Joakim en Anna in Nazaret
Toen Joakim en Anna van hun nieuwe woning bezit hadden
genomen, namen hun ouders afscheid van hen. Zij zegenden en omarmden hen, namen
het dochtertje van Anna mee en begaven zich op de terugweg. Ik zag deze mensen
bij zulke bezoeken en soortgelijke gelegenheden nooit smullen of kermis houden.
Wel lagen zij soms in een kring geschaard met een paar schoteltjes en kruikjes
op het vloertapijt voor zich, maar hun gesprekken liepen meestal over
goddelijke dingen en hun zo vurige verwachtingen.
Nu zag ik het echtpaar hier een geheel nieuw leven
beginnen. Zij wilden God al het voorbije opofferen en zich levendig voorstellen
dat zij nu voor het eerst in de echt verbonden waren. Nu zouden zij trachten
door een godgevallig leven en vurige smekingen de goddelijke zegen over hun
vereniging te bekomen; naar deze zegen alleen toch ging hun verlangen uit. Ik
zag hen samen hun kudden gaan bezichtigen, zoals ik vroeger van hun ouders heb
verhaald. 1 deel daarvan bestemden zij voor de tempel, 1 voor de armen en 1
voor zichzelf.; de keurdieren lieten zij naar de tempel drijven; dan werd een
tweede deel, uit goede dieren bestaand, voor de armen afgezonderd en het laatste
derde deel, geringer in aantal en hoedanigheid, behielden zij voor zich. Zo
deden zij ook met al hun ander bezit.
Hun woning was vrij groot en zij leefden en sliepen in
afzonderlijke kamertjes, waarin ik hen zeer dikwijls, afzonderlijk, met grote
vurigheid zag bidden. Ik zag hen lange tijd zulk een levenswijze volgen en
milde aalmoezen geven. Telkens als zij een deel van hun kudden en bezit
verdeeld hadden, zag ik alles weer snel aangroeien; zij leefden zeer sober, in
zelfverloochening en onthouding. Ik zag hen om te bidden ook wel boetekleren
aantrekken. Joakim zag ik vaak, bij zijn verre kudden op de weide, tot God
smeken.
In zulk een godgevallige levenswandel volhardden zij 19
jaar na de geboorte van hun eerste kind (Maria Heli); dagelijks werd hun verlangen
naar de zegen van de vruchtbaarheid groter en nam hun droefheid toe. Ik zag
immers ook dat onbeschofte, liefdeloze mensen uit de omliggende plaatsen soms
tot hen kwamen en niet vreesden hen te beledigen met woorden als deze: Jullie
moeten wel ondeugende mensen zijn, dat jullie geen kinderen krijgen. Jullie
zogezegd dochtertje is niet de vrucht van jullie onvruchtbaar huwelijk; het is
een vals, ondergeschoven kind; anders hadden jullie dat kind wel thuis
gehouden.
Zulke beledigingen dompelden dit zachtzinnig en vroom
echtpaar telkens opnieuw in de diepste neerslachtigheid. Zo drukte de smaad der
onvruchtbaarheid smartelijk op hen. Nauwelijks kon Anna zich nog in de synagoge
vertonen of zij kreeg er de een of andere belediging te verduren. Toch bewaarde
Anna de vaste overtuiging en inwendige zekerheid dat de komst van de Messias
nabij was en dat zij tot zijn verwanten naar het vlees zou behoren. Zij
volhardde dan ook in haar smeken en schreien om de vervulling van de Belofte;
zij bleef onvermoeid streven naar een reiner en volmaakter levenswandel, en zo
deed ook Joakim.
Joakim was een kleine, magere, maar niettemin stevig
gebouwde man. Dikwijls zag ik hem met offerdieren de reis naar Jeruzalem
ondernemen. Anna was eveneens niet groot en bovendien nog tenger van gestel. Ze
kwijnde weg van kommer en wel dermate dat haar wangen, hoewel ze nog een rode
tint behouden hadden, ingevallen waren. Voorts deelden deze heilige echtgenoten
van tijd tot tijd hun kudden met de tempel en de armen, doch het deel dat zij
voor zich behielden, zag ik steeds verminderen.
Joakim wordt in de tempel gehoond
Nadat die heilige echtgenoten nu reeds zo vele jaren
tevergeefs Gods zegen over hun huwelijk afgesmeekt hadden, zag ik dat Joakim
weer een offer naar de tempel wilde brengen. Beiden bereidden zich door
versterving erop voor. Ik zag hen in boetekleren gehuld, s nachts op de harde
grond liggen bidden. Nog voor het dagaanbreken trok Joakim het veld in naar
zijn kudden op de weilanden, terwijl Anna alleen achterbleef. Spoedig hierop
zag ik dat Anna hem dienstknechten met duiven en ander gevogelte in kooien, en
bovendien velerlei andere voorwerpen in korven achterna zond, om dat alles in
de tempel ten offer te brengen.
