De geboorte van Christus A. K. Emmerick
De zon stond reeds laag, toen de H. Familie de ingang van
de grot bereikte. De jonge, los meelopende ezelin, die bij het vaderlijk huis
van Jozef aanstonds om de stad naar hier vooruit was gelopen, kwam hun dadelijk
bij hun aankomst tegemoet; zij sprong en huppelde speels om hen heen; dit viel
de H. Maagd op en zij zegde tot Jozef: Zie, het is gewis Gods wil dat wij hier
onze intrek nemen. Jozef was evenwel zeer bedroefd en in zijn hart voor Maria
verlegen, omdat hij haar zo dikwijls een goede ontvangst te Bethlehem had
voorgespiegeld en nu niets voor haar had gevonden dan een eenzame grot.
Hij plaatste het lastdier onder het afdak voor de ingang
van de grot en bracht daar voor Maria een rustplaats in gereedheid. Maria ging
neerzitten en hierop ontstak Jozef het licht, opende de deur van licht
vlechtwerk en ging de grot binnen. De ingang van de grot was nauw, doordat
tegen de wanden vele bussels stonden van een soort stro dat op biezen geleek en
waarover bruine matten hingen. Ook verder, achteraan, in de gewelfde grotkamer
stonden allerlei hinderende voorwerpen. Jozef hield opruiming en bracht zoveel
naar buiten als nodig was om voor de H. Maagd een gemakkelijke rustplaats in
het oostelijk punt van de grot te bereiden.
Nu bevestigde hij een brandende lamp aan de wand van de
deemsterige grot en bracht Maria binnen; zij ging op de met dekens en reisgoed
aangelegde rustplaats neerzitten. Jozef verontschuldigde zich deemoedig dat hij
geen fatsoenlijker onderkomen had kunnen vinden, doch in haar vurige, stildiepe
godsliefde was de H. Maagd tevreden en gelukkig. Terwijl zij nu uitrustte,
spoedde Jozef zich met een lederen waterzak, die hij had meegebracht, achter de
heuvel in de richting van de melkgrot naar het weidedal; er vloeide een smal
klein beekje door. Jozef maakte de zak met twee paaltjes op zulk een manier in
het beekje vast, dat hij vol lopen moest en hij kwam ermee naar de geboortegrot
terug.
Hierna ging hij in de stad enige eetwaren kopen, ook wat
vruchten en bundeltjes rijshout. De sabbat naderde en wegens de vele
vreemdelingen in de stad, die zich hier de onmisbaarste dingen moesten
aanschaffen, waren op de hoeken van de straten tafels of kramen met de meest
onontbeerlijke levensbehoeften opgesteld. De prijs voor wat men nam of kocht
legde men er bij neer. De lieden, eigenaars of knechten, die er toeziend
bijstonden waren geen Joden. Jozef keerde terug en bracht in een soort vuurpot,
die van een getralied deksel en onderaan van een steel voorzien was, gloeiende
kolen mee; hij stortte ze uit in de grot tegen de noordelijke wand en legde er
een vuurtje mee aan. Zon vuurpot had hij, evenals ander klein huisgerei, op
reis bij zich. Het bundeltje hout bestond uit dunne takken die met dikke biezen
behoorlijk te zamen gebonden waren.
Jozef maakte nu een sobere maaltijd klaar, die bestond uit
een moes van gele korrels en uit een dikke gekookte vrucht, waarin men, als men
ze aan stukken sneed, vele zaden vond; ook aten zij er kleine, platte broden
bij. Nadat zij gegeten en hun eetmaal met gebeden besloten hadden, maakte Jozef
voor de H. Maagd een legerstede gereed. Over een strooisel van biezen spreidde
hij een deken uit, zoals die welke ik beschreven heb, terwijl men ze in Annas
huis aan het vervaardigen was; hij legde aan het hoofdeinde ervan een opgerolde
deken als hoofdkussen. Nadat hij de ezel binnengebracht en vastgebonden had op
een plaats waar hij niet hinderlijk kon zijn, stopte hij de openingen in het
gewelf om tocht te voorkomen en richtte ten slotte een rustplaatsje in voor
zichzelf in de gang van de grot.
Nu was de sabbat begonnen; ik zag Jozef en de H. Maagd
onder de lamp staan bidden; zij reciteerden gezamenlijk de sabbatgebeden.
Daarna verliet Jozef de grot en ging nog een keer naar de stad terug. Misschien
wel om de sabbatoefening in de synagoge bij te wonen. Maria echter wikkelde
zich in om zich ter ruste te leggen. Terwijl Jozef weg was, zag ik haar voor de
eerste maal geknield bidden. Dan legde zij zich neer op haar zijde; haar hoofd
rustte op haar arm, die op het kussen of de opgerolde deken lag. Het was al
laat, toen Jozef terugkeerde; hij was bedroefd; het scheen me toe dat hij
weende; hij bad nog enige tijd en legde zich dan rouwmoedig op zijn legerstede
in de gang van de grot.
