De Allerheiligste
Maagd Maria, de onverwelkbare Bloem van Galilea
Het hele
Wezen, het hele gedrag en alle innerlijke gesteldheden van Maria worden tijdens
Haar leven op aarde gevormd rond de volmaakte toepassing van Gods Wet. Zij
wijkt in geen enkel opzicht af van het ideaalbeeld dat God bij de schepping van
de mensenziel voor ogen had. God had voorzien dat de mens volmaakt heilig zou
zijn en leven, dit wil zeggen: de mensenziel zou
- met alles wat in haar
omging (alle gedachten, gevoelens, verlangens en bestrevingen) en
- met alles wat van
haar uitging (alle handelingen en woorden, zelfs alle gelaatsuitdrukkingen
en gebaren)
de hoogst
mogelijke vruchtbaarheid voor Gods Plannen en Werken voortbrengen, in de hoogst
mogelijke mate tot de verwezenlijking en voltooiing van deze Goddelijke Plannen
en Werken bijdragen, en in de hoogste mate Heil en zegen over de schepping
brengen.
Maria was
de eerste mensenziel in wie dit Goddelijk ideaal in zijn volheid tot leven kwam
en in alle situaties van het dagelijkse leven werd uitgedrukt. Zij bracht dit
tot stand door de Liefde, de enige Bron van alle Leven, het diepe wezen van het
Goddelijk Leven in de ziel, in de volmaaktheid in Haar leven toe te passen.
Maria voedde Zich totaal aan de Bron van het Goddelijk Leven, en was
daardoor in de allerhoogste graad beeld en gelijkenis van God.
De
Onbevlekte Maagd Maria is een buitengewoon mooie vrouw. Haar schoonheid is
waarlijk bovennatuurlijk, alsof Zij Gods volmaaktheid op aarde
vertegenwoordigt. Haar trekken zijn betoverend zacht, als door een ongewone
gloed omgeven. Of men Haar ziet als kind, als jong meisje, als volwassen vrouw
of als vrouw in de jaren van rijpheid, het lijkt alsof Haar wezenstrekken
nauwelijks veranderen. Steeds straalt Zij dat hoogst ongewone mengsel van
gloed, zachtheid, tederheid en waardigheid uit, dat zeer velen fascineert. De
onvergankelijkheid van Haar wezenstrekken en Haar hele Hemelse uitstraling zijn
toe te schrijven aan het feit dat Maria in de kern van Haar ziel wordt gedreven
door een absoluut volmaakte en onvoorwaardelijke Liefde tot God en tot elk
medeschepsel. Deze totale Liefde bepaalt Haar hele wijze van zijn en Haar hele
doen en laten. Wie Maria met een volkomen geopend hart bezig ziet en hoort,
weet dat Gods Rijk op aarde in voorbereiding is.
Bekijken
wij Maria, de Bloem die het zaad van Goddelijk Leven zo totaal in zich tot
rijping wist te brengen, dat aan Haar in alle eeuwigheid geen blaadje zou
verwelken:
1.
Maria
benadert elk schepsel (mens en dier) met een Hart dat voortdurend een brug
slaat tussen het schepsel en God. Zij leeft Zich in het schepsel in, legt diens
noden aan God voor in een ononderbroken toewijding, en straalt Gods Liefde
recht in het hart van het schepsel. Doordat Zij deze stroming in twee
richtingen tot stand brengt, versterkt en versnelt, zuivert Zij voortdurend het
innerlijke leven van dit schepsel, en bevordert Zij diens levenskracht. Zo
verbindt Zij op geestelijke wijze ononderbroken elk schepsel dat Zij ontmoet,
met God.
2.
Steeds
laat Maria Zich drijven door de innerlijke vraag, hoe Zij Haar medeschepsel van
dienst kan zijn. Zij ziet Haar eigen leven louter als een opeenvolging van
kansen om jegens de hele schepping of jegens één of meer schepselen God te
vertegenwoordigen: Zij wil elk schepsel (mens en dier) in de geborgenheid van
Gods Liefde hullen, opdat dit schepsel moge voelen en weten dat God met hem
bezig is. Bij dit dienen richt Maria Zich in de eerste plaats op het
bevorderen van het Zielenheil van Haar medemens en van de bloei van de Liefde
in elk ander schepsel.
3.
Elk
contact met een schepsel (mens of dier) is voor Maria een moment van zelfverloochening.
Zij is slechts gelukkig in de mate waarin het medeschepsel het goed heeft. Elk
lijden van het medeschepsel in lichaam of gevoelens zet Maria aan tot
handelingen en woorden om dit lijden hetzij te verzachten hetzij vruchtbaarder
te maken. Als eerste offerande om deze genade te bekomen, biedt Zij steeds
Zichzelf aan God aan met lichaam en ziel, met Hart en geest, met de volheid van
Haar Liefde, en met de opoffering van Haar tijd.
