|
Ik zag Joakim nu, met blijdschap vervuld, zijn kudden
tellen. O hoeveel en welk prachtig vee had hij! Opnieuw verdeelde hij ze in
drieen, waarvan hij het geringste derde voor zich behield, een ander en beter
derde naar de Essenen zond en het laatste en schoonste derde naar de tempel
dreef. Op de vierde dag van het feest kwam hij te Jeruzalem aan en begaf zich,
zoals vroeger, naar de tempel. Anna kwam eveneens op de vierde dag van het
feest te Jeruzalem aan en nam haar intrek bij verwanten van Zakarias op de
vismarkt. Pas op het einde van het feest ontmoette zij Joakim.
Ik zag ook dat Joakims offer de vorige keer op een teken of
door een beschikking van Boven afgewezen was, maar dat niettemin de priester,
die in plaats van hem te bemoedigen, hem zo grof beledigd had, hiervoor streng
door God gestraft is geworden. Nu echter hadden de priesters een bevel van
godswege ontvangen om Joakims offergaven aan te nemen. Zo zag ik nu enigen van
hen, zodra hij zich met zijn offerdieren aangemeld had, hem tot voor de tempel
tegemoet gaan om zijn gaven in ontvangst te nemen. Het vee dat hij hier ten
geschenke naar de tempel bracht, was niet zijn eigenlijk offer.
Dit laatste bestond uit twee lammeren en drie lustige,
jonge diertjes, die naar ik meen, bokjes waren. Ook zag ik dat vele mannen die
hem kenden, hem met de aanvaarding van zijn offer geluk kwamen wensen. Alle
door- en toegangen in de tempel zag ik wegens het feest geopend en alles met
groen en vruchtenslingers versierd. Ook zag ik op een zekere plaats een loofdak
opgericht boven acht vrijstaande zuilen. Joakim volgde in de tempel juist
dezelfde weg als de vorige keer.
Zijn offer werd op de gewone plaats geslacht en verbrand;
iets daarvan werd evenwel op een anderen plaats verbrand, aan de rechterzijde
van de vestibule, waarin de grote leerstoel stond. Ik zag nu de priesters in
het Heilige een reukoffer opdragen; er werden ook lampen ontstoken en ook
brandde licht op de zevenarmige kandelaar, doch niet op alle zeven armen
tegelijk. Ik heb dikwijls gezien dat bij verschillende gelegenheden op
verschillende armen van de kandelaar licht werd ontstoken.
Toen nu het reukoffer omhoogsteeg, zag ik als een
lichtstraal op de offerende priester in het Heilige en tegelijk op Joakim
buiten in de hal neerkomen. Er ontstond een onderbreking in de offerhandeling
als had er een goddelijke openbaring plaats, met als gevolg een stomme
verbazing. Hierop zag ik twee priesters als op een goddelijk bevel buiten het
Heilige naar Joakim in de hal gaan en hem langs de weg van de zijvertrekken tot
bij het gouden reukaltaar in het Heilige brengen. Nu legde een priester iets op
het reukaltaar in het Heilige brengen. Nu legde een priester iets op het
reukaltaar. Het bestond niet, naar ik zag, in een menigte losse wierookkorrels,
maar in een samengesmolten klomp. Terwijl hij op het gouden reukaltaar voor
heet voorhangsel van het Allerheiligste in het vuur verteerde, verspreidde hij
een dichte rookwolk en vervulde het Heilige met een welriekende geur. Hierna
ging de priester uit het Heilige weg en liet er Joakim alleen achter.
Terwijl het reukoffer verteerde en omhoogsteeg, zag ik
Joakim in geestverrukking met uitgestrekte armen op de knieen liggen. Ik zag
tot hem, zoals later tot Zakarias bij de belofte van Joannes de Doper, de
lichtende gestalte van een engel neerdalen. Hij sprak hem toe en reikte hem een
papier over, waarop ik in lichtende letters deze drie namen las: Helia, Hanna,
Mirjam (dit waren andere vormen voor de namen Joakim, Anna en Maria), en bij
deze laatste naam zag ik de afbeelding van een kleine Verbondsark of van een
klein altaartabernakel. Joakim stak dit papier onder zijn kleed op zijn borst.