De H. Maagd bracht de sabbat in de geboortegrot in gebed en
overweging door; zij was vol godsvrucht. Jozef ging verscheidene malen uit,
waarschijnlijk om de sabbatoefeningen in de synagoge te Bethlehem bij te wonen.
Ik zag hen samen de gisteren toebereide spijzen gebruiken en ook hun gebed
gemeenschappelijk verrichten. s Namiddags, rond de tijd waarop de Joden op de
sabbat een wandeling plegen te doen, gingen zij door het kleine dal achter de
grot naar de melkgrot; zij bleven een tijd in die grot, die ruimer was dan de
geboortegrot; in deze melkgrot zorgde Jozef weer voor een zitplaats voor Maria;
daarna baden zij ook nog een tijd onder de heilige boom boven de grot. Maria
bleef hier bidden en overwegen, totdat Jozef, die weer voor het sluiten van de
sabbat naar Bethlehem gegaan was, haar kwam halen om met haar naar de
geboortegrot terug te keren.
Maria had tot de H. Jozef gezegd dat haar Kind heden te
middernacht geboren zou worden; het zou immers op dat uur negen maanden geleden
zijn dat Gods engel haar begroet had. Zij had Jozef gesmeekt om van zijn kant
geen moeite te ontzien om het door God beloofde en bovennatuurlijk ontvangen
Kind bij zijn intrede in de wereld zo eervol mogelijk te ontvangen. Ook
verzocht zij hem zijn gebed met het hare te verenigen, om voor de hardvochtige
lieden, die hun onderdak geweigerd hadden, genade te verwerven. Jozef vroeg
haar of zij het niet goed vond dat hij naar Bethlehem ging, om de hulp in te
roepen van een paar goede vrouwen, die hij daar kende, doch zij wees dit
voorstel af met de verzekering dat zij geen menselijke hulp nodig zou hebben.
Jozef begaf zich nog voor het einde van de sabbat naar
Bethlehem en kocht er haastig, zodra de zon ondergegaan en de sabbat uit was,
enige benodigdheden, namelijk een voetbankje, een klein laag tafeltje, wat
eetwaren, ook gedroogde vruchten en druiven, en spoedde zich daarmee naar de
grot terug, Nu snelde hij naar de melkgrot om de H. Maagd af te halen en naar
de geboortegrot terug te leiden. Hier nam Maria weer plaats op haar rusttapijt
of deken in de meest oostelijke hoek van de grot.
Jozef maakte nog spijzen gereed en zij aten en baden te
zamen. Vervolgens zonderde hij zijn slaapcel geheel van de overige ruimte af,
door ze af te sluiten met matten die hij in de grot gevonden had en die hij op
enige staken hing. Hij voederde ook nog de ezel, die gezien van de ingang uit,
links tegen de wand van de geboortegrot stond. Dan vulde hij de ruif of de van
staven gemaakte kribbe, met biezen en fijn zacht mos, en spreidde er een deken
over uit, die over de rand van de ruif neerhing. Toen nu de H. Maagd hem zegde
dat haar ogenblik naderde en vroeg dat hij zich in zijn celletje in gebed zou
afzonderen, hing hij nog verscheidene brandende lampen in de grot op en ging
dan, daar hij gerucht buiten de grot meende te horen, nog even zien.
Hier vond hij de jonge ezelin, die tot nog toe vrij in het
herdersdal rondgelopen had; ze was vol speelse vreugde naar hier gerend en nu
dartelde zij rond Jozef heen; hij bond haar onder het afdak voor de grot vast
en strooide voeder voor haar. Na de ezelin vastgebonden te hebben, keerde Jozef
terug in de grot. Alvorens in zijn slaapcel binnen te gaan, wierp hij een blik
in de richting van de H. Maagd en zag haar op haar legerstede in gebed
neergeknield, met het aangezicht naar het oosten en dus met haar rug naar hem
gekeerd; hij zag haar als met vlammen omgeven; de gehele grot was als met een
bovennatuurlijk licht vervuld; hij beschouwde deze vlammen gelijk eertijds
Mozes verbaasd de brandende doornstruik beschouwde. Dan trad hij vol heilige
schroom zijn slaapvertrek binnen en wierp zich biddend op zijn aangezicht neer.
Ik zag de glans rondom de H. Maagd voortdurend in
helderheid toenemen; het licht van de door Jozef ontstoken lampen was niet meer
zichtbaar. Maria zat geknield op haar rusttapijt in een ruim, ongegordeld,
rondom haar op de grond uitgespreid kleed, met het aangezicht naar het oosten.