Joakim nam twee ezels en belaadde ze met deze en nog andere
korven, waarin hij drie kleine witte, dartele dieren met lange halzen gestoken
had. Waren het lammeren of geitebokjes, ik weet het niet meer. Hij had op een
stok een lantaarn mee, waarvan het licht schemerde als in een uitgeholde
kalebas. Ik zag hem dagen later met zijn knechten en lastdieren aankomen op een
schoon groen, grasrijk weiland tussen Betanie en Jeruzalem. Hun weg liep
vervolgens opwaarts uit de Kedronvallei naar de tempel en zij stalden hun ezels
in een tempelherberg, dichtbij de veemarkt. Hierna bestegen zij met hun
offergaven de trappen en gingen langs woningen van tempeldienaren. Hier trokken
Joakims knechten zich terug, nadat men hun offeranden in ontvangst had genomen.
Joakim echter begaf zich naar de zaal waar zich het
waterbekken bevond en de offerdieren gereinigd werden. Hierop ging hij door een
lange gang in een zaal aan de linkerzijde van de plaats, waar zich het
reukaltaar, de toonbrodentafel en de zevenarmige kandelaar bevonden. (Deze
bevonden zich in het Heilige). Hier in de zaal trof Joakim andere offeraars
aan, in wier tegenwoordigheid hem een harde beproeving overkwam: een priester,
met name Ruben, misprees zijn offergaven; hij stelde ze niet tentoon bij de
overige gaven achter tralies aan de rechterzijde van de zaal, doch schoof ze
met minachting aan de kant.
Voor alle aanwezigen beledigde hij met luide stem de arme
Joakim wegens de onvruchtbaarheid van zijn huwelijk, liet hem niet als offeraar
bij de overigen toe en verwees hem naar een schimphoek achter een
tralieafsluiting. Hierna zag ik Joakim, overstelpt van droefheid, de tempel
verlaten; hij reisde over Betanie en ging naar een kommuniteit van Essenen,
naar Macherus toe, om raad en troost te zoeken. Vanhier begaf zich Joakim naar
zijn verst verwijderde kudden op de berg Hermon. Zijn weg voerde hem door de
woestijn Gaddi over de Jordaan. De Hermon is een lange smalle berg; terwijl hij
aan de zonnekant gans met groen en welige vruchtbomen bedekt is, ligt hij op
zijn tegenovergestelde zijde dikwijls nog vol sneeuw.
Anna ontvangt de belofte van vruchtbaarheid en
reist naar de tempel
De grievende smaad in de tempel had Joakim zo vernederd,
gepijnigd en beschaamd, dat hij Anna zelfs niet liet weten waar hij zich
ophield. Zij vernam evenwel van andere mensen, die er getuige van geweest
waren, hoe brutaal men haar echtgenoot had gekrenkt, en haar droefheid was niet
te beschrijven. Ik zag haar dikwijls wenend met het aangezicht ter aarde
liggen, omdat zij helemaal niet wist en niemand het haar kon zeggen, waar
Joakim nu vertoefde; reeds ongeveer vijf maanden hield hij zich onder zijn
herders en kudden bij de berg Hermon verborgen.
Tegen het einde van deze tijd overkwam Anna nog een erger
leed, ten gevolge van de onbeschoftheid van een dienstmeid, die haar meesteres
bij elke gelegenheid haar ongeluk en nood in het aangezicht verweet. Eens
verzocht haar deze meid om het aanstaande loofhuttenfeest elders te mogen gaan
vieren. Als waakzame en plichtsgetrouwe moeder weigerde Anna haar toestemming.
Hierop schoot de meid in toorn uit en wierp Anna haar onvruchtbaarheid en het
wegblijven van Joakim voor de voeten als een straf van God voor haar
hardvochtigheid, en zij deed zo brutaal dat Anna haar niet langer in haar
dienst kon dulden.
Zij zond haar, door twee knechten vergezeld, met geschenken
naar haar ouders terug; zij bad hen dat het hen zou gelieven hun dochter terug
te nemen, zoals zij haar hadden toevertrouwd, daar zij er niet langer voor kon
instaan. Nadat Anna deze meid had weggestuurd, ging zij diep bedroefd in haar
kamer bidden. Tegen de avond wierp zij een grote wikkeldoek om het hoofd, hulde
zich er geheel in, en begaf zich met een afgeschermd, gedempt licht naar de
grote boom bij de muur van het voorhof. In een loofhut die door deze boom
gevormd was, stak zij een lamp aan, die in een soort kastje aan deze boom hing
en bad uit een gebedsrol.