4.
Ik zie
Maria omgaan met dieren: Zij spreekt zacht tegen hen, streelt hen graag,
behandelt hen met eerbied en zachtheid, in het volle besef dat het schepselen
zijn, die door God aan de mens zijn gegeven uit Liefde, om voor de mens
gezellen te zijn met dewelke hij tijdens het leven op aarde Gods Liefde kan
uitwisselen in de beide richtingen. In Haar omgang met elk dier toont Maria de
zielen hoe het Ware Geluk en de Ware Vrede op aarde in zeer hoge mate worden
bepaald door de kracht van de Liefdesstroom tussen de mensenzielen en de
dieren. Wanneer Maria een dier streelt, wil Zij dit dier, alsook de mensen die
eventueel bij Haar zijn, leren dat aanrakingen geen bron van angst mogen zijn,
doch dat de hand van een mens slechts zegen mag brengen.
5.
In Haar
omgang met de dieren herinnert Maria de zielen eraan, dat de mensenziel door
God was bedoeld als vertegenwoordigster van God jegens de hele schepping: Van
elke mensenziel verwacht God dat zij in elk medeschepsel de gevoelens wekt, die
eigen zijn aan Gods nabijheid: Liefde, vertrouwen, geborgenheid, innerlijke
Vrede, diepe rust, ware levenslust. Zo wekt Maria in elk medeschepsel het
vermogen om het plan dat God met het leven van dit schepsel heeft, totaal te
helpen vervullen, doordat in dit schepsel elke remming en alle angst volkomen
wegvallen, en het zich in al zijn beproevingen volkomen ondersteund weet.
6.
Maria
geeft Zich zo totaal aan elk medeschepsel (mens en dier), dat dit niet langer
ten prooi is aan gevoelens van eenzaamheid. Het schepsel voelt zich zozeer in
Marias Hart opgenomen, dat het voelt hoezeer God het liefheeft. Via deze weg
bevordert Zij in hoge mate de stroming van de Ware Liefde en het vertrouwen
onder schepselen onderling, en van schepselen uit naar God toe.
7.
Maria gaat
zacht en teder met elk medeschepsel (mens en dier) om. Zij beschouwt elk
schepsel als Gods eigendom, als een levend wezen dat gevoelens heeft en voor
hetwelk het heel belangrijk is, te voelen dat het wordt bemind en dat het in
zijn eigenheid (zijn specifieke trekken, persoonlijkheid, soortgebonden
kenmerken enzovoort) wordt aanvaard. Maria slaat geen enkel schepsel, spreekt
geen schokkende woorden, ontneemt geen enkel schepsel zijn waardigheid.
8.
Maria bemint
de stilte als een heilig goed. Zij zoekt de stilte omdat deze Haar ten volle
aan Gods volmaaktheid herinnert. Zelf spreekt Zij zacht en beheerst, gedraagt
Zich beheerst, zonder enige uitbundigheid. Zij beweegt Zich heel rustig, zodat
Zij ondanks Haar lichamelijke schoonheid bij vrijwel niemand opvalt. Voor Maria
is elke overtreding tegen de stilte zoals een inbraak in Gods eigendom, omdat
Gods Geest overal is, en in alle harten zacht de Eeuwige Wijsheid tracht te
fluisteren. Maria verafschuwt elke overtreding tegen de stilte eveneens omdat
dit bij Haar overkomt als zelfverheffing: het opdringen van de eigen
aanwezigheid tegenover de schepping.
9.
Marias
stem is heel mooi en zacht, Zij spreekt in alle omstandigheden teder en
liefdevol. Met Haar wijze van spreken brengt Zij rust, Vrede en vertrouwen in
elk hart. Maria spreekt geen enkel woord op een wijze die bij Haar toehoorder
(mens of dier) irritatie of onbehagen zou kunnen verwekken, noch door de toon,
noch door de inhoud van Haar woorden. Haar wijze van spreken geneest vele
gewonde harten doordat Haar zachtheid voelbaar draagster is van Gods Liefde, en
in mensen en dieren zeer veel onrust tot bedaren brengt.
10.
Wanneer
Maria tot een medeschepsel (mens of dier) spreekt, doet Zij dit in de vorm van
vriendelijke uitnodigingen, zachte uitspraken, nederige vragen of blijmoedige,
bemoedigende opmerkingen. In geen enkele omstandigheid zie ik Maria een bevel
geven, noch aan de jonge Jezus, noch aan Jozef, noch aan een apostel, noch aan
de vrouwen die Jezus volgen, noch aan dieren. Tegen alle medeschepselen spreekt
Zij zacht, Zij beveelt nooit. Niettemin heeft Zij een grenzeloos gezag, omdat
Haar woorden en verzoeken dragers zijn van een buitengewone Liefde, en de
medemensen zich hierdoor veel dieper bij de verlangens van Haar Hart betrokken
voelen. Maria beschouwt bevelen, voor zover Zijzelf deze zou geven, als
uitingen van hoogmoed, en voelt Zich veel te klein en te onwaardig om anderen
bevelen te geven. Als enige uitzonderingen toont Maria mij de situaties waarin
Zij bevelen geeft aan duivels, die Zij op grond van Haar uitzonderlijke
begaafdheid kan zien.
