Mijn nieuwste boek "Uit het schuim (van de zee)", de Griekse mythologie in 136 verhalen, 402 p., kan besteld worden via mail (kvansteenbrugge@gmail.com) of via mijn telefoonnummer 056.215944. Prijs: 18,95 euro (er hoeven geen verzendkosten betaald te worden).
Vrouwelijke BV's: (mijn TOP 3) 1. Tanja Dexters 2. Tine Van den Brande 3. Annelies Beck 4. Esther Sels 5. Annelies Rutten (ik kan maar geen geschikte foto van haar vinden; ik wacht dus maar tot ze er mij zelf een stuurt)
over: GENT, GRAVENSTEEN, GRIEKENLAND, GRIJSLOKE, GEZONDHEID, GENEESKUNDE, GEHOOR, G-PLEK.
...........Voor verhaaltjes uit de Griekse mythologie, surf naar www.bloggen.be/Dzeus
...........Voor recente cursiefjes, surf naar www.bloggen.be/pierpont
...........PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
11-02-2006
De medailles van Dwars door Grijsloke.
Bij het ingaan van onze tweede kwarteeuw kan ik niet nalaten mijn gedachten te laten dwalen over de medailles van de eerste vijftien Dwars door Grijslokes.
Het thema van de allereerste medaille (1981) is ook definitief het logo van onze loopkoers geworden. Het ontwerp was van Ludwine Debeurme, dochter van dokter Albert Debeurme, die mede aan de wieg heeft gestaan van Dwars door Grijsloke. Jan Bauwens, één van Vlaanderens grootste en veelzijdigste filosofen, heeft die eerste medaille in de meest lyrische bewoordingen de hemel ingeprezen:
Nooit voordien was ik zo lang verdroomd in een beeld of een beeltenis en nooit voordien hebben beelden zo sterk gesproken: eenvoudig, waarachtig, mysteriedragend in drievoud en tegelijk getuige van een diepmenselijk en schoon gebeuren.
De medaille van Grijslokes loopfeest, een kunstwerk ontworpen door Ludwine Debeurme. Een kunstwerk in het handbereik van wie het nieuwe pad kiest, dat leidt naar gezondheid en levensvreugde; een bekroning van het tomeloze spel van het lopen; een geloofsteken om op het hart te dragen; een monument waarin alle vreugdevolle stonden samensmelten met de mysteries die tot baarmoeder zijn van onze jubelende ziel. Een ereteken waarin de hoop van vandaag voor de dag van morgen wordt opgeborgen.
Eenzelfde élan als de badende kinderen van Stig Blomberg, hebben ook de Grijslookse lopers: man en vrouw, wiens eeuwige hunker zich laaft aan de nederige en speelse wording, dartel eenzelfde einder tegemoet die zich als eindeloos ontbolstert: in een kring lopen ze, als in de kring van de aarde, als in de kring van seizoenen, doorheen de dag met teugelloze onbevangenheid om in de nacht te rusten; levend van het licht en door de duisternis geborgen. In het rad van de tijd lopen ze: het eeuwig wentelende tegemoet, genietend van het vluchtige lied dat leven heet en zingend tegelijk een eigen melodie die bloeit van speelse en verrukte klanken, in het ritme van de kinderlijke passen, die alleen maar vreugdesprongen zijn.
Ze vloeien door het leven, klaar als helder water uit de handen van de Schepper; in de tuin van Eden spelen ze, omkranst met welig lover en met lauweren van vruchtenbomen; dansend op een pril tapijt van zuurstofdragend groen dat openblossemt om hen heen om ze te voeden en te bergen en tot thuis van t vrije lijf en van de mateloos mystieke ziel te zijn. Zo eindeloos smachtend zijn de golven van de zonbelichte dalen waarin ze nu vertoeven, wentelend in het wentelende, spelend in het speelse, verrukt door het verrukkelijke en bovenal: alle elementen in zichzelf tot zinvolheid gebracht.
En daar, van licht vervuld, terwijl zij, kinderen, spelen, waakt helder de kapel als t oog van een tevreden moeder, die ons de schuld ontneemt en onze sterfelijkheid bergt. En drieërlei van aard en vorm zijn ze toch één geworden: de vreugdemens die speelt, de weelde van de aarde die het leven geeft, en t huis van God dat al dat schone eens tot zich zal nemen, dat met zijn rijzge vormen al ter hemel wijst, terwijl wij heden hemels dromen.
