De uitverkiezing van Jozef Anna Katarina
Emmerick
Ik zag in de tempel een hoogbejaarde priester, die niet
meer kon gaan het zal wel de hogepriester geweest zijn door anderen op een
stoel tot voor het Allerheiligste gedragen worden en daar op het altaar een
reukoffer ontsteken. Ondertussen las hij ook gebeden uit een perkamentrol die
voor hem op een lessenaar lag. Ik zag dat hij een geestvervoering had en dat
zijn hand met de wijsvinger gelegd werd op de schriftrol van Jesaja bij deze
woorden: En er zal een twijg aan de stronk van Jesse ontspruiten en een scheut
uit zijn wortel opschieten (Jes. 11, 1). Als nu de oude priester tot zichzelf
terugkeerde, las hij de aangewezen plaats en begreep hij wat hem te doen stond.
Ik zag hierop dat men in het land boden rondzond om de
ongehuwde mannen uit het geslacht van David in de tempel samen te roepen. Nadat
nu velen van hen in feestkleren in de tempel bijeengekomen waren, werd Maria
hun voorgesteld en onder hen viel mij een zeer vrome jongeling uit het gewest
van Bethlehem op. Ook deze had altijd met grote vurigheid om de vervulling van
de Belofte (d. i. om de komst van de Messias) gebeden. Ik las in zijn hart een
brandend verlangen om de man van Maria te mogen worden. Maria echter trok zich
in haar cel terug en stortte tranen van heilige droefheid en kon zich maar niet
indenken dat zij geen maagd zou mogen blijven.
Nu zag ik hoe de hogepriester, volgens de wenk die hij
inwendig van Boven gekregen had, aan ieder van de verzamelde mannen een tak
overhandigde en hun beval hun naam ieder op zijn eigen tak te griffen en hem
onder het gebed en het offer in de handen te houden. Toen dit gedaan was,
werden al de takken opgehaald en op een altaar voor het Allerheiligste
neergelegd. Nu werd hun gezegd dat degene onder hen, wiens tak zou gaan
bloeien, door de Heer bestemd was om de echtgenoot van Maria van Nazaret te
worden.
Terwijl de takken voor het Allerheiligste lagen, werd het
offer en het gebed voortgezet; en ik zag hoe die jongeling uit het Bethlehemse
al die tijd in een zaal van de tempel met uitgestrekte armen onstuimig tot God
bad. Toen na de bepaalde tijd de takken aan allen teruggegeven werden met de
bekendmaking dat geen enkele tak gebloeid had en dus dat God niemand van hen tot
bruidegom van Maria had bestemd, brak deze jongeman in tranen los. Terwijl de
andere mannen allen naar hun woonplaats terugkeerden, sloeg hij de weg in naar
de Karmelberg, om zich aan te sluiten bij de profetenkinderen, die daar sinds
Elias tijd als kluizenaars leefden. Daar bracht hij de rest van zijn dagen
door in ononderbroken gebed voor de vervulling van de Belofte of de komst van
de Messias.
Kort daarop zag ik de priesters in de tempel opnieuw de
geslachtsregisters doorzoeken, of er niet ergens nog een afstammeling van David
was, die hun opsporing en aandacht ontgaan was. Daar zij nu in hun lijsten de
naam van zes broers uit Bethlehem opgeschreven vonden, van wie een uitgeweken
en verdwenen was, lieten zij nieuwe opsporingen doen naar de verblijfplaats van
die broer die Jozef heette. Na veel zoeken ontdekten zij hem niet zeer ver van
Samaria, in een dorp gelegen bij een klein riviertje; daar woonde hij eenzaam
bij het water, in dienst van een andere meester. Op bevel van de hogepriester
kwam Jozef nu, op zijn best gekleed, naar de tempel te Jeruzalem.
Ook hij moest hier gedurende het gebed en het offer een tak
in de hand houden, en op het ogenblik dat hij die op het altaar voor het
Allerheiligste wilde neerleggen, bloeide onmiddellijk aan het boveneinde een
witte bloem open als een lelie, en ik zag een schitterend licht boven hem
verschijnen en de H. Geest daarin op hem neerdalen. Daaraan erkende men dat
Jozef door God voorbestemd was om de bruidegom van Maria te zijn en men stelde
hem aan haar voor in de tegenwoordigheid van haar moeder. Overgegeven aan de
wil van God, nam Maria hem ootmoedig als haar bruidegom aan, want zij wist dat
alles mogelijk is bij God, die haar gelofte Hem alleen met ziel en lichaam toe
te behoren, aangenomen had.
Aan de H. Brigitta zei Maria hierover het volgende: Weet en
houd voor zeker dat Jozef, alvorens zich met mij te verloven, in de H. Geest
erkende dat ik mijn maagdelijkheid aan God toegewijd had en smetteloos was in
gedachten, woorden en werken. Bij zijn verloving met mij had Jozef de bedoeling
zich te mijnen dienste te stellen en mij als zijn meesteres, niet als zijn
echtgenote te beschouwen. Met zekerheid wist ik dan ook dat mijn maagdelijkheid
eeuwig ongeschonden zou blijven, hoewel ik, volgens de raadsbesluiten van God,
aan een man verbonden zou zijn.
Jozef was aan de wereld en het vlees zo afgestorven, dat
hij met al zijn begeerten naar het hemelse reikhalsde; als zijn verlangens
waren erop gericht God te gehoorzamen en zijn Wil te volbrengen.
|