11.
Maria spreekt
nauwelijks over wereldse onderwerpen. Wanneer Zij spreekt, doet Zij dit over
het algemeen om Gods Waarheid te verkondigen, om een ziel uit een dwaling te
bevrijden, om een ziel moed of hoop te geven, of om een medeschepsel (mens of
dier) te omhullen met een atmosfeer van diepe Liefde. Zij doet nooit aan
achterklap, verspreidt geen roddel, spreekt met een medemens niet over een
andere medemens die niet aanwezig is (tenzij om iets goeds over hem te zeggen).
Zij is in Haar Hart zo voortdurend op God georiënteerd, dat Zij geen enkele
behoefte heeft aan wereldse gesprekken. Zij beschouwt dergelijke gesprekken als
inhoudsloos, leeg, en louter tijdverlies. Het leven is te kostbaar om met medemensen
gesprekken te voeren die geen Heil over de wereld kunnen brengen.
12.
Maria neemt
nooit uit eigen initiatief deel aan openbare festiviteiten of private feestjes.
Wanneer Zij er toch aanwezig is, gebeurt dit op uitnodiging, indien Zij de
uitnodiging niet kan weigeren. Zij gaat op een uitnodiging uitsluitend in,
indien Haar aanwezigheid spirituele voordelen voor de deelnemers kan brengen.
Op een feest eet en drinkt Zij buitengewoon matig, spreekt heel weinig, en dan
nog uitsluitend over God en Zijn Werken. Op de bruiloft te Kana zie ik Haar
uitsluitend over de Missie van Jezus spreken, die pas Zijn Openbaar Leven
begint. Maria beschouwt ontmoetingen met mensen louter als gelegenheden om Gods
Liefde te laten stromen en zielen voor Hem te openen. Zij schuwt elk werelds
gesprek, omdat Zij weet dat dit voor Gods Werken tijdverlies betekent.
13.
Ondanks
het feit dat Maria heel veel emotioneel leed draagt, voelt Zij geen behoefte om
Haar Hart bij Haar medemensen uit te storten. Zij herkent de neiging van mensen
om dit te doen, als een valstrik van de duivel om alle verdienste uit het
lijden en de beproevingen weg te roven, en de zielen ertoe aan te zetten om met
hun wereldse aangelegenheden bezig te blijven. Zij draagt Haar emotioneel leed
op aan God, dankt ervoor omdat het Haar de kans geeft om Heil voor zielen te
verwerven, en tracht er de grootst mogelijke vruchtbaarheid uit te halen.
14.
Wanneer
Maria een medeschepsel (mens of dier) bekijkt, ontbrandt Haar Hart in diepe
Liefde. Zij ziet elk schepsel als een bouwwerk van God, een uiting van Zijn
Liefde, waarin Hij iets van Zichzelf heeft gelegd. In elk medeschepsel bemint
Zij God. Zij beseft welk oneindig wonder in elk levend wezen werkzaam is: Een
lichaam waarin ontelbare processen op elkaar inwerken, uiteenlopende geestelijke
vermogens, emoties, levenskracht. Zij beschouwt daarom elk levend wezen als een
heilig werk, dat in Haar diepe verwondering en intense Liefde wekt. Om deze
reden is ook Haar respect voor elk schepsel (mens, dier, plant) grenzeloos. Het
feit dat Zij door langdurige omgang met een welbepaald schepsel, steeds
vertrouwder wordt met dit wezen, vermindert Haar respect niet, zodat Zij met
elk medeschepsel heel voorzichtig, zacht en ingetogen blijft omgaan. Zij blijft
Zich er volkomen van bewust, dat elk schepsel Gods eigendom is.
15.
Maria
weet dat, op grond van de erfzonde en de zondigheid van de mensheid, het leven
op aarde een ononderbroken reeks van beproevingen is. Ook om deze reden beschouwt
Zij elk contact met een medeschepsel (mens of dier) als een kans om Gods Liefde
uit te wisselen en krachtiger te laten stromen, opdat alle bij dit contact
betrokken schepselen zich door elkaar gedragen en bemind mogen weten, en aldus
hun leven op aarde de vruchtbaarheid zouden kunnen geven, die God voor dit
leven had voorzien. Maria wil hierdoor de schepselen leren, aan te voelen
hoezeer Gods adem van diepe Vrede alles doordringt wanneer Zijn Liefde
onbelemmerd tussen alle schepselen stroomt. Zij toont door Haar hele gedrag
aan, hoe mensen hun eigen ongeluk bewerken door hun gebrek aan Ware Liefde
onder elkaar en jegens alle medeschepselen.