Anna bad onder deze boom lange tijd tot God dat Hij, nu Hij
al zo smartelijk haar schoot gesloten hield, ten minste haar godvrezende
levensgezel niet langer van haar verwijderd zou houden. En zie! Daar verscheen
haar een engel van God; hij daalde als uit de hoogte van de boom voor haar neer
en sprak tot haar: Ban alle onrust uit uw hart, want de Heer heeft uw gebed
verhoord. Trek reeds morgen met twee dienstmeiden op naar de tempel en neem
duiven mee ten offer. Ook Joakims gebed is verhoord en ook hij komt met zijn
offer, dat zal aangenomen worden, naar de tempel. Gij moet onder de Gouden
Poort met hem samenkomen; beiden zult gij gezegend worden en weldra zult gij de
naam van uw kind vernemen. Hij voegde er nog aan toe dat hij ook aan haar
echtgenoot dezelfde boodschap had gebracht, en verdween.
Anna was met blijdschap vervuld en zij bedankte de
barmhartige God. Zij keerde aanstonds in haar woning terug en begon met haar
dienstmeiden al het nodige in gereedheid te brengen om de volgende dag de reis
naar de tempel te ondernemen. Ik zag hierop hoe zij zich na haar avondgebed te
slapen legde. Haar legerstede bestond uit een smalle deken en een hoofdkussen.
Zulke deken rolde men s morgens weer op en het bed was uit de weg. Om te gaan
slapen legde Anna haar bovenkleren af, hulde zich van het hoofd tot de voeten
in een ruime wikkeldoek en legde zich, recht uitgestrekt, op haar rechterzijde,
gekeerd naar de wand van haar kamertje, waartegen haar bed gespreid lag.
Nauwelijks had Anna een tijdje geslapen of ik zag uit de
hoogte een lichtglans tot in haar kamer dringen en zich naast haar legerstede
als het ware samentrekken in de gedaante van een schitterende jongeling. Het
was de engel van de Heer, die haar boodschappen kwam dat zij een heilig kind
zou ontvangen. Hierna strekte hij zijn hand over haar heen en schreef op de
wand in grote, lichtende letters de naam MARIA. De engel verdween nu weer, als
vervloeiend in het licht. Anna was gedurende dit gebeuren als iemand in een
diepe, aangename droom; zij richtte zich, half ontwaakt, op haar legerstede op,
bad met grote vurigheid en zonk, zonder klaar wakker te zijn geweest, terug in
slaap.
Na middernacht werd zij vreugdig wakker, als gewekt door
een inwendige vriendelijke uitnodiging en nu ontdekte zij met vrees en
blijdschap de letters op de wand. Het waren als rode, lichtende goudletters,
niet talrijk maar groot. Met onbeschrijfelijke aandoening en vermorzeling
staarde zij ze aan, tot ze met het dagaanbreken uitdoofden. Zij zag alles zo
klaar en haar vreugde groeide dermate aan, dat zij als geheel verjongd opstond.
Op het ogenblik dat het licht van de engel met zijn genade over haar gekomen
was, zag ik onder haar hart een glans waarin ik de persoon van de uitverkoren
moeder, het schitterende, doorlichte vat van de naderende genade erkende.
Wat ik op dat ogenblik in de H. Anna waarnam, kan ik slechts
in deze bewoording weergeven: ik erkende binnen in haar de gezegende moeder
Gods, voor wie een wieg getooid, een bedje gespreid en een tabernakel geopend
is, om iets zeer heiligs op waardige wijze op te nemen en te bewaren. Ik zag
dat Anna door Gods genade voor de Zegen ontsloten was. Hoe wonderbaar ik dat
zag en begreep, is onuitsprekelijk, want ik erkende Anna als de wieg van het
Heil van het mensdom, en tevens als een ontsloten kerktabernakel, waarvan het
voorhangsel opzij getrokken is. Het was natuurlijk en toch tegelijk heilig.
Anna was, naar ik meen, 43 jaar oud. Anna stond nu op, ontstak haar lamp, deed
haar gebeden en begaf zich met haar offergaven op reis naar Jeruzalem. Alle
huisgenoten waren die morgen in een wonderlijke blijde stemming, ofschoon
niemand buiten Anna iets afwist van de verschijning van de engel.
Joakim wordt door een engel getroost, in de
tempel wordt zijn offer aanvaard
Rond diezelfde tijd zag ik Joakim bij zijn kudden op de
berg Hermon, over de Jordaan, voortdurend tot God bidden en om verhoring
smeken. Als hij de jonge lammeren zo vrolijk blatend om hun moeders zag
springen, greep hem telkens een diepe droefheid over zijn kinderloosheid aan.
Aan zijn herders evenwel deelde hij de oorzaak van zijn verdriet niet mee. Het
loofhuttenfeest was nabij en reeds richtte Joakim met zijn herders de
loofhutten op. Terwijl hij eens aan het bidden was en de vrees hem overviel om,
volgens wet en gebruik, voor het feest naar Jeruzalem te gaan en in de tempel
te offeren, want de opgelopen smaad stond hem nog levendig voor de geest, zag
ik de engel hem verschijnen en hem bevelen om met moed, vrij en vrank naar de
tempel op te gaan: zijn offer zou aangenomen en zijn gebed verhoord worden. Met
zijn vrouw moest hij onder de Gouden Poort tezamen komen.
|