9e
overweging

Onze
beminnelijke Verlosser, na de voeten van de Apostelen gewassen te hebben en het
H. Sacrament van het Altaar ingesteld te hebben, onderhield U zich nog enige
tijd met Uw leerlingen. Het deed Hem pijn van hen te moeten scheiden. Kindertjes, nog maar kort zal Ik bij u zijn. Gij zult Mij
zoeken, en zoals Ik tot de Joden gezegd heb: Waar Ik heenga, kunt gij niet
komen, zo zeg Ik het nu tot u. (Joh 13,33)
Dan
verhief Jezus zijn ogen ten hemel en sprak:
Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk uw Zoon, opdat de
Zoon U verheerlijke. (Joh 17,1) Toen Jezus dit gezegd had, ging
Hij, ongeveer tien uur s avonds, met zijn leerlingen naar buiten
(Joh 18,1)
Jezus, ging met spoed naar de Olijfberg!
De
goddelijke Zaligmaker gaat de droefheid, de angst, de doodstrijd en de dood
tegemoet uit liefde tot ons. Hij kent het snood verraad van Judas. Hij ziet in
deze trouweloze Apostel in de donkere nacht bij de hogepriesters aankloppen,
een gewapende bende bijeenbrengen om er mee naar de Olijfberg op te trekken.
De
goede Heiland weet dat alles, doch niets kan Hem tegenhouden. Het is de Wil van
zijn hemelse Vader dat Hij zich slachtoffert uit liefde voor de mensen, tot
zaligheid van onze zielen. Door liefde en gehoorzaamheid gedreven, begeeft Hij
Zich naar de Olijfberg om het reddingswerk van de mens aan te vangen in een
hof, vermits daar Adam, weleer, onze ondergang bewerkte. Geen groter liefde kan
iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden.
(Joh 15,13)
O
oneindige liefde van Jezus voor ons! Nu begrijp ik de woorden van uw Apostel: God
heeft mij liefgehad en zichzelf overgeleverd. (Gal 2,20) De Apostelen
vergezelden Jezus, en Deze sprak, diep bedroefd tot hen: In deze nacht zult ge
allen aanstoot aan Mij nemen. Petrus antwoordde hem: Al moest ik met U sterven,
in geen geval zal ik U verloochenen. In diezelfde geest spraken ook al de
leerlingen. (Matt 26,31-36)
In
deze droeve stemming waren zij tot bij de hof genaderd. Jezus, laat mij U in
innige bewondering aanschouwen: Gij hebt mij zozeer bemind, dat Gij U geheel vrijwillig
aan de dood wilt overleveren
Lieve Heiland, ik wil U gezelschap houden uit
liefde en dankbaarheid.
Toen
Jezus, met zijn Apostelen, aan de hof gekomen was, zei Hij hun: Ik ben
bedroefd tot stervens toe. Blijft hier en waakt met Mij. (Matt
26.38) Hij kiest enkel Petrus, Jacobus en Johannes uit, en gaat met hen dieper
de hof in.
Plots
glijdt een schaduw over zijn gezicht. Zijn gelaat verliest al zijn glans: de
Zaligmaker, die steeds de troost was van de bedrukten, de opbeuring van de
lijdenden, de vreugde des Hemels, wordt doodsbleek. Droefheid, angst en schrik
grijpen Hem aan.
Wat
is er gebeurd, mijn dierbare Verlosser? De liefde, die Gij mij toedraagt, doet
U reeds voor de tijd, de smarten doorstaan, die Gij zult verduren. Geheel
vrijwillig uw Godheid kon, maar wil ze niet beletten geeft Gij U over aan
de aandoeningen van uw menselijke natuur.
Uw
alziend oog aanschouwt het afschuwelijk verraad, dat hier gaat gepleegd worden,
met al de smaad, al het lijden, die eruit zullen voortvloeien. Eer de
geselriemen uw onschuldig vlees doorkerven, de doornen in uw gezegend hoofd
dringen, de nagels handen en voeten doorboren, wilt Gij in uw Ziel door al die
smarten gefolterd worden. Reeds bij de aanvang van uw lijden, treedt de
voorspelling van de Profeet in vervulling: de wateren van beproeving zijn tot
in mijn ziel gedrongen. Als onstuimige baren bestormen de nakende folteringen
uw heilige Ziel en doen haar, van angst, beven en sidderen. In de hof van het
aards paradijs werd de eerste boosheid bedreven;
in de hof van Olijven wordt
de eerste boosheid uitgeboet. Bedroefd is mijn ziel tot stervens toe,
spreekt Jezus.
Dierbare
Verlosser, zo een doodsangst overmeestert U, die de vreugde van de Engelen
zijt, dat Gij een mirakel moet verrichten om niet te sterven! O liefde zonder
maat!
En
ik kan niet de minste beproeving verduren zonder te morren en te klagen. Ik
schuw en vlucht het lijden
en ik jaag de zondige voldoeningen en ijdele
vermaken na. Geliefde Heiland, voortaan geen zonden meer,
nooit meer, Jezus.
Ik wil mijn hart nooit meer hechten aan ongeregelde genoegens, of mij overgeven
aan vleselijke wellusten, die U zoveel smarten gekost hebben.
|