De medailles van Grijslokes loopfestijn, zwanger van mysterie en lichtend leven. Een kunstwerk waarin het diepste van de menselijke ziel een bedding krijgt.
De tweede, derde en vierde medaille waren respectievelijk bronzen, zilveren en gouden copieën van die eerste medaille, doch kleiner en met een lint. Van de vijfde tot en met de negende Dwars door Grijsloke kregen we de eerste reeks van vijf medailles. Die eerste reeks symboliseerde de levensloop, d.i. de loop voor het leven (de gezondheid!), maar ook de loop van ieders leven, van de wieg tot het graf. De namen die aan elk van de medailles werden gegeven doen erg Streuveliaans aan:
1985: levenslicht. De moeder die haar kindje optilt ten hemel en die we op de omloop lokaliseren in de aanloop, van de start naar het klein atomium.
1986: jeugddromen. Kinderen die vrolijk en onbezorgd een rondedansje doen, aan de voet van de Pikkelstraat, waar Streuvels roman Levensbloesem zich heeft afgespeeld.
1987: levensleed. Lijden doen we bij de beklimming van de Pikkelstraat en aan de rand van het Bouvelobos. Op de medaille wordt het lijden gesymboliseerd door de treurende biddende moeder, van het treurende ouderpaar van Kate Kolwitz op het oorlogskerkhof van Vladslo.
1988: levenslied. Maar de prachtige natuur en de levenslust doen alle leed vergeten. En de boer, we zien hem voortploegen, langs de landelijke wegen van Grijsloke, terwijl een vrolijk lied hem doorzindert.
1989: avondschemering. De lopers stuwen hun vermoeide lichamen in een ultieme inspanning de helling op, naar de kerk van Grijsloke. Doodmoe maar gelukkig nemen zij hun medaille in ontvangst. Hun levensloop is ten einde. Zij berusten
De bedenker van dit levenslooplustrum is Lucien Van Lancker, de man die Grijsloke groot heeft gemaakt, doch spijtig genoeg na 1990 heeft afgehaakt.
In 1991 begon een nieuwe roemrijke periode, waarin vijf medailles elkaar opvolgden: Grijslokes Olympiade. De medailles symboliseerden de mythologische oorsprong van de Spelen bij de Oude Grieken. Op elk van de vijf medailles staat een godheid afgebeeld die met de desbetreffende Spelen sterk verbonden was. Symbolen in de rand van de medailles verzinnebeelden de ontstaansgeschiedenis van elk van de Spelen:
1991: Zeus en de Olympische Spelen.
1992: Apollo en de Pytische Spelen.
1993: Poseidon en de Isthmische Spelen.
1994: Herakles en de Nemeïsche Spelen.
1995: Athena en de Panatheneïsche Spelen.
Deze medailles worden uitgebreid beschreven in mijn derde boek over Grijsloke (Grijslokes Olympiade).
Veertien medailles!... Ik koester ze als waren ze van puur goud. Al wie ze mooi vindt en zich kan inleven in de symboliek die achter iedere medaille schuilgaat en daarenboven zelf een bewonderenswaardige prestatie heeft neergezet op Vlaanderens mooiste, maar ook lastigste loopparcours, kan niet anders dan de medailles als een dierbaar kleinood bewaren in zijn trofeeënkast. Naast zijn medailles van andere grote stratenlopen: Hastings halve marathon, Dwars door Brugge, de marathons van Athene, Londen, New York, Honolulu, Chicago, Rotterdam, Kaapstad
De geest van Stijn Streuvels onze dorpsgenoot! waart nog steeds over Grijsloke, en dat kan mijns inziens ook gezegd worden van de Griekse goden, die ongetwijfeld nog steeds met welgevallen van op de Olympos neerkijken op ons Olympisch Grijsloke. Kan ík het helpen dat ik nostalgisch mijmer over de medailles? En dat het mij droef te moede maakt dat er nu al tien jaar geen medailles meer zijn in Grijsloke?..
