10e overweging

Treed, mijn ziel, met uw lijdende Verlosser de Olijftuin
binnen. Is iemand erg bedroefd, dan verlangt hij alleen te zijn. Ook Jezus kan,
in zijn droefheid, niet bij de Apostelen blijven. Hij wil alleen zijn om het
beklemd gevoel uit te storten voor zijn hemelse Vader.
Tot de drie Apostelen, die Hij een eind in de tuin heeft
meegenomen, spreekt Hij: Ik ben bedroefd tot stervens toe. Blijft hier en
waakt met Mij. Hij gaat bidden: nu is Hij helemaal alleen, alleen met zijn
zielesmart.
De Verlosser begeeft Zich wat verder, knielt neer in
heilige eerbied en valt weldra op zijn aangezicht, plat ter aarde. En onder
zuchten en tranen smeekt de bedroefde Heiland tot zijn hemelse Vader. (Hebr.
5,7)
Hoe beschamend voor mij! Jezus is de Zoon van God, de
Onschuld zelve; en in heilig ontzag voor zijn Vader vernedert Hij Zich en buigt
tot in het stof der aarde neer. Maar al te dikwijls is mijn houding in het
gebed een christen onwaardig, dit zich tot God van hemel en aarde wendt, die
slechts bezoedelde handen kan opheffen tot zijn God en Schepper.
Een harde zielestrijd openbaart zich in het gebed, dat
Jezus uitspreekt: Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker Mij
voorbijgaan. (Matt 26,39) Jezus ziet niet alleen de folteringen die Hem
wachten, maar ook de vervolgingen, waaraan zijn dierbare Bruid, de H. Kerk, ten
prooi zal vallen. Ook ziet Hij, hoe wreedaardig zijn leerlingen zullen
vervolgd, gefolterd en gedood zullen worden.
En Jezus beminnelijk Hart smaakt al de bitterheid van deze
lijdenskelk. Zo hebt Gij al ons lijden op U geladen en er de bitterheid van
willen proeven! Jezus smeekt zijn hemelse Vader dat deze kelk Hem en ons
gespaard zou blijven. Een wonderbaarlijk gebed vol kinderlijke liefde en
vertrouwen: Mijn Vader; - vol overgeving aan de Wil van zijn Vader: Niet
mijn, maar Uw wil geschiede. (Matt 26,39)
Dierbare Verlosser, zou ik nog durven klagen, wanneer ik U
mijn lijden, mijn kruisen het eerste zie aanvaarden en dragen voor mij? Gij
leert mij, in alle moeilijkheden de ogen vertrouwend naar de hemel te richten
tot de beste van alle vaders. Mogen de lessen die Gij mij in de Olijfhof geeft,
diep in mijn hart doordringen, en mij overtuigen uw voorbeeld edelmoedig na te
volgen.
Temidden van angst en droefheid vergeet de goede Meester
zijn leerlingen niet. Na enige tijd tot zijn hemelse Vader gebeden te hebben,
staat Hij op en begeeft Zich naar zijn Apostelen. Helaas! Hij vindt ze
slapend. Zodra Hij hen gewekt heeft, zegt Hij minzaam klagend tot Petrus: Simon,
slaapt ge? Ging het dan uw krachten te boven een uur te waken? (Marc 14,37)
Jezus, met hoeveel meer reden moogt Gij mij dat verwijt
toesturen! Niet uit onverschilligheid of gevoelloosheid zijn uw Apostelen
ingeslapen, maar uit vermoeidheid en wegens het zo late uur. En ik? Wanneer
er te waken valt voor wereldse belangen: om vrienden te behagen, mijn nooit
verzadigde driften te voldoen; neen, dan slaap ik niet maar blijf wakker, lange
uren van de nacht! Maar om een tijdje met U te waken in gebed, kan ik de ogen
niet openhouden.
Dikwijls zelfs ga ik naar bed, zonder mijn avondgebed te
bidden: God te danken voor de weldaden van de afgelopen dag, zijn bescherming
af te smeken voor de nacht. O onduldbare onverschilligheid, afschuwelijke
ondankbaarheid tegenover mijn Verlosser, die mij zozeer bemind en nog altijd
liefheeft.
Na het zacht verwijt tot Petrus, voegde Jezus er deze
woorden aan toe, gericht tot al zijn Apostelen! Waakt en bidt, dat gij niet op
de bekoring ingaat. De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. (Marc
14,38)
Ziedaar het grote gebod van Jezus: waken en bidden om niet
te bezwijken onder de bekoring. Bij de menselijke middelen waken: voorzichtig
zijn, de gevaren vluchten, moeten wij een goddelijk hulpmiddel het gebed
gebruiken, want onze beste wil ten spijt, blijft ons vlees zwak en
onstandvastig.
De Apostelen zouden het weldra ondervinden. Nog tweemaal
keerde Jezus in zijn bezorgdheid om hun welzijn, tot hen terug, en telkens
moest Hij dezelfde vermaning tot hen richten, omdat Hij hen telkens slapend
vond.
De Apostelen slapen, terwijl gevaren dreigen. Zij hebben de
moed niet hun slaperigheid te verdrijven en met Jezus te bidden. Zij waren
eigenlijk nooit, zoals Hij, echte gebedsstrijders geweest. Geen wonder dat zij weldra
allen Jezus verlaten en lafhartig slechts aan hun eigen veiligheid denken.
Goede Jezus, nu ken
ik de oorzaak van mijn vroegere trouweloosheid. Leer mij bidden; en naar uw
voorbeeld, volharden in het gebed.
|