Het leven van Jeanne DArc

Haar jeugd
Jeanne
werd waarschijnlijk geboren in 1412 op een boerderij die eigendom was van haar
vader, dicht bij de kerk van Domrémy. Domrémy was toen een dorpje in het
grensgebied tussen de Champagne, de Barrois en Lotharingen. Tegenwoordig heet het
dorp Domrémy-la-Pucelle ter ere van Jeanne. Ze was de dochter van Jacques dArc
en Isabelle Devouton (of de Vouthon). Haar vader was een 'laboureur' en dus in
de toenmalige situatie geen arme man. De familienaam, in documenten uit die
periode, werd geschreven als Darc,
Tarc, Dare, Day. Ze werd Jehanne genoemd, waarschijnlijk naar haar
moeders zus Jehanne Lassois of naar een van haar meters Jehanne Royer of
Jehanne de Viteau. De andere kinderen in het gezin waren Jacquemin, Jean,
Pierre en Cathérine.
Tijdens
haar proces verklaarde ze zelf dat ze Jehanne heette en in Frankrijk, waar ze
later naartoe ging, Jeanne genoemd werd; dat ze dacht dat ze negentien was en
geboren was in Domrémy qui est tout un avec Grus; dat ze van haar moeder het Pater
Noster, het Ave Maria en het Credo had geleerd en niemand anders haar had
onderwezen sinds haar geboorte. Op de 9e zitting van haar proces verklaarde
Jeanne, dat ze kon naaien en weven en dat ze het hierin tegen elke vrouw van
Rouen wou opnemen.
Volgens
de getuigen uit haar dorp die werden opgeroepen tijdens het rehabilitatieproces
was ze een goed, eenvoudig, levenslustig en aangenaam kind dat plichtsbewust
haar moeder hielp en graag werkte. Ze ging ook graag naar de mis en ging
dikwijls bidden en kaarsen offeren in de kapel van Notre Dame de Bermont bij de kluizenarij van Bermont. Jehanne
moest een godvruchtig meisje geweest zijn, want er waren verschillende getuigen
die verklaarden dat ze ook tijdens het werk op het veld neerknielde om te
bidden als de kerkklokken opriepen tot gebed. Niettemin was Jeanne volgens
diezelfde getuigen geen pilarenbijtster, maar speelde en vierde ze mee met de
jeugd van het dorp. De verhalen rond Jeanne dArc hebben van haar een
herderinnetje willen maken dat in de weiden met de schapen ronddwaalde, maar
dit strookt niet met de getuigenverklaringen. Ze was een boerenmeisje dat zich,
zoals alle boerenmeisjes in die tijd, vooral bezighield met de werkzaamheden in
en om het huis en haar broers en vader hielp op het veld waar nodig was.
Van Domrémy naar Chinon: 1428 - februari 1429
Gedurende
de ondervraging van de negende zitting, de tweede keer dat Jeanne zelf
ondervraagd werd, verklaarde ze dat ze dertien was toen ze voor de eerste keer
de stem van God hoorde. Ze was heel bang de eerste keer en ze verklaarde dat
het gebeurde op de middag in de tuin van haar vader. De stem kwam van rechts
van de kant van de kerk en ging niet gepaard met een grote klaarte zoals het
daarna wel dikwijls het geval was. De stem droeg haar op, om zich goed te
gedragen en veel naar de kerk te gaan en ze zei ook dat Jeanne naar Frankrijk
moest gaan. De stem drong aan op dit punt en zei dat Jeanne het beleg van
Orleans moest breken. Eerst moest ze Robert de Baudricourt opzoeken om steun te
vragen, want zij was maar een eenvoudig meisje dat niet kon paardrijden noch
oorlog voeren. Ze ging dan acht dagen bij haar oom logeren en vroeg, om haar
naar Vaucouleurs te brengen waar ze de kapitein Robert de Baudricourt
onmiddellijk herkende dankzij de stem. Na twee vergeefse pogingen kreeg ze de
derde keer een onderhoud en gaf Robert de Baudricourt haar de escorte waarom ze
vroeg. Na nog een bezoek bij de hertog van Lotharingen te Nancy vertrok ze van
Vaucouleurs gekleed als man met een degen, die ze gekregen had van de kapitein
onder begeleiding van een ridder en diens schildknaap en vier mannen. Ze kwam
zonder probleem bij het kasteel van Chinon waar de dauphin verbleef.
Bij de
ondervraging tijdens de 11e zitting van haar proces op 27 februari 1431
identificeerde Jeanne de stemmen als die van de heilige Catharina en van de
heilige Margaretha en ze zouden zichzelf bekendgemaakt hebben aan Jeanne. Ook
de aartsengel Michael sprak regelmatig tot haar volgens haar getuigenissen. Die
drie heiligen waren in de middeleeuwen zeer populair en maakten voor Jeanne
deel uit van haar dagelijks leven, ze zag ze ongetwijfeld regelmatig in de
kerken die ze bezocht. Van Margaretha stond er een beeld in de kerk van Domrémy
en van Catharina in de kerk van Maxey-sur-Meuse.