Géén grote stratenloop, waar ook ter wereld, of hij heeft zijn medaille. Dwars door Grijsloke is weliswaar niet wereldberoemd, maar toch Waren er geen tweeduizend deelnemers in 1990, waaronder een paar honderd buitenlanders? Heb jij een mening, beste lid van Loopclub Grijsloke, beste deelnemer of kandidaat-deelnemer aan Dwars door Grijsloke, of er al dan niet weer medailles zouden moeten komen, laat het mij dan weten per e-mail (kris.vansteenbrugge@skynet.be) en doe er je argumentatie bij. Je moeite zal beloond worden met de boeken Grijsloke 1, 2 en 3 of het verzameld werk Grijsloke 2000 naar keuze.
Het nu volgend verhaal is bedoeld als hommage aan Georges Vansteenbrugge, een neef van mijn vader (zijn vader was de broer van mijn vaders vader) en al even de tachtig voorbij. Georges heeft tot zijn vijfenzestigste gewerkt voor de Generale Bankmaatschappij. Of het als gewone bediende was of als PDG weet ik niet - hopelijk was het niet als PDG, want met dat soort loop ik niet hoog op.Sedertdien heeft hij zich ontpopt tot een zeldzaam bekwaam autodidact-genealoog (voor de absolute leken onder u: "stamboomkundige"). Met de stamboom van de Vansteenbrugges gaat hij terug tot de 14e eeuw! In die tijd moet er in de streek van Avelgem-Oudenaarde ene Hendrik Vansteenbrugge geleefd hebben, de stamvader van alle Vansteenbrugges die de aardbol rijk is, al denk ik niet dat er buiten Vlaanderen, laat staan België, veel zijn met die naam...
Georges heeft mij ongetwijfeld enige interesse voor de genealogie bijgebracht, al heeft mijn zoon Peter Vansteenbrugge al een flinke domper gezet op mijn jeugdig "stamboomenthousiasme". Het mag een wonder heten, zo beweert hij, als in al die eeuwen, niet één keer roet in 't eten is gegooid door een "bereidwillige" melkboer of postbode, bijvoorbeeld. Desalniettemin... snuisterend in het gemeentelijk archief van mijn geboortedorp Anzegem, vond ik de intrigerende en mij totaal onbekende naam Cruyptindaerde. En daar heb ik mijn verhaal over geschreven. Vanzelfsprekend ga ik (nog) niet zo wetenschappelijk tewerk als Georges, maar toch, 't is een begin. Wie weet, misschien heb ik wel aanleg, een gave die in de familie zit? Bloed cruypt tenslotte waar het niet gaan en kan. Ziehier:
Omstreeks het midden van de 17e eeuw trouwde Anna Catherina Verdiggele te Anzegem met Antonius Cruyptindarde, die we ook nog terugvinden als Antonius Cruyptenerde (in die tijd nam men het niet zo nauw met de spelling). Van deze laatste kennen we geen geboortedatum. Ongetwijfeld was hij afkomstig van Anzegem, vermits Anna Catherina uit Nokere kwam. Háár geboortedatum kennen we bij benadering aangezien we weten dat zij overleed in Anzegem op 15.3.1685 in de ouderdom van 65 jaar. Van drie kinderen die ze Antonius schonk vinden we gegevens terug in de parochieregisters van Anzegem. Daar we over geen gegevens beschikken van vóór 1660 en ook niet van de periode tussen 7.10.1663 en 26.6.1667 is het goed mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat er meerdere Cruyptindardes geboren werden die ofwel jong gestorven zijn, ofwel de gemeente verlaten hebben, gezien er verder geen sporen meer van gevonden worden. De drie kinderen waren: Anna, Joanna en Oliverius.
1) Anna Cruyptindarde. Mogelijk is zij de oudste van de drie en geboren in 1658 of vroeger, mogelijk ook (maar minder waarschijnlijk) is zij de jongste en geboren tussen 7.10.1963 en 26.6.1667. Op 24.2.1685 huwde zij met Adrianus Verroost, wien ze één dochter schonk, Adriana Verroost. Later, op 23.4.1689, bracht ze nog een kind ter wereld, dat de naam kreeg van Joanna Cruyptindaerde. Vermoedelijk was ze toen van Adrianus Verroost gescheiden (al of niet door de dood van deze laatste) en was die Joanna de vrucht van een buitenhuwelijkse betrekking. Nog te vermelden dat Anna later nog hertrouwd is met Philippus Vererfven, hetgeen een zoon, Petrus Vererfven (geb. 10.5.1693), heeft opgeleverd.