De engel zegde hem dat de onvruchtbaarheid van zijn
huwelijk geen schande, maar een eer voor hem was; inderdaad, wat zijn vrouw
straks in haar schoot zou ontvangen, zou de onbevlekte vrucht zijn uit Gods
Zegen door hem; het zou het hoogtepunt, de volkomen ontluiking zijn van de aan
Abraham verleende Zegen. Toen Joakim dit niet kon begrijpen, leidde de engel
hem achter het voorhangsel, dat van de tralieafsluiting van het Allerheiligste
nog zo ver verwijderd was, dat iemand tussen beide kon staan. Ik zag nu de
engel tot de Verbondsark naderen en, naar het mij scheen, daar iets uit
wegnemen.
Ik meende nu te zien dat de engel een witglanzende kogel of
lichtbol voor de mond van Joakim hield en hem beval er in te ademen en dan toe
te zien. Onder Joakims adem ontstonden, naar ik zag, allerlei beelden in de
lichtbol. Joakim zag ze. Daarbij had zijn adem de glans van de bol niet
verdoofd en de engel maakte hem daar opmerkzaam op. Het kind van Anna, zegde
hij, zal even vlekkeloos, even ongerept en rein ontvangen worden, als deze bol
helder gebleven is onder uw ademen.
Hierop zag ik, als hief de engel de lichtbol omhoog; hij
hing nu veel vergroot als een lichtkring in de lucht en als door een opening
zag ik er een samenhangende reeks van beelden in, vanaf de val van het eerste
mensenpaar tot aan de verlossing van het mensdom. Het was alsof zich daarin een
hele wereld steeds verder ontvouwde. Ik begreep de zin van het geheel en alle
onderdelen, doch het is me niet mogelijk hier alles tot in de bijzonderheden
weer te geven.
Boven in de hoogste top zag ik de H. Drie-eenheid en
daaronder aan de ene zijde het Paradijs, Adam en Eva, hun val in de zonde, de
belofte van een Verlosser, alle voorafbeeldingen der Verlossing: Noe, de
zondvloed, de ark, het geven van de Zegen aan Abraham, de overdracht ervan op
Isaac, Abrahams eerstgeborene, en van Isaac op Jakob. Ik zag verder hoe die
Zegen aan Jakob door de engel, met wie hij worstelde, weer ontnomen werd; hoe
hij vervolgens tot Jozef in Egypte kwam en hoe hij in hem en zijn echtgenote
een hogere graad van kracht en waardigheid verwierf; hoe daarna die heilige
Zegen, toen hij met de overblijfselen van Jozef en zijn vrouw Asenat door Mozes
uit Egypte meegevoerd werd, ten slotte het Allerheiligste werd in de
Verbondsark, de zetel van de levende God onder zijn volk.
Vervolgens zag ik nog de eredienst, het leven, de
verhouding van het uitverkoren volk tot dit Allerheiligste. Ik zag de
leiding, de beschikkingen van Gods Voorzienigheid om door doelmatige huwelijksverbindingen
het heilig geslacht, de voorvaderlijke stam der H. Maagd te ontwikkelen en tot
stand te brengen. Ik zag alle voorafbeeldingen en zinnebeelden van haar en van
de Heiland, die in de gewijde geschiedenis en in de profeten vermeld zijn. Dit
alles zag ik in de lichtbol in beelden verlopend in kringvorm, en ook van onder
naar boven. Ik zag grote steden, torens, paleizen, tronen, poorten, tuinen en
bloemen en al deze beelden waren onderling als met bruggen van licht wonderbaar
verbonden, en allemaal werden ze aangevallen en bestormd door razende dieren en
andere vijandige machten.
Al deze beelden stelden voor hoe de stam van de H. Maagd,
uit wie God het vlees aannemen en mens worden wilde, juist gelijk al wat heilig
is, door Gods genade, te midden van vele aanvechtingen en tegenkantingen, tot
zijn doel geleid wordt. Ik herinner mij ook op een bepaald punt van die reeks
beelden een tuin gezien te hebben, die rondom met een dichte doornhaag omheind
was. Door die haag zochten een menigte slangen en andere walgelijke dieren
tevergeefs binnen te dringen. Ook zag ik daar een versterkte toren, die aan
alle kanten bestormd en beklommen werd door krijgslieden die allen weer naar
beneden stortten. Ik zag nog veel andere gelijkaardige beelden die op de geschiedenis
der H. Maagd in haar voorouders betrekking hadden. Hierin betekende de
overgangen en de bruggen die alles verbonden, de zegepraal op alle
verstoringen, belemmeringen en vertragingen in de komst van het Heil.