Op 2
februari 1429 kwam ze aan in Chinon en werd twee dagen later door de dauphin
ontvangen in zijn privévertrekken en niet in de grote zaal. Het moet daar
geweest zijn, dat ze met Karel haar missie besprak. Het verhaal dat ze tijdens
een grote receptie Karel herkende die gekleed was als een gewoon edelman, werd
slechts door één auteur vermeld. Jeanne kondigt vier evenementen aan: de
bevrijding van Orleans, de kroning van Karel in Reims, de bevrijding van Parijs
en de vrijlating van de hertog van Orléans die bij Azincourt was
gevangengenomen door de Engelsen. Hierop werd Jeanne door de koning naar Poitiers
gestuurd om ondervraagd te worden door de geleerden van de universiteit van
Parijs die daar hun onderkomen hadden gezocht na de inname van Parijs door de
Engelsen. De notulen van deze ondervragingen zijn verloren gegaan, alleen de
conclusies die aan de dauphin werden gestuurd zijn bewaard gebleven en zijn
zeer lovend over Jeanne. Naast de ondervraging door de doctors in de theologie
werd Jeanne ook nog onderzocht op haar maagdelijkheid omdat een gezondene van
God ongetwijfeld maagd moest zijn en om de laster van de tegenpartij te
ontkrachten (die noemden haar de hoer
van de Armagnacs). Bovendien kon een maagd geen heks zijn.
Karel gaf
uiteindelijk zijn akkoord dat ze naar het belegerde Orléans zou trekken, hoewel
niet aan het hoofd van een leger, maar met een bevoorradingskonvooi. Jeanne
werd eerst naar Tours gebracht om haar de nodige wapenrusting te maken. Twee
van haar broers sloten zich bij haar leger aan.
Orléans (april 1429 mei 1429)
De
Engelsen die het noorden van Frankrijk bezetten werden tegengehouden door de
natuurlijke grens gevormd door de Loire, om op te trekken tegen het zuiden dat
trouw gebleven was aan de dauphin. Om een doorgang te forceren moesten ze ofwel
Angers ofwel Orléans innemen. Angers werd beschermd door een kasteel en ze
besloten daarom om Orléans te belegeren. Er werden versterkingen rond de stad
gebouwd, maar de Engelsen hadden niet voldoende manschappen om de stad volledig
te omsingelen. Na de mislukte aanval op een Engels bevoorradingskonvooi door de
Frans-Schotse troepen op 12 februari 1429 (La journée des Harengs) waren de verdedigers volledig
gedemoraliseerd. Op 29 april kwam Jeanne met haar leger van 4000 man en de
bevoorrading aan in Orléans en werd ze enthousiast ontvangen door de bevolking.
Door het vertrouwen dat ze uitstraalde en haar enthousiasme wist ze de Fransen
opnieuw te motiveren.
Op 4 mei
1429 veroverden de Fransen onder de leiding van Jeanne de bastille van Saint-Loup
en op 6 mei nam Jeanne de versterking Saint-Jean-le-Blanc in. Op de volgende
dag forceerde Jeanne een nieuwe uitval en veroverde ze de vesting Saint-Augustin.
Dit was tegen de beslissingen van de legerleiding onder Jean dOrleans. De
legerleiding kwam daarna bijeen zonder Jeanne erbij te betrekken en besloot op
versterkingen te wachten, maar zij wilde de hoofdmacht van de Engelsen bij Les
Tourelles aanvallen op 7 mei en in de nacht van 7 op 8 mei hieven de Engelsen
het beleg op en trokken weg.
In
hoeverre Jeanne zelf betrokken was bij de militaire operaties, vormt nog altijd
het onderwerp van discussie. Traditionele historici zien haar als de
vaandeldraagster die erin slaagde het moreel van de troepen op te krikken. Anderen
zijn van oordeel dat ze wel degelijk betrokken was bij de leiding van de
operaties. Iedereen schijnt het er wel over eens te zijn dat dankzij haar
optreden het Franse leger een serie van successen kende.