2° Joanna Cruyptindaerde. Niet te verwarren met de vorige! Vermoedelijk geboren in 1659: we kennen haar overlijdensdatum, nl. 27.10.1729 en we weten dat ze toen 70 jaar oud was. Deze Joanna huwde met Jacobus Delneste, geboren te Waregem, waarschijnlijk ook in 1659. Jacobus Delneste stierf op 44-jarige leeftijd, nl. op 4.9.1703. Hij had bij Joanna Cruyptindaerde zes kinderen verwekt, nl. Johannes Baptista (geb. 14.12.1688), Franciscus (geb. 13.2.1692 en overl. 19.2.1692), Joanna (geb. 15.1.1693 en overl. 4.2.1717), Anna Maria (geb. 16.4.1696 en overl. 16.7.1696), Joannes (geb. 4.8.1697 en overl. 7.6.1716) en Jacobus (geb. 13.8.1702 en overl. 23.9.1741). Twee ervan zijn dus kort na hun geboorte overleden, twee anderen zijn rond hun twintigste overleden en hebben niet de kans gekregen zich voort te planten (zeer jong werd er in die tijd meestal niet getrouwd). Van Johannes Baptista Delneste vinden we geen overlijdensbericht terug (misschien doordat hij in een andere gemeente overleden is) en van de zesde, Jacobus Delneste, die 39 jaar oud is geworden, weten we dat hij gehuwd was met Joanna Ruyscart. De eventuele nakomelingen van deze laatste (Delnestes!) hebben wij niet verder opgezocht: onze speurtocht was eigenlijk naar Cruyptindaerdes...
3° Oliverius Cruyptenerde. De enige van de kinderen van Antonius Cruyptindarde wiens juiste geboortedatum ons bekend is, nl. 24.8.1660. Helaas vinden we verder geen spoor van Oliverius. Best mogelijk, gezien de enorme kindersterfte van die tijd (de sterfte bij de Delnestes was niet eens overdreven) dat Oliverius is overleden tussen 7.10.1663 en 26.6.1667, of anders moet hij de gemeente verlaten hebben. Op Oliverius schouders rustte de taak om de Cruyptindaerdes (of Cruyptindardes of Cruytenerdes) in stand te houden. Het heeft blijkbaar niet mogen zijn. Voor zover mij bekend bestaat de naam niet meer. In d'aarde gekropen om nooit meer op te staan...
Oeranos en Gaia waren het eerste godenpaar dat heerste over hemel en aarde. Hun zoon Kronos echter doodde zijn vader en nam met zijn zuster Rhea, met wie hij huwde, de heerschappij over het heelal over. Terwijl hij zieltogend lag dood te bloeden had Oeranos zijn zoon vervloekt en hem voorzegd dat ook hij door zijn kroost zou onttroond worden. Teneinde dit lot te ontlopen eiste Kronos dat zijn vrouw Rhea ieder kind dat zij baarde direct na de geboorte aan hem zou geven zodat hij het kon verslinden. Kronos had reeds vijf kinderen verslonden, toen Rhea het welletjes vond. Nadat ze haar zesde kind had gebaard, op de berg Lykaion in Arkadië, gaf ze aan haar echtgenoot niet het kind, maar een grote in luiers gewikkelde steen. Kronos had niets in de gaten en verslond de steen. Rhea bracht haar kind in veiligheid op het eiland Kreta in een grot in het Dikte-gebergte. Het kind Zeus werd verzorgd door twee nimfen en door de geit Amalthea. De nimfen voedden hem met honing en hij dronk Amaltheas melk. Toen Zeus later, zoals voorzegd, zijn vader van de troon had gestoten en over het heelal heerste, plaatste hij uit dankbaarheid Amaltheas beeltenis tussen de sterren, als het sterrenbeeld de Steenbok. Hij leende één van Amaltheas hoorns en schonk deze aan de nimfen: dit is de beroemde hoorn des overvloeds" (de cornucopia), die te allen tijde gevuld is met de lekkerste en meest overvloedige spijzen en dranken die de bezitter ervan zