7 De
priesterwijding
Geestelijken, mensen die anderen in hun spirituele
behoeften steunen, worden in de katholieke Kerk door een bisschop gewijd via
een special sacrament, de priesterwijding. Door middel van dit sacrament komt
ook de hierarchie van diaken, priester en bisschop tot stand.
Dit sacrament kun je maar een keer ontvangen, net als het
doopsel en het vormsel, maar je kunt wel een wijding in telkens een hogere
graad ontvangen. Iemand moet eerst tot diaken zijn gewijd voordat hij de
priesterwijding kan ontvangen, en hij moet eerst tot diaken en priester zijn
gewijd voordat hij de bisschopswijding kan ontvangen. Elke priester en elke
bisschop heeft het sacrament van de priesterwijding dus meer dan eens
ontvangen, maar hij kan niet opnieuw tot diaken, priester of bisschop worden
gewijd, omdat de wijding voor het leven geldt.
Alleen gedoopte mannen komen in aanmerking voor het
sacrament van de priesterwijding. Jezus Christus heeft het sacrament van de
priesterwijding tijdens het Laatste Avondmaal tegelijkertijd met het sacrament
van de eucharistie ingesteld. Om brood en wijn te kunnen veranderen in het
lichaam en bloed, ziel en goddelijkheid van Christus moet je priesters hebben
die deze macht dankzij hun wijding hebben gekregen.
Bisschoppen ontvangen de hoogste graad van priesterwijding
en vaak zeggen ze in de Kerk dan dat de bisschoppen de volheid van het
wijdingssacrament ontvangen. Zij hebben namelijk alleen het gezag alle zeven
sacramenten toe te dienen: doopsel, boete, eucharistie, huwelijk, ziekenzalving,
priesterwijding en vormsel. Priesters hebben alleen het vermogen en het gezag
om vijf sacramenten toe te dienen: doopsel, boete, eucharistie, huwelijk en
ziekenzalving. Diakens kunnen er maar twee toedienen, doopsel en huwelijk, op
voorwaarde dat het een huwelijk zonder mis is.
In uiterste noodgevallen kunnen bepaalde sacramenten door
leken worden toegediend, zoals het doopsel als iemand in levensgevaar verkeert
of het huwelijk in missielanden waar op reguliere basis geen priesters aanwezig
zijn. Maar normaal gesproken bedienen diakens, priesters en bisschoppen de
sacramenten, omdat de toediening van de heilige rituelen van de Kerk aan de
mensen van God een van hun primaire functies is.
Diakens, priesters en bisschoppen krijgen een uitgebreide
pastorale en theologische opleiding. Katholieke priesterstudenten gaan naar het
seminarie, waarvoor ze wel eerst een opleiding moeten hebben gevolgd die
toegang geeft tot het hoger beroepsonderwijs. Studenten die het seminarie
hebben voltooid, kunnen daarna een academische studie theologie volgen.
Door hun gedegen theologische en pastorale vorming aan het
seminarie hebben katholieke geestelijken een uitstekende basis, maar ze moeten
deze academische achtergrond aanvullen met een waarachtig gebedsleven. De
pastorale vorming houdt in dat seminaristen leren naar mensen te luisteren, hen
met raad terzijde te staan en met andere mensen te werken, vooral met zieken,
behoeftigen enz. Dankzij de seminaristenopleiding kan een katholieke
geestelijke functioneren als een goede pastoor en als een bekwame theoloog.
Het sacrament van de priesterwijding maakt van een man geen
kerkelijke aristocraat, maar verleent hem wel de waardigheid van het sacrament.
Dat houdt in dat hij de paus moet gehoorzamen en zich in dienst moet stellen
van het Godsvolk. In vroegere tijden kwam het echter regelmatig voor dat
opportunistische en ambitieuze mensen opklommen in de klerikale hierarchie en
via hun ambt als diaken, priester of bisschop misbruik maakten van hun
kerkelijke autoriteit en hun persoonlijke behoeften bevredigden. Het sacrament
van de priesterwijding is niet bedoelt om een bovenklasse te scheppen, maar om
spiritueel leiderschap te bieden. Pastoors moeten zichzelf beschouwen als
herders die hun schapen kennen en liefhebben, en niet als chefs die denken dat
hun onderdanen alleen maar dienaren en boeren zijn.
Een geestelijk leider kan zijn gewijde ambt vrijwillig
neerleggen of als hij zich heeft misdragen, onder dwang. Het is echter
onmogelijk een diaken, priester of bisschop zijn priesterwijding te ontnemen.
Een uit het priesterambt ontzette of gelaiceerde geestelijke mag geen
priestergewaad meer dragen en mag zijn ambt niet meer rechtmatig uitoefenen. De
ontzetting uit het priesterambt is onvrijwillig, en een priester krijgt deze
straf opgelegd als hij een misdaad heeft gepleegd of een schandaal heeft
veroorzaakt. Laicering vindt plaats op verzoek van de geestelijke zelf; hij
doet dat niet omdat hij zich zedeloos heeft gedragen, maar omdat hij ontheven
wil worden van zijn celibaatsverplichtingen en omdat hij zijn gewijde ambt niet
meer wil uitvoeren.
Beide ingrepen hebben hetzelfde gevolg: uit het ambt
ontzette en gelaiceerde priesters mogen niet meer het priesterboord dragen, vader
genoemd worden of in het openbaar de sacramenten toedienen. Alle verzoeken tot
laicering gaan naar Rome, en alleen het Vaticaan kan ze inwilligen. Een uit het
ambt ontzette of gelaiceerde geestelijke krijgt geen salaris, huisvesting of
verzekeringen meer. Hij mag trouwen, maar hij mag nooit meet in het openbaar een
van de sacramenten toedienen. De enige uitzondering is als een uit het ambt
ontzette of gelaiceerde priester of bisschop te maken krijgt met een katholiek
in doodsnood en er geen andere priester aanwezig is. In dat geval kan een uit
het ambt ontzette of gelaiceerde priester of bisschop het heilig oliesel
toedienen en de laatste biecht afnemen. Voor de rest mag hij nooit meer in het
openbaar zijn priestertaken vervullen.
Uit : Katholicisme voor dummies
|