Het was als had God in zijn barmhartigheid een rein vlees
en van het allerreinste bloed in de mensheid als in een troebele stroom
geplaatst en als moesten die elementen met grote inspanning, arbeid en strijd
zich verzamelen, om zich als een hersteld, onbesmet en verenigd geheel te
ontworstelen aan de stroom. En dit, terwijl deze stroom die verspreide reine
elementen met alle geweld tot zich zocht te trekken, op te nemen en te
bezoedelen. Het was als slaagden die elementen er tenslotte in elkander in die
onuitputtelijke stromende vloed te vinden, zich te verenigen en er nu uit op te
stijgen in de persoon van de H. Maagd, uit wie het Woord van God mens is
geworden om onder ons te wonen. Doch dat ontworstelen geschiedde slechts met de
hulp van ontelbare goddelijke genaden en trouwe menselijke medewerking, en
nadat dit vlees en bloed vaak opnieuw besmet en weer gereinigd waren geworden.
De reeks van beelden in die lichtbol ontwikkelde zich nog
verder tot aan de ganse vervulling van alle goddelijke barmhartigheid jegens
het mensdom, dat in eindeloze verdeeldheid en verscheurdheid vervallen was. De
reeks beelden werd boven aan de andere zijde van de bol, tegenover het
paradijs, besloten met het hemelse Jeruzalem aan de voet van Gods troon. Als ik
geheel die beeldenreeks had gezien, verdween die lichtbol. Eigenlijk was deze
niets anders dan de opeenvolging van beelden; ze kwamen tevoorschijn uit een
punt, vormden een kring, eindigden en verdwenen weer in hun beginpunt.
Joakim ontvangt de zegen uit de verbondsark
Ik zag dat de engel met de toppen van duim en wijsvinger
een teken maakte op Joakims voorhoofd, of dit zalfde, en dat hij hem een
schitterende spijs te eten, en een lichtende vloeistof uit een kleine,
glinsterende beker, die hij met twee vingers vasthield, te drinken gaf. Het
bekertje had de vorm van de kelk van het Avondmaal, maar had geen voet. Dit
spijzigen vertoonde zich aan mij, als gaf de engel Joakim een kleine, lichtende
tarweaar en een kleine druif van licht te nuttigen en ik bemerkte dat hierna
alle begeerlijkheid en onreinheid uit Joakim geweken waren.
Ik zag hierop dat de engel aan Joakim de Zegen in zijn
hoogste graad van ontwikkeling meedeelde, de Zegen namelijk die God aan Abraham
had geschonken. De engel nam de Zegen uit de Ark in het Allerheiligste van de
tempel. Toen Joakim die Zegen ontving, was het als nam de engel de heilige
Zegen uit het tabernakel van diezelfde tempel en als gaf hij hem aan een
priester, opdat uit hem het heilig vat gevormd zou worden, waarin het Woord het
vlees aannemen moest. Nu evenwel dat de engel Joakim met die Zegen begenadigde,
zag ik als stak de engel in een opening op de borst van Joakims kleed iets
schitterends, gelijkend op een lichtverspreidende plantenkiem, in de vorm van
een lichtende boon.
Ik vernam dat de engel nopens die Zegen de geheimhouding
oplegde. Er werd mij geopenbaard dat Joakim de Zegen van Abraham in zijn
hoogste bloei en volmaaktheid ontving ter verwezenlijking en voortbrenging van
de onbevlekte ontvangenis van de allerheiligste Maagd, die de kop van de slang
zou verpletteren.
De engel leidde Joakim terug in het Heilige van de tempel
en verzwond. Joakim zonk dan in geestverrukking, stijf en gevoelloos ter aarde.
Hier vonden hem de priesters bij hun terugkeer in het Heilige in vervoering met
een van zaligheid stralend gelaat. Zij hieven hem schroomvol en eerbiedig op en
droegen hem naar buiten op een zetel, waarop anders slechts priesters plachten
te zitten. Hier wasten zij hem het gelaat en hielden hem een opwekkend
reukmiddel onder de neus, gaven hem te drinken en wendden alles aan, waarmee
men bewustelozen uit hun onmacht doet ontwaken. Toen Joakim tot zichzelf
gekomen was, zag hij er stralend uit, blozend en als verjongd.
Ontmoeting van Joakim en Anna onder de gouden
poort
Door een vermaning van Boven was Joakim in het Heilige
mogen gaan en op een gelijkaardig goddelijk bevel werd hij nu in een geheiligde,
ondergrondse gang gebracht, die onder de bodem van de tempelgebouwen heen tot
onder de Gouden Poort doorliep. Ik heb verklaringen ontvangen over de betekenis
van deze gang en over zijn ontstaan bij de bouw van de tempel, alsook over zijn
bestemming. Aan deze gang was, geloof ik, een rituele praktijk verbonden: men
maakte er gebruik van bij het zoenritueel en de zegening van onvruchtbaren; men
werd in zekere omstandigheden in die gang gebracht ter reiniging, verzoening,
vrijspraak, enz.