16.
Marias
lichaam is heel fijngevoelig. Zij lijdt veelvuldig onder ongemakken, pijnen en
een vaak heel zware vermoeidheid. Bovendien brengen de omstandigheden van Haar
leven Haar zeer vele hartenpijnen. Op grond van Haar buitengewone mystieke
roeping draagt Zij daarenboven onbeschrijflijk veel lijden van andere
schepselen in Haar lichaam en Hart mee. Al dit lijden beschouwt Zij als kansen
om Gods Heilsplan voor de hele schepping te helpen voltooien. Om deze reden klaagt
Zij nooit over de beproevingen die Haar treffen. Zij draagt Haar lijden
grotendeels volkomen in het verborgene, als de uitwerkingen van een verbond van
medeverlossing dat Zij in Haar Hart met God heeft gesloten.
17.
Maria
voelt Zich nog het meest intens met God verbonden in de beproeving. Zij beseft
volmaakt dat God opgeofferde beproevingen nodig heeft om Zijn Heilsplan te
voltooien en de duisternis voorgoed uit de wereld te verjagen. Opgeofferde
beproevingen brengen immers de macht van de Ware Liefde tot bloei, doordat zij
volkomen onder de uitwerkingen van Gods Liefde worden gesteld, die uit
beproevingen Genaden bereidt. Daarom wijdt Maria God elke beproeving als zaad
voor de uitbreiding van Zijn Paradijs op aarde. Zij doet dit met Haar eigen
beproevingen, maar ook met alle lijden van alle schepselen.
18.
Wanneer
Maria beproevingen en lijden toewijdt, doet Zij dit in naam van alle
schepselen, zodat het voor God is alsof alle levende wezens die Hij ooit heeft
gemaakt, samen al hun lijden en het lijden van alle andere levende wezens
ononderbroken aan Hem zouden toewijden. Op deze wijze wordt Maria tot een nooit
opdrogend verzamelbekken voor alle leed der aarde, dat Zij op een zodanige
wijze naar God laat stromen dat het lijkt alsof de hele schepping constant alle
duisternis in Licht helpt omzetten. Zo wordt Marias hele leven tot een ware,
alomvattende transformator tussen de schepping en God.
19.
Wanneer
Maria lijdt, beschouwt Zij dit lijden als Haar aandeel in de Werken, die God
wil voltrekken tot zuivering en verheffing van Zijn schepping, die ziek is door
de zonden der mensheid. Daarom draagt Zij alles in volkomen aanvaarding. Zij
vraagt nooit om van enig lijden bevrijd te worden, doch slechts om
ondersteuning en kracht, opdat Zij Haar aandeel in Gods Werken met maximale
vruchtbaarheid moge kunnen volbrengen. Door deze ingesteldheid weet Zij Haar
grenzen als het ware voortdurend te verleggen, zodat niets Haar te veel wordt.
Marias hele leven is hierdoor een ononderbroken beoefening van volmaakte
Liefde. Het is deze heilige en steeds actieve Liefde, die Maria een zo hoge
levenskracht geeft.
20.
Maria
aanvaardt alles wat op Haar dagelijks levenspad komt, zonder protest. Zo mort
Zij bijvoorbeeld nooit over de weersomstandigheden. Ik zie Haar bij langdurig
regen- of stormweer, bij aanhoudende hitte en droogte. Haar lichaam lijdt soms
onder de gevolgen van noodweer of van intense hitte, en Zij adviseert ook
anderen (bijvoorbeeld Jezus en Jozef, en later de apostelen) om niet in regen,
wind of hitte langdurig buiten te lopen, maar Zij spreekt geen negatief woord.
Zij weet dat God alles toelaat met een bedoeling, en dat de natuur tekenen
stelt, en wijdt dit alles aan God toe voor het Heil van de hele schepping. Zij
ziet dus alle weersomstandigheden als beschikkingen van Gods Voorzienigheid, en
draagt deze uit Liefde voor Zijn Heilsplan.
21.
Maria is dankbaar
voor alles, omdat Zij weet dat God letterlijk alles gebruikt om de uitwerking
van Zijn Heilsplan te voltooien, en dat dus uiteindelijk alles wordt benut om
het Eeuwig Geluk van alle zielen te vergroten. Door deze ingesteldheid is Maria
nooit geneigd om tegen bepaalde gebeurtenissen in Haar leven te protesteren.
Hoe lastig deze op het ogenblik zelf ook kunnen zijn, Maria weet dat in het
Eeuwig Leven alles rijk wordt gecompenseerd, en dat God alle van harte
aanvaarde beproevingen ook reeds voor de vermindering van ellende en ongeluk
voor de hele mensheid benut.
22.
Ziekte en
lichamelijk ongemak bij Maria hebben geen negatieve invloed op Haar omgeving.
Haar humeur lijdt er niet onder, Zij bewaart de innerlijke Vrede. Maria
beschouwt ziekte en lichamelijk ongemak als een toestand die zich strikt tussen
Haar en God afspeelt. Zij tracht elk moment van lichamelijk lijden heel bewust
te beleven om het aan God toe te wijden voor het Heil van zielen. Zij is Zich
ervan bewust dat deze ogenblikken geschenken van God zijn, waarmee Zij bloemen
van heiliging voor zielen kan helpen bereiden. Zo slaagt Zij erin, met de
moeilijkste uren steeds weer op de meest positieve wijze om te gaan.
23.
Ook met
smart en verdriet gaat Maria zodanig om, dat deze zeer heilzaam worden voor
zielen. Zij verenigt Zich in smart en verdriet met Gods Hart, dat voortdurend
wordt gepijnigd door de stortvloed van zonden en de liefdeloosheid van de
zielen. Zij is Zich ervan bewust dat de toewijding van Haar Hartenpijnen aan
God de Liefdesstroom vanuit Gods Hart naar Haar eigen Hart nog intenser maakt,
en dat deze verhoging van de Liefdesstroom zielen helpt genezen. Precies deze
ingesteldheid zal op Calvarie Haar roeping als Medeverlosseres bekronen. Voor
Maria vormt het besef dat Zij Haar lijden niet voor zich alleen draagt, doch
voor het welzijn van alle schepselen, een ware krachtbron en bemoediging in de
moeilijkste uren.
24.
Ondanks
het feit dat Maria zeer veel moreel leed draagt, maakt Zij Zich geen zorgen.
Zij weet met zekerheid dat elk detail van Haar leven, ook de tegenslagen, door
Gods Voorzienigheid worden gebruikt om Zijn schepping te zuiveren van elementen
van duisternis, op voorwaarde dat Zij het leed draagt met Liefde, en volle
vertrouwen toont in Gods werking. Zij weet dat God geen halve dingen doet, en
dat alle tegenslagen slechts tussenstappen zijn naar de ontplooiing van Gods
hoogste Glorie en een steeds grotere Vrede voor alle zielen.
25.
Maria
spreekt onophoudelijk tot God. Zij doet dit lang niet alleen in Haar dagelijkse
gebeden: In alle omstandigheden en situaties van het dagelijks leven denkt en
voelt Zij op zodanige wijze, dat Haar gedachten en gevoelens zijn zoals
gesprekken tot God. Zo draagt Zij ononderbroken alles wat in Haar omgaat, aan
God op, zowel het verheugende als het bedroevende, en deelt Zij elk ogenblik
van Haar leven met Hem. Zo wordt Maria tot model voor totale toewijding, het
model voor een leven dat in volkomen verbondenheid met God wordt geleid.
26.
Maria bidt
evenzeer door Haar handelingen en Haar hele wijze van optreden en van zijn, als
door woorden. Haar hele Wezen is zo totaal op God afgestemd, dat alles in Haar
een ononderbroken gebed is. Zij weet dat de ziel niet is gemaakt om op aarde
een leven voor zichzelf te leiden, doch om op aarde een deeltje van God in zich
mee te dragen om samen met Hem vruchten voort te brengen door alles wat zich in
haar afspeelt en door alles wat van haar uitgaat. Daarom zorgt Maria ervoor,
dat in elk detail van Haar leven de eenheid en samenwerking met God in stand
wordt gehouden, door al Haar woorden, daden en gedachten volledig onder te
dompelen in volmaakte Liefde.
27.
Maria ontboezemt
haar Liefde niet slechts in al Haar daden en woorden, doch ook in al Haar
gedachten, gevoelens en verlangens, want vanuit de diepste, meest verborgen
regionen van Haar hele Wezen vertrekken ononderbroken golven van de diepste
Liefde naar de hele schepping en naar God toe. Terwijl Zij een bloem, een
plant, een boom of een dier bekijkt, verheerlijkt en dankt Haar Hart God voor
dit geschenk van Zijn Liefde. Al Haar verlangens zijn uiteindelijk
uitdrukkingen van Haar verlangen dat het Haar medeschepsel en God beter moge
gaan, Zij denkt niet aan Haar eigen leven of Haar eigen Wezen. Zo zet Zij
voortdurend Gods Hart in beweging door Haar diepste innerlijke gesteldheden,
zonder dat iemand Haar iets hoort zeggen of iets ziet doen. Hierdoor kan worden
gezegd dat Maria zelfs louter en alleen door Haar aanwezigheid op de wereld, ononderbroken
werkte als sleutel op de poort der Genaden.
28.
In Maria krijgt
geen enkele zwarte gedachte of negatief gevoel een kans. Zij verzet Zich
onmiddellijk tegen elke bekoring om op welke wijze dan ook af te wijken van de
Liefde. Doordat Zij de volmaaktheid van Gods Liefde voor de hele schepping
heeft herkend, en elk schepsel beschouwt als een bouwwerk van Gods Liefde, aan
de mens gegeven als geschenken van Liefde en als punten van voelbare
doorstroming van Gods Liefde, wordt in Haar elk gevoel van haat, nijd,
jaloersheid, wrok of wrevel ogenblikkelijk verstikt in het Vuur van de Liefde.
Zij weet heel goed dat elke zwarte gedachte of elk negatief gevoel de kracht
van alle ellende op aarde vergroot. Bovendien weet Zij dat dergelijke gedachten
en gevoelens niet verenigbaar zijn met een blind vertrouwen op Gods Liefde en
op de uiteindelijke overwinning van Zijn Licht.
29.
In Maria
leeft niet slechts een absoluut volmaakte Liefde voor Haar medemensen en voor
de dieren, Zij beschouwt ook alle planten, bloemen en bomen als bouwwerken van
God, in dewelke Zij Zijn Liefde voelt. Zij behandelt daarom ook de
plantenwereld met de diepste eerbied, en gebruikt de beschouwing van elke
bloem, elke plant en elke boom als gelegenheden om God te danken voor de
Liefde, die Hij doorheen al die schoonheid, doorheen al die geuren en kleuren,
doorheen die enorme verscheidenheid aan wonderen van Leven en doorheen al die
geneeskracht naar de mensenzielen laat stromen. Mede om deze reden waakt Zij
erover, dat Zij zo zelden mogelijk een bloem zou vertrappen of een plant op
welke wijze dan ook zou beschadigen.
30.
Maria spreekt
niet veel. Wanneer Zij spreekt, doet Zij dit steeds zonder omwegen. Achter Haar
woorden schuilt steeds een immense Wijsheid, maar nooit enige bijbedoeling of
dubbelzinnigheid. Door Haar volmaakte openheid en ondubbelzinnigheid naar Haar
medeschepselen toe, boezemt Zij een totaal vertrouwen in. Elk schepsel weet
volkomen wat het aan Maria heeft. Hierdoor kan ook niemand Haar wantrouwen. Elk
woord uit Haar mond is betrouwbaar, want Zij is zo diep door God bezield en
geïnspireerd, dat Zij steeds Zijn woorden spreekt. Voor Maria is elk woord een
brug van Liefde, van hoop en van bemoediging, een brug tussen Gods Hart en elk
schepsel.
31.
Ook tijdens
lichamelijk of spiritueel lijden is Maria voortdurend innemend, vriendelijk en
zacht, spreekt Zij nooit op norse of onvriendelijke toon, kwetst Zij niemand,
is Zij over niets geïrriteerd. Zij blijft ook in moeilijke momenten voor elk
medeschepsel zoals een zon, een verkwikkende bries of een volle maan in de
nacht, naargelang datgene, wat het schepsel dat met Haar in contact komt, juist
nodig heeft. Elk ogenblik van lijden is voor Maria een genademoment, een
heilige akt waardoor de poorten der Genade worden ontsloten. Daarom brengt Zij elk
moment van lijden door in een verheven spirituele eenheid met Gods Hart, als in
een toestand van innerlijke aanbidding. In deze toestand van eenheid met God is
het ondenkbaar dat Zij iets anders zou uitstralen dan Licht en Liefde.
32.
Maria
spreekt en handelt in alle omstandigheden op een zodanige wijze, dat Zij Haar
medemens niet kan kwetsen, bedroeven, of deze geen gevoelens van
minderwaardigheid kan krijgen. Zij past Zich bijvoorbeeld volkomen bij Haar
gesprekspartner aan, en stelt deze onmiddellijk op zijn gemak. Dit alles
voltrekt zich bij Haar niet op een gekunstelde wijze, doch heel spontaan, omdat
Liefde en respect voor elk medeschepsel tot de grootste drijfveren van al Haar
contacten horen.
33.
Maria bekritiseert
nooit iemand, niet rechtstreeks tegenover de betrokken medemens, en zeker niet
in diens afwezigheid. Zij heeft respect voor het feit dat andere zielen in hun
gedragingen hun eigen logica hanteren. In deze ingesteldheid geeft Zij
uitdrukking aan Haar overtuiging dat de ander zijn redenen heeft om op een
bepaalde wijze met zijn leefwereld en de concrete alledaagse situaties om te
gaan. Haar nederigheid belet Haar om Haar medemens te bekritiseren, en
bovendien wil Zij onder geen enkele voorwaarde tot rechter over Haar medemens
worden, zelfs niet in de kleine dingen. Zij doet uitsluitend uitspraken over
een gedraging of een situatie wanneer een medemens Haar met een oprecht hart
uitdrukkelijk verzoekt om dit te doen. In dat geval zal Zij steeds oordelen op
grond van de volmaakte spirituele wijsheid waarover Zij beschikt.
