8e overweging

Gedurende de 33 jaren van zijn sterfelijk leven, heeft
Jezus vurig verlangend uitgezien naar het ogenblik, dat Hij ons zijn bloed en
zijn leven zou schenken. Dit uur is geslagen. Samen met zijn Apostelen begeeft
Zich de goddelijke Verlosser naar Jeruzalem om er het Paasfeest te vieren. Ze
liggen aan tafel aan, Jezus spreekt tot zijn Apostelen. Nog nooit deed Hij het
met zoveel vuur: Vurig heb Ik verlangd, dit Paasmaal met u te eten, voor mijn
lijden. (Lukas 22,15)
En na de voeten van zijn Apostelen te hebben gewassen,
neemt Jezus brood in zijn heilige en eerbiedwaardige handen; en na gedankt te
hebben breekt Hij het, en geeft het hun, zeggende: Dit is mijn lichaam,
hetwelk voor u overgeleverd wordt. Zo ook de kelk, zeggende: Deze kelk is het
nieuwe verbond door mijn bloed, dat voor u vergoten wordt. (Lukas 22,19-20)
Jezus voegt er nog aan toe: Telkens gij dit verricht, doe het te mijn
gedachtenis. (1 Kor 11,23-25)
De Verlosser verricht dit liefdewonder, opdat, eens zijn
lijden voltrokken, het er een eeuwig aandenken van zou wezen. Het altaar zal
voor Jezus een ander Calvarieberg zijn, en de heilige Missen welke er
opgedragen worden, zullen de onbloedige hernieuwing wezen van zijn Kruisoffer.
In het tabernakel zal Jezus het goddelijk Slachtoffer zijn,
dat, op aarde gelijk in de hemel, voor de troon van God staat als het Lam dat
geslachtofferd werd. (Openb 5,6) En de
Heilige Communie is niets anders dan de innige vereniging van de ziel met
Jezus, geofferd op Calvarie. De beker van de dankzegging die wij zegenen, is
die niet een gemeenschap met het bloed van Christus?- Het brood dat wij breken,
is dat niet een gemeenschap met het lichaam van Christus? (1 Kor 10,16)-
Telkens gij dit brood eet en de kelk drinkt, verkondigt gij de dood des Heren.
(1 Kor. 11,26)
Mijn God en Zaligmaker, nu verbazen mij de woorden van uw
welbeminde leerling, de H. Johannes, niet meer: Tot het uiterste toe, heeft
Hij de zijnen liefgehad. (Joh 13,1)- Al de schatten van uw oneindige liefde
zijn uitgeput. Treffend zegt de H. Augustinus: Ik durf beweren dat God, hoewel
Hij almachtig is, toch niet meer geven kon;
hoewel Hij oneindig wijs is, toch
niet meer te geven wist;
hoewel Hij de onuitputtelijke bron is van alle
rijkdommen, toch niet meer te geven had, omdat Hij zichzelf gegeven heeft als
God en mens.
O Jezus, hoe onbegrijpelijk goed zijt Gij voor de mensen!
Wees Gij, in uw Liefdessacrament mijn enige schat, mijn al.
Mijn ziel, wilt gij de onmetelijke liefde van Jezus nog
beter begrijpen, denk dan: wanneer, in welke omstandigheden, Hij ons zijn H.
Sacrament van het Altaar geeft.
In de nacht dat Hij verraden werd! (1 Kor 11,23)- In die
afgrijselijke nacht waarin allen tegen Hem samenspannen te Jeruzalem. In die
nacht, waarin koorden en ketenen bereid worden om Hem te binden en te boeien;
nagels en hamers om Hem wreedaardig te kruisigen;
de schandpaal van het kruis
om er Hem meedogenloos aan vast te nagelen. In die wrede nacht, waarin Hij
lafhartig verraden wordt door een van zijn leerlingen, door een ander
verloochend en door allen verlaten.
De oneindige liefde van zijn minnend Hart spoort Jezus aan,
Zich helemaal te schenken aan ons, zijn ondankbaarste schepselen. O goedheid
zonder weerga! Dierbare Zaligmaker, wat doet Gij toch? Heel de wereld spant
tegen U samen!Als Gij bij ons blijft in het H. Sacrament, stelt Gij u bloot
aan talloze oneerbiedigheden, beledigingen en heiligschennissen. Ongelovigen en
bozen zullen U op de laagste wijze verguizen. Ze zullen spotten met uw liefdesoffer,
zelfs uw priesters doden aan het altaar, onder de H. Mis. Pijnlijker nog:
zelfs christenen zullen U beledigen: ze zullen U alleen laten, in het
tabernakel. Ze zullen geen ogenblik voor U over hebben, zelfs niet om s zondags
de H. Mis bij te wonen.
Wat mij het meest verdriet doet: velen, ontelbaren, door de
eeuwen heen, zullen U ontvangen met een mond, een tong, een hart bezoedeld door
vreselijke zonden. Jezus!... Jezus!... Gedenk uw goddelijke eer en majesteit.
O ja, Ik weet het, antwoordt Jezus, onnoemelijk zullen de
oneerbiedigheden, de heiligschennissen zijn, maar zelfs het water van de zee
kan het liefdesvuur van mijn Hart niet uitdoven. (hooglied 8,7) De liefde voor
de mijnen is te groot: het is mijn welbehagen in hun midden te verblijven. Ik
moet hun voorspreker zijn bij de Vader en Ik wil hun sterkte zijn in
vermoeienissen, hun steun in zwakheid, hun toevlucht in bekoringen, hun
voedsel, het onderpand van hun onsterfelijkheid en van hun eeuwig leven.
Jezus, laat mij U toeroepen met al de vurigheid van mijn
hart: dank!... liefdevolle Heiland, eeuwig dank! Ik bemin U en wil U steeds
meer en meer beminnen in uw H. Sacrament.
|