Joakim werd door de priesters langs een lage deur nabij het
voorhof waar men de offerdieren slachtte, in deze gang binnengeleid. Dan
keerden de priesters terug en Joakim volgde de nu afdalende ondergrondse weg.
Ook Anna was op deze tijd in de tempel gekomen met haar dienstmeid; deze droeg
offerduiven in traliekorven. Anna had haar offer afgegeven en aan een priester
verklaard dat haar door een engel bevolen was een ontmoeting met haar man onder
de Gouden Poort te hebben. Ik zag nu ook hoe zij door priesters en onder het
geleide van eerbiedwaardige vrouwen ik meen dat ook de profetes Hanna zich
onder hen bevond door een ingang aan het andere uiteinde vanuit de Gouden
Poort in de gewijde gang gebracht werd. Zodra zij erin getreden was, verlieten
haar haar begeleiders.
Deze ondergrondse gang was zeer wonderbaar ingericht.
Joakim ging erin door een kleine poort en de weg daalde af. In het begin was
deze gang eng, doch hij verbreedde. De wanden glansden goudkleurig en groen, en
van boven af viel een roodachtig licht naar binnen. Hier zag ik prachtige
zuilen als bomen met wijnstammen omslingerd. Nadat Joakim ongeveer het derde
gedeelte van de gang doorlopen had, kwam hij in een plaats, waar, in het
midden, een zuil stond in de vorm van een palmboom met neerhangende bladeren en
vruchten. Hier nu trad Anna, stralend van vreugde, hem tegemoet. Ze omarmden
elkander in heilige blijdschap en deelden mekaar hun geluk mee. Zij waren
buiten zichzelf en door een lichtwolk omgeven. Dit licht zag ik uitgaan van een
grote schaar engelen, die de verschijning van een hoge, licht-uitstralende
toren droegen en op Joakim en Anna neergezweefd kwamen. Deze toren had de vorm
van de Toren van David, van de Ivoren Toren, enz. zoals ik deze zie onder het
bidden van de litanie van OLVrouw van Loreto. Ik zag hem als verdwijnen tussen
Anna en Joakim, terwijl een lichtwolk hen omgaf.
Ik begreep nu dat, ten gevolge van de hier aan Joakim en
Anna verleende Zegen en genade, Marias ontvangenis geheel onbevlekt was, juist
zoals iedere ontvangenis het zonder de zondeval zou geweest zijn.
Terzelfdertijd had ik een onbeschrijfelijk visioen: de hemel ging boven hun
hoofden open en ik zag de vreugde van de H. Drie-eenheid en van de engelen en
hun medewerking aan de geheimnisvolle zegening, die de ouders van Maria hier
ontvingen. God lovend begaven Joakim en Anna zich nu naar de uitgang onder de
Gouden Poort; de weg begon aan het einde weer te klimmen. De gang daar
verlatend, kwamen zij onder een hoge, schone boog als in een soort kapel waar
vele lichten brandden. Hier werden zij ontvangen door priesters die hun
uitgeleide deden.
Nadat Joakim en Anna nog het huis van een priester bezocht
hadden, zag ik hen met hun dienstpersoneel zich op de terugweg naar hun
woonplaats begeven. Te Nazaret aangekomen, richtte Joakim een vreugdig
feestmaal aan, waarbij hij vele armen spijzigde en overvloedige aalmoezen
uitdeelde. Ik zag beide echtgenoten, bij het beschouwen van de barmhartigheid
die God hun had bewezen, vervuld met vreugde, vurige godsvrucht en levendige
dankbaarheid; dikwijls zag ik hen onder tranen samen hun gebed verrichten.
Ik bekwam bij deze gelegenheid ook de verklaring dat de
ouders de handeling, waardoor Maria ontvangen werd, gesteld hebben zonder enige
inmenging van begeerlijkheid en uit heilige gehoorzaamheid. Ook werd me getoond
dat zij daarna in bestendige onthouding, in de verhevenste godsvrucht en de
vurigste liefde geleefd hebben.
Uit: Het leven van de H. Maagd Maria volgens de visioenen
van Anna Katarina Emmerick
|