5e overweging

Onze goddelijke Zaligmaker bereidde stilaan zijn Apostelen
voor tot zijn nakend lijden en kruisdood. Op zekere dag, te Caesarea Philippi,
vroeg Jezus aan zijn leerlingen: Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben? Simon
Petrus antwoordde: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.(Matt
16,13-16) Nadat de Apostelen zo duidelijk zijn Godheid beleden hadden,
voorspelde Jezus hen dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en daar veel lijden van
de hogepriesters en schriftgeleerden zou ondervinden; dat Hij gedood zou worden
en op de derde dag verrijzen. (Matt 16,21)
De Apostelen droomden nog van aardse grootheid voor hun
Meester; zij begrepen niets van het liefdesgeheim van het lijden; ze stonden
verslagen. En de vurige Petrus neemt Jezus ter zijden en zegt Hem: God beware
U, Heer! Dat mag U niet overkomen. Dit was nu eens echt Petrus! Hij bewonderde
zijn jeugdige Meester: voor Hem zou hij gevochten hebben, en hij kon niet
dulden dat men Jezus ook maar enig leed zou berokkenen: gedood worden, dat
nooit!
Maar Jezus antwoordt hem verontwaardigd: Weg van Mij,
Satan! Een ergernis zijt gij Mij, want gij zijt niet bedacht op wat God wil,
maar op wat de mensen willen! (Matt 26,22-24). O Jezus, Gij verlangt zo voor
ons te sterven, dat Gij uw Apostel, die U ervan weerhouden wil, verontwaardigd,
afwijst en hem Satan dat is verleider en vijand noemt.
Om Petrus en de overige Apostelen te genezen van hun vrees
voor het lijden, verzamelt Jezus rond Zich de leerlingen, die hem volgen; en
Hij verklaart dat alwie zijn leerling wil zijn, zichzelf moet verzaken, veel
doorstaan om Zijn naam en Hem volgen in zijn lijden en vernederingen. (Matt 16,24)
Mijn ziel, mag je u een waar leerling van Jezus noemen? Heb
je jezelf verzaakt? Heb je jezelf met je kruis beladen en Jezus gevolgd? Of heb
je tot nu toe deel uitgemaakt van hen, die de Apostel Paulus noemt: vijanden
van Christus kruis? (Fil 3,18) Geliefde Heiland, genees mijn blindheid, en
moge ik steeds met liefde het kruis dragen, dat uw Voorzienigheid mij oplegt.
Jezus voorspelde nogmaals zijn lijden en dood. Op zekere
dag leidt Hij Petrus, Jakobus en Johannes op een hoge berg. En Hij werd voor
hun ogen van gedaante veranderd; zijn gezicht schitterde als de zon, en zijn
kleren werden wit als sneeuw. En hun verscheen Elia met Mozes: en die spraken
met Jezus. En er gleed een wolk over hen die hen overschaduwde en er klonk een
stem uit de wolk: Deze is mijn welbeminde Zoon, luister naar Hem!
Opeens keken de drie Apostelen rond en zagen niemand meer
dan Jezus alleen. (Matt 17,1-9; Marcus 9,2-9) En als zij de berg waren
afgedaald, ging Jezus met zijn Leerlingen door Galilea, en Hij verbood hun iets
van het gebeurde voort te vertellen. Want Hij onderrichtte hen en zei : De
Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van mensen, en zij zullen Hem doden,
en als Hij gedood is, zal Hij na drie dagen verrijzen. (Matt 17,22-24; Marcus
9,30-32; Lucas 9,44)
O Jezus, hoe komt Gij de zwakheid van uw leerlingen
tegemoet: Gij toont U in al uw heerlijkheid voor hun ogen, om hen te bevestigen
in het geloof, ook wanneer zij U zullen zien in de smartelijkste vernederingen.
Vergeet nooit, mijn ziel, in uw overweging van Jezus
lijden, dat Hij, die lijdt en sterft, de God van glorie is, uit liefde voor u
mens geworden, vernederd en geslagen.
De leerlingen durfden Jezus niet ondervragen. Zij begrepen
niet dat hun Meester, de Messias, de Zoon van God, kon overgeleverd worden aan
de mishandelingen van de mensen. De Apostelen hadden de H. Geest nog niet
ontvangen, die hun verstand zou verlichten om de geheimen van de Verlossing te
begrijpen.
Jezus wilde hen duidelijk te kennen geven dat Hij Zich
vrijwillig aan zijn vijanden overlevert. Enige dagen voor het laatste
Paasfeest, op weg met zijn Apostelen, zegt Hij hen: Zie, wij gaan naar
Jeruzalem, en de Mensenzoon zal overgeleverd worden aan de hogepriesters en
schriftgeleerden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen. en Hem overleveren
aan de heidenen om Hem te bespotten en te geselen en te kruisigen, en op de
derde dag zal Hij verrijzen. (Matt 20,18-20; Marcus 10,32-34; Lucas 18,31-34)
De Apostelen letten nauwelijks op Jezus woorden; zij
redetwisten onder elkaar wie de eerste zal zijn in zijn rijk, wie aan zijn
rechter- en wie aan zijn linkerhand zal zitten. Maar Jezus vraagt hun: Kunt
gij de beker drinken, die Ik drinken moet? (Matt 20,22; Marcus 10,38) Mijn
ziel, uw Verlosser leert u hier, dat gij op aarde, grootmoedig en liefdevol de
beker van het lijden moet drinken als gij dicht bij Hem wilt zijn in zijn rijk.
|