geen rust om U gevangen te nemen en te doden! Helaas! Ik ben
ook zo laf geweest in uw dienst: niet de minste moeite kan ik mij getroosten,
wanneer het er op aankomt mij op te offeren voor uw glorie.
Een bende soldaten wordt inderhaast verzameld, waarbij de
joodse priesters zich bij hun knechten voegen, met stokken en fakkels gewapend.
Aan het hoofd van deze helse bende, trekt Judas naar de
Olijfberg om zijn goddelijke Meester gevangen te nemen. Mijn Jezus, wat zie ik?
Zo even was U nog in doodsstrijd, en nu zegt U: Laten wij gaan. Laat ten
minste de bende zelf tot u komen!... Maar nee, U treedt Judas tegemoet om U aan
zijn bende over te leveren.
Goede Verlosser, waar hebt U die moed geput? In het
gebed. In het gebed heeft uw menselijke natuur kracht en sterkte gevonden; in
het gebed hebt U alle afkeer overwonnen, en vol moed U onderworpen aan de wil
van uw Vader.
Waarom ben ik zo laf in uw heilige dienst, en waarom valt
mij ieder offer te zwaar? Helaas! Ik verzuim het gebed zonder enige reden of ik
bid, verstrooid door allerlei droombeelden.
|