De campagne van de Loire
Na de
overwinning op de Engelsen bij Orléans gingen de Fransen door op hun elan en
wilden ze de bruggen in de Loirevallei heroveren om zo de weg naar Reims vrij
te maken. Een deel van de Engelse troepen die van Orléans waren weggevlucht had
zijn kamp opgeslagen bij Jargeau onder leiding van William de la Pole, de
hertog van Suffolk en wachtte op versterking van John van Lancaster, beter
gekend als de hertog van Bedford de Engelse regent. Het Franse leger onder
leiding van Jean dAlencon en Jeanne dArc kreeg versterking van Jean dOrleans
en Florent dIlliers. Onderweg werd het tegemoet getreden door de Engelsen. In
het gevecht dat volgde konden de Fransen optrekken tot bij Jargeau. De volgende
dag, de 12e juni, werden de gevechten hervat. Suffolk probeerde nog een
wapenstilstand te bewerken, maar de Fransen gingen door en Jargeau werd
diezelfde dag ingenomen. Suffolk werd gevangengenomen en zijn troepen vluchtten
naar Meung-sur-Loire en Beaugency.
De
Fransen trokken verder naar Meung-sur-Loire en op 15 juni 1429 werd hier de
belangrijke brug over de Loire door de Fransen heroverd. Het stadje zelf en het
versterkte kasteel werden door de Franse troepen ongemoeid gelaten. Ze trokken
onmiddellijk verder naar Beaugency, een klein stadje op de noordelijke oever
van de Loire, waar eveneens een strategische brug lag. In Beaugency trokken de
Engelsen zich terug in de citadel in het midden van de stad. Toen Jean dAlençon
de informatie kreeg dat er Engelse versterkingen uit Parijs onderweg waren,
ging hij onderhandelen met de Engelsen, die de stad opgaven en ongemoeid
mochten vertrekken.
De
campagne van de Loire zou afgesloten worden met de slag bij Patay op 18 juni,
de enige echte open veldslag in de campagne. Het Engelse leger stond onder
leiding van John Fastolf die met versterkingen uit Parijs was aangekomen. De
troepen uit Beaugency hadden zich bij hem gevoegd. De Engelsen vertrouwden op
hun gebruikelijke tactiek, die hen sinds de slag bij Crecy de ene overwinning
na de andere had bezorgd, namelijk hun uitzonderlijk goed getrainde
beroepskorps van longbowschutters. Dit elitekorps stak ter verdediging gepunte
palen in de grond, die de vijandelijke cavalerie tegenhielden en de infanterie
zodanig hinderden dat ze ten onder gingen aan de moordende pijlenregen. Bij
Patay verrieden ze hun stelling door in het veld waarin ze zich bevonden een
hert neer te schieten. Met het rumoer dat daarbij ontstond, trokken ze de
aandacht van Franse verkenners. De voorhoede van het Franse leger viel daarop
het longbowkorps aan op de flanken, waar de verdedigingsstellingen vanwege
tijdsgebrek nog niet waren uitgevoerd. Het korps werd afgeslacht en de Franse
cavalerie dreef de Engelsen op de vlucht. John Talbot werd gevangengenomen. Het
Engelse longbowkorps is deze nederlaag nooit te boven gekomen en werd nooit
meer heropgericht. Wat Azincourt geweest was voor de Fransen werd Patay voor de
Engelsen: de complete nederlaag. Er zouden (afhankelijk van de bron) 2000 à
2500 Engelsen gesneuveld zijn op een leger van 5000 man, tegen 5 tot 100
Fransen.
Reims
Na de
slag bij Patay trok Jeanne naar Loches en overtuigde de dauphin om naar Reims
te gaan om zich als koning te laten zalven. De tocht naar Reims ging door
Bourgondisch gebied en verliep zonder eigenlijke problemen. Het gezelschap
vertrok uit Gien-sur-Loire op 29 juni. Auxerre stelde zich neutraal op, Troyes
capituleerde na een belegering van vier dagen waarbij geen slachtoffers vielen
en Chalons-en-Champagne opende zijn poorten voor het leger van de dauphin. Op
16 juli kwamen ze aan in Reims, dat ook de poorten opende voor de dauphin.
Karel VII werd op 17 juli 1429 in de kathedraal van Reims in de aanwezigheid
van Jeanne dArc, tot koning gekroond en gezalfd door aartsbisschop Regnault de
Chartres.
Na de
kroning drong de koning er bij Jeanne op aan om rust te nemen, want de koning
had onder invloed van zijn raadgevers het besluit genomen om niet aan te
vallen. Men had wapenstilstanden gesloten met de Bourgondiërs voor 14 dagen.
Onder invloed van zijn raadgevers en in het bijzonder van Georges de la
Tremoille en Regnault de Chartres wilde Karel VII in de eerste plaats de
alliantie tussen Filips de Goede en Jan van Bedford breken. Jeanne moest dus
geneutraliseerd worden, want zij wilde naar Parijs optrekken.