34.
Door
uiteenlopende omstandigheden is Maria s nachts vaak wakker. Het wakker-zijn
tijdens de nacht offert Zij op om voor Haar medezielen de genade van
waakzaamheid tegen de werken der duisternis te bekomen. Zoals elke beproeving
beschouwt Maria ook elk uur van slapeloosheid als iets wat door God wordt
toegelaten omdat Hij dit op dat ogenblik nodig acht. Zij stelt Zich geen vragen
over het waarom, Zij ondergaat, en weet dat het goed is, omdat het, zoals
alles, uit Gods hand komt en door Haar aanvaarding wordt omgezet in Licht.
35.
Maria eet
heel matig. Zij vast heel veel, vanwege het bewustzijn dat onthechting vele
vruchten oplevert voor de hele schepping. Zij ontzegt Zich heel veel
voedingsmiddelen. Onder andere legt Zij als kind de gelofte af, geen
honingkoeken meer te eten (die in Haar land in die tijd heel populair waren).
Zij wijdt dit aan God toe, als strijdmiddel tegen de zoetheid van vele
wereldse bekoringen, die als gif voor de ziel zijn. Zij eet louter voor de
instandhouding van Haar lichaam, en hecht daarom ook weinig belang aan de smaak
van Haar voedsel, louter aan de zuivere voedingswaarde ervan. Alle voedsel
beschouwt Zij alsof Zij het rechtstreeks uit Gods hand ontvangt.
36.
Wanneer
Maria voedseloverschot heeft, deelt Zij dit met Haar medeschepselen (mens en
dier). Zij beschouwt elk overschot als werk van Gods Voorzienigheid, dat Haar
in staat stelt om andere schepselen te ondersteunen in de vervulling van hun
levensplan. Wanneer Maria dieren in de natuur voedert, draagt Zij dit aan God
op met de intentie, dat deze dieren hierdoor in staat mogen zijn om de opdracht
te vervullen, die God in Zijn Heilsplan voor hen heeft voorzien. Zij is Zich
ervan bewust, dat God bij slechte weersomstandigheden de dieren ten dele onder
de hoede van de mensenzielen stelt: dieren die te weinig voedsel vinden, kunnen
er zich geen verschaffen. De mens kan dit wel, en indien hij volmaakt wil
worden, moet hij daarbij ook aan de dieren denken, die vaak grotendeels
afhangen van het voedsel dat mensen hen ter beschikking stellen.
37.
Maria is
gezegend met een buitengewone schoonheid, die niet slechts voortkomt uit Haar
lichamelijke trekken, doch evenzeer vanuit Haar ziel, die doorheen Haar lichaam
lijkt uit te stralen. Niettemin doet Zij er alles aan om Haar schoonheid te
verbergen. Slechts enkele malen zie ik Haar prachtig lang, goudblond hoofdhaar
ongesluierd (binnenshuis). Ook Haar gelaat verbergt Zij in aanwezigheid van
mannen meermaals achter een gedeeltelijke sluier. Door de versluiering van Haar
lichamelijke kenmerken wil Zij ertoe bijdragen dat medemensen in het contact
met Haar niet door zintuiglijke waarnemingen worden afgeleid van de boodschap
van Goddelijke Liefde die Zij met Haar hele optreden wil verspreiden.
38.
Marias kleding
is heel eenvoudig en rein, en vertoont geen enkel teken van ijdelheid. Ik zie
Haar in de loop van Haar leven steeds in een eenvoudig kleed (gewoonlijk wit),
waar overheen Zij buiten doorgaans een eerder lange mantel aantrekt (ik heb
deze gezien in donkerblauwe, in hemelsblauwe en in grijze kleur). Als Kind
geeft Maria de voorkeur aan een heel eenvoudig grijs kleedje, dat Zij (tot
spijt van Haar moeder Anna) absoluut wil dragen om niet op te vallen. Zij
draagt een sluier, die doorgaans ofwel wit is, ofwel dezelfde kleur heeft als
Haar mantel. Over de mantel heen komt vaak nog een gordel uit stof. Maria heeft
heel weinig keuze wat Haar kleding betreft, maar kiest deze volgens de
weersomstandigheden en eveneens met het oog op de zielen met wie Zij in contact
komt. Haar richtlijn bij deze keuze is steeds de betrachting, zo weinig
mogelijk op te vallen.
39.