Op het twaalfde, middernachtelijk uur geraakte zij onder haar gebed in extase.
Ik zag haar van de aarde omhooggeheven, de grond zag ik onder haar; zij hield
de handen gekruist op de borst; de glans om haar heen groeide gedurig; alles,
zelfs het levenloze, scheen bezield en vol vreugde te leven en te bewegen, het
rotsgesteente van het gewelf, van de wanden, van de bodem van de grot, alles
was in dit licht als met sprankelend leven vervuld.
Opeens was voor mij het gewelf van de grot verdwenen; boven
Maria opende zich een baan van licht, die zich met toenemende glans verhief tot
in het hoogste van de hemel. In deze lichtbaan was in de verte een wonderbare
beweging van glorien die door elkander wemelden, doch die, naargelang ze
naderkwamen, duidelijker in de vorm van hemelse engelenkoren verschenen. De H.
Maagd, in vervoering van de aarde opgeheven, doch met de ogen naar de aarde schouwend,
aanbad nu haar God, wiens moeder zij geworden was, haar God die daar nu als
pasgeboren, hulpeloos Kindje voor haar op de grond neerlag. Ik zag onze
Verlosser als een schitterend, klein Wichtje, op het tapijt voor de knieen van
de H. Maagd neerliggen.
Het straalde zulk licht uit dat het alle omgevende glans
overstraalde. Het leek me heel klein te zijn, maar het leek ook onder mijn ogen
te groeien; maar dit alles was slechts het trillen en bewegen van zulk een
grote glans, dat ik niet nauwkeurig zeggen kan hoe ik het gezien heb. De H.
Maagd bleef nog een tijdlang in geestverrukking en ik zag hoe zij een doek over
het Kind uitspreidde, maar zij raakte het nog niet aan en nam het nog niet op.
Na een zekere tijd zag ik het Kindje Jezus zich bewegen en ik hoorde het wenen.
Hierop kwam Maria tot zichzelf, hief het Kindje van het tapijt op, hulde het in
de doek die zij erover uitgespreid had en hield het nu in haar armen aan haar
borst gedrukt; vervolgens ging zij zitten en hulde zich met het Kind geheel in
haar sluier, en ik geloof dat Maria nu de Verlosser voedde aan haar borst.
Thans zag ik om haar heen vele engelen in een geheel
menselijke gedaante voor het Kindje in aanbidding op hun aangezicht ter aarde
liggen. Er kon een uur sinds de geboorte verlopen zijn, toen Maria de H. Jozef,
die nog aan het bidden was, uit zijn cel riep. Hij naderde en wierp zich vol
godsvrucht, vreugde en nederigheid op zijn aangezicht neer. Eerst toen Maria
hem opnieuw verzocht om met vreugde en dank het heilig geschenk van de
Allerhoogste aan zijn hart te drukken, richtte hij zich op, ontving het
Jezuskindje in zijn armen en loofde en dankte onder vreugde tranen de
barmhartige God.
De H. Maagd wikkelde dan het Jezuskindje in doeken; ik kan
mij de manier waarop het ingewikkeld werd op het ogenblik niet duidelijk meer
herinneren ik weet alleen nog dat het eerst in een rode doek, en hierover in
een witte doek tot onder de armpjes ingewikkeld werd. Bovenaan hulde Maria het
tot aan het hoofdje in nog een andere doek; zij had slechts vier doeken bij
zich. Nu zag ik Maria en Jozef naast elkander met de benen onder zich gekruist
op de grond neergezeten; zij spraken niet en schenen in aanbidding en
beschouwing verzonken. Voor Maria lag op het grondtapijt, als een klein kind
ingewikkeld, de pasgeboren Jezus, schoon en schitterend als een licht uit de
hemel.
Hierna legden zij het kind in de kribbe; Jozef had de
kribbe met biezen en fijne zachte kruiden opgevuld en daarover een deken gelegd
dat aan de zijden neerhing; ze stond op vier staken boven de op de grond
liggende steentrog of drinkbak, rechts van de gang van de grot. Nadat zij het
Kind in de kribbe hadden neergelegd, stonden zij er allebei naast en stortten
tranen van geluk, God lovend en dankend. Jozef bracht nu opnieuw een legerstede
en een zitplaats voor de H. Maagd in gereedheid, naast de kribbe, ik zag haar
voor en na Jezus geboorte geheel in een wit kleed gehuld. Ik zag haar daar in
de eerste dagen hetzij neerzitten, knielen of staan, of ook op haar zijde
gelegen ingehuld sluimeren; ze was echter niet ziek noch vermoeid. Wanneer
mensen haar bezochten, omsluierde zij zich nauwer en zat overeind op het
geboortetapijt.
|