Filips de
Goede brak dit verdrag door van de pauze gebruik te maken om de versterking van
Parijs uit te bouwen. Op
4 augustus trok de hertog van Bedford op tegen het Franse leger vanuit Parijs
met een leger van 10.000 man. Karel VII trok de vijand tegemoet en sloeg zijn
kamp op tussen Montepilloy en Mont-lEveque. Op 15 augustus stonden de twee
legers tegenover elkaar opgesteld, maar Azincourt indachtig riskeerde het
Franse leger geen frontale aanval tegen het ingegraven Engelse leger; eigenlijk
vond er geen veldslag plaats. Het koninklijke leger trok daarna op richting
Parijs. Onderweg waren er nog een aantal steden die Karel VII als hun vorst
binnenhaalden, waaronder Beauvais. De tegenstanders van Karel VII mochten
ongemoeid de stad verlaten. Onder hen was bisschop Cauchon, een fervent
aanhanger van de Engelsen. Met zijn bisdom verloor Cauchon een belangrijk deel
van zijn inkomsten en hij zou het Jeanne nooit vergeven, want hij hield haar
verantwoordelijk voor zijn verlies. Jeanne dArc met Jan II van Alencon, de
maarschalken Gilles de Rais en Jean de Brosse voerden op 8 september 1429 een
aanval uit op de stadspoort van Saint-Honore. Jeanne raakte bij deze aanval
gewond aan een been. s Avonds trokken ze zich zonder resultaat terug en Jeanne
kreeg bevel van de koning om de vijandelijkheden te staken. De koning trok zich
terug naar de Loire en het leger werd ontbonden. In oktober nam Jeanne met haar
eigen troep Saint-Pierre-le-Moutier en sloeg het beleg op voor La
Charite-sur-Loire, maar tegen kerstmis hief ze het beleg op en keerde ze terug
naar Jargeau. Op 29 december 1429 werden Jeanne en haar familie in de adelstand
verheven. De originele akte hiervan is verloren gegaan, maar er zijn diverse
kopieën bewaard gebleven. In 1614 zou Lodewijk XIII deze beslissing voor de
familie hebben herroepen omdat ze in de praktijk gewoon volk waren gebleven.

Gevangenschap
Na de
expeditie bij La-Charité-sur-Loire kreeg Jeanne bevel om in het kasteel van la
Tremouille in Sully-sur-Loire te blijven, maar zonder toelating van de koning
trok ze naar Compiegne dat door de Bourgondiërs belegerd werd. Tijdens een
uitval uit de belegerde stad en de schermutseling die daar op volgde werd
Jeanne dArc gevangengenomen door de Bourgondiërs op 23 mei 1430. In
een dergelijk geval was het normaal geweest, dat Jeanne vrijgekocht zou zijn
voor losgeld, maar Karel VII deed geen enkele poging daartoe. Drie dagen na
haar gevangenneming schreef de grootinquisiteur van Frankrijk, waarschijnlijk
geïnspireerd door de professoren van de Sorbonne, al een brief aan Filips de
Goede met het verzoek, om haar zo snel mogelijk over te brengen naar Parijs, om
haar te berechten voor misdaden die aan ketterij deden denken.
Jeanne
was de gevangene van Jean II de Luxembourg-Ligny. Om te voorkomen dat ze door
de Fransen zou bevrijd worden werd ze overgebracht naar het kasteel van Beaulieu
in de Vermandois. Ze genoot er van een mild regime en mocht zelfs haar eigen
hofmeester Jean dAulon bij zich houden. Niettemin waagde ze hier een eerste
ontsnappingspoging. Daarop werd het besluit genomen, om haar weg te brengen uit
de gevechtszone en haar onder te brengen in het kasteel van Beaurevoir waar ze
goed werd opgevangen door een tante van Jean de Luxembourg, Jeanne de
Luxembourg-Saint-Pol en door Jeanne de Bethune, zijn echtgenote. Ze kon bezoek
ontvangen en werd op de hoogte gehouden van de situatie bij Compiègne.
Niettemin waagde ze een tweede ontsnappingspoging door uit een venster in de
toren te springen van op 21 meter hoog. Ze raakte daarbij ernstig gewond.
Daarop werd ze door de Bourgondiërs overgebracht naar Arras.
Pierre
Cauchon had al zeer snel contact opgenomen met Jean de Luxembourg met het
aanbod om Jeanne te kopen voor een aanzienlijk bedrag om haar uit te leveren
aan de Engelsen. Hij handelde daarbij in opdracht van Jan van Bedford. Deze
koehandel met een krijgsgevangene was in strijd met de toen geldende
gedragscode: een krijgsgevangene werd normaal vrijgelaten in ruil voor een
losgeld. De tante van Jean de Luxembourg, die genegenheid had opgevat voor
Jeanne, verzette zich tegen de verkoop en dreigde ermee om haar neef te
onterven. Uiteindelijk, na het overlijden van zijn tante op 13 november 1430,
werd ze door Jean de Luxembourg voor 10.000 pond verkocht aan de Engelsen op 21
november 1430. Ze werd overgeleverd aan Pierre Cauchon die het proces tegen
Jeanne zou voeren.
|