Maria spreekt
geen negatieve woorden over Haar medemens. In ieder medemens zoekt Zij het
positieve en tracht Zij dit tot ontwikkeling te brengen. Tevens wijst Zij diens
medemensen indien nodig eveneens op deze positieve kwaliteiten, opdat zij over
deze mens een beter beeld mogen krijgen. Dit maakt deel uit van Marias strijd
voor de zuivering der harten, omdat elke negatieve gedachte, elk negatief
gevoel en elk negatief woord de duisternis in de schepping groter maakt, en
schepselen die zich negatief benaderd voelen, minder vrij beginnen te
functioneren en aldus hun bijdrage tot Gods Heilsplan niet meer met optimale
vruchtbaarheid volbrengen.
40.
Maria leidt
een intens innerlijk leven. Zij verbindt Haar Hart voortdurend met God, en
merkt in Haar medeschepselen slechts de dingen op, die Haar verraden dat deze
lijden of een bepaalde behoefte hebben. Voor het overige let Zij helemaal niet
op wat Haar medemens doet. Zij toont geen enkele belangstelling voor gesprekken
of gebeurtenissen op straat, activiteiten bij Haar buren of wereldse nieuwtjes.
Zij weet dat God met elk leven een bedoeling heeft, en dat de uitwerking van
een levensplan in alle details een zaak is tussen de betreffende ziel en God.
Haar medemens interesseert Haar slechts in zoverre Zij Liefde naar hem kan
laten doorstromen, en Zij hem kan ondersteunen in zijn noden.
41.
Maria is niet
nieuwsgierig naar wereldse gebeurtenissen. Wat Haar medemensen doen of zeggen,
laat Zij zo weinig mogelijk tot Zich doordringen, tenzij rechtstreeks tot Haar
wordt gesproken. Zo respecteert Zij het private leven van ieder mens. Zij
beschouwt elke handeling die een medemens verricht, en elk woord dat hij tot
een ander mens spreekt, als een zaak tussen de betreffende zielen en God, en
gaat ervan uit, dat indien God het nodig acht dat Zij bepaalde dingen ziet of
hoort, Hij Haar actief en persoonlijk bij die gebeurtenissen zal betrekken. Op
deze wijze houdt Maria Haar geest en Hart helemaal vrij voor het innerlijk contact
met God.
42.
Maria verricht
al Haar huishoudelijke werken voor en met God. Wanneer Zij Haar huisje veegt,
draagt Zij dit op voor reiniging van een ziel. Wanneer Zij kleren wast, wast
Zij in Haar Hart een ziel met water van Goddelijk Leven. Wanneer Zij maaltijden
bereidt, voedt Zij in Haar Hart een ziel met Gods Wijsheid. Voortdurend spreekt
Zij tot God. Hierdoor verlicht Zij de last van alle werken, en geeft Zij deze
een veel grotere (spirituele) zin: Alle huishoudelijke werken worden op deze
wijze ingeschakeld in Gods Heilsplan als werken van Liefde en dienst aan God en
de hele schepping. Zij biedt Haar handen aan God aan als een extra paar
handen met dewelke Hij Zijn Werken kan voltrekken, want Zij weet dat Hij in
elke ziel de gelegenheid zoekt om Zijn Werken door mensenhanden verder te
zetten. Door de zuiverheid van Haar Hart in de uitvoering van Haar werken, weet
Maria dat Zij in waarheid Gods Werken doet, zelfs in de banale klusjes van elke
dag.
43.
Maria houdt
Zich in Haar leven niet aan vaste patronen. Zij verricht bijvoorbeeld Haar
huishoudelijke werken niet volgens een vast schema. Maria wil Haar leven niet
organiseren volgens wereldse gewoonten, doch volledig en onmiddellijk
beschikbaar zijn voor elk plan dat God met Haar heeft. Maria beschouwt een leven
met vaste patronen als een leven volgens menselijke tijd in plaats van Gods
tijd. Zij weet dat een dergelijk leven de ziel niet naar maximale
vruchtbaarheid kan leiden, want dat het haar tot gevangene van het ritme der
wereld en van werelds denken maakt, en de schijnbehoeften van het wereldse
leven de voorrang geeft op de ware noden van de ziel (voor haar spirituele
groei), die van minuut tot minuut door God kunnen worden bijgestuurd.
44.
Wanneer
Maria met een medemens samen aan iets werkt, maakt Zij Haar eigen werksysteem
ondergeschikt aan dat van deze medemens. Ik zie dit bijvoorbeeld terwijl Zij
met twee vrouwen samen aan de herstelling van kleren werkt: Hoewel Maria zeer
vaardig en vindingrijk is, is Zij onmiddellijk bereid om de voorstellen van
Haar vriendinnen uit te proberen. Zij geeft adviezen wanneer Haar hierom wordt
gevraagd, doch gaat er nooit van uit dat Haar werkwijze de beste is. Daarom
aanvaardt Zij onmiddellijk om Zich bij de ander aan te passen. Zo verschijnt
Zij in deze context ook als toonbeeld van nederigheid, zelfverloochening en
solidariteit.
|