1e overweging

Mijn ziel, werp u neer voor de voeten van uw lijdende
Verlosser: - in de Olijfhof, - of bij de geselkolom, - of op Kalvarie naast het
kruis. Bezie uw goddelijke Meester, die in de hof biddend de ogen hemelwaarts
richt; vestig uw blik in de zijne. Wat lees je in de ogen van de Heiland?
smart,
eindeloze, oneindige smart! Jezus bidt in droeve verlatenheid: pijnen knellen
zijn Hart, zozeer dat Hij in doodsstrijd valt. Volg uw Meester verder van de
ene naar de andere rechtbank waar zijn vijanden zitten: bezie Hem, geslagen,
bespuwd, gegeseld, met doornen gekroond.
Waarvan spreken u die goddelijke ogen, gevuld met tranen en
bloed? Smartvol en droevig laat Jezus de blikken gaan over zijn vijanden:
zouden zij nu geen medelijden hebben? Nee, medelijden kennen ze niet: Weg met
Hem! Kruisig Hem! (Joh 19,15) Ze hebben Hem gekruisigd, en Jezus hangt
vastgeklonken tussen hemel en aarde; zijn goddelijke blikken laat Hij dwalen
over de woeste menigte, die schreeuwt en tiert. Jezus! Laat nu mijn ogen kijken
in de uwe: is er een smart die uw smart evenaart? Nee, o Jezus!
En wanneer de stervende Heiland een laatste maal zijn ogen
ten hemel richt en verlaten zucht: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij
verlaten? (Mat 27,46) kan ik bij zon lijden mijn tranen nog weerhouden? Of is
mijn hart kouder dan steen? Geliefde Verlosser, terecht noemde de profeet U: man
van smarten, met ziekte vertrouwd, een mens die zijn gezicht voor ons verbergt,
door ons geminacht en als niet de moeite waard beschouwd. (Jesaja 53,3) Zou ik dan nog durven klagen, als ik met U
lijden mag, als Gij mij beproevingen zendt?
Lijdende Zaligmaker, laat uw blik gaan over mijn ziel. Uw
oog achtervolgt mij met zijn verwijt, totdat mijn hart U alleen toebehoort en
onuitwisbaar uw lijdensbeeld met zich meeneemt. Nader dichter, mijn ziel, bij
uw lijdende Zaligmaker: kijk in die goddelijke ogen. Zij spreken u van
ontzettend lijden, nog meer echter van nooit doorgronde, medelijdende en
barmhartige liefde. Niemand heeft geleden of kon lijden zoals Jezus heeft
geleden, maar ook niemand heeft bemind zoals Jezus bemind heeft; en omdat Hij
ons allen, omdat Hij mij in het bijzonder met een oneindige liefde beminde,
heeft Hij ook mateloos geleden.
Van alle eeuwigheid beminden de Vader, de Zoon en de H.
Geest ons. Uit liefde daalde Gods Zoon op aarde neer en de liefde van zijn
goddelijk Hart deed Hem verzuchten naar zijn lijdensuur. Die liefde drong er
bij Hem op aan de lijdenskelk te drinken tot verzoening en redding van de
mensen. En terwijl zijn ledematen trilden onder de geselslagen, en krampachtig
verwrongen waren bij de kruisiging, klopte zijn Hart van oneindige liefde voor
zijn vijanden: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen
(Lukas 23, 34); van oneindige liefde tot de rouwmoedige zondaars : Heden zult
gij met Mij zijn in het Paradijs. (Lukas 23, 43)
Als Jezus dan zijn Moeder zag en de leerling die Hij
liefhad, sprak Hij tot zijn Moeder : Vrouw, ziedaar uw zoon! Daarna zei Hij
tot de leerling: Ziedaar uw Moeder! (Joh 19,26-27) Jezus minnend Hart
dacht aan alles en aan allen!
O Jezus, Gij hebt mij bemind; voor mij en in mijn plaats
geboet. Reeds eeuwen tevoren had Jesaja deze oneindige liefde voorspeld: Hij
heeft onze ziekten op zich genomen, en onze smarten heeft hij gedragen; wij
echter beschouwden hem als een geslagene, door God gekastijd en vernederd. Hij
werd doorstoken vanwege onze opstandigheid, vanwege onze zonden werd hij
gebroken. Hij werd gestraft; ons bracht het vrede, en dankzij zijn striemen is
er genezing voor ons. Wij allen zijn als schapen verloren gelopen, en ieder van
ons is eigen wegen gegaan; maar de heer heeft de schuld van ons allen op hem
laten neerkomen. Hij werd gefolterd, maar hij onderwierp zich; hij heeft zijn
mond niet geopend, zoals een lam dat naar de slacht wordt geleid. En zoals een
schaap dat stom is voor zijn scheerders, heeft hij zijn mond niet geopend.
Nee, nooit zal ik Jezus genoeg beminnen, Hem voldoende mijn
dankbaarheid betuigen. Geliefde Verlosser, Gij hunkert naar mijn ellendig hart,
mijn armzalige liefde. Zou ik U dit hart kunnen weigeren? Trek het tot U, en
dat het voor altijd U allen behoort.
|