Mijn roeping is de liefde Theresia van
Lisieux
Terwijl tijdens het gebed mijn verlangens mij een echte
marteling waren, sloeg ik de brieven van de heilige Paulus open om daar een
antwoord te vinden. Mijn oog viel op het twaalfde en dertiende hoofdstuk van de
eerste brief aan de Korintiers. In het eerste las ik dat niet allen apostelen,
profeten of leraars kunnen zijn, maar dat de Kerk uit verscheidene leden
bestaat, en dat het oog niet tegelijk ook hand kan zijn. Het antwoord was
duidelijk, maar het voldeed nog niet aan mijn verlangens, het gaf me geen vrede.
Zonder ontmoedigd te worden, zette ik mijn lezing voort, en
de volgende zin gaf mij troost: U moet naar de hoogste gaven streven. Maar
eerst wijs ik u een weg die verheven is boven alles (1 Kor 12,31). En dan legt
de apostel uit hoe zelfs de volmaaktste gaven niets zijn zonder de liefde, en
dat de liefde de allerbeste weg is, die zeker leidt naar God.
Eindelijk had ik rust gevonden. Bij het beschouwen van het
mystieke lichaam van de Kerk had ik mij in geen enkel van de ledematen herkend
die de heilige Paulus beschrijft, of liever, ik wilde me in alle ledematen
herkennen. De liefde gaf me de sleutel tot mijn roeping. Ik begreep dat, als de
Kerk een lichaam is dat uit verscheidene ledematen is samengesteld, het
noodzakelijkste en edelste lid haar niet kon ontbreken.
Ik begreep dat de Kerk een hart bezat en dat dit hart moest
branden van liefde. Ik begreep dat alleen de liefde de leden van de Kerk tot
handelen aanzette, en dat, als de liefde zou uitdoven, de apostelen zouden
ophouden het evangelie te verkondigen, de martelaren zouden weigeren hun bloed
te vergieten. Ik begreep dat de liefde alle roepingen in zich bevatte, dat de
liefde alles was, dat zij alle tijden en alle plaatsen omvatte, in een woord,
dat zij eeuwig is!
Mijn roeping is de liefde. Ja, ik heb mijn plaats gevonden
in de Kerk, en die plaats, mijn God, hebt U mij gegeven.
Uit: Wijsheid uit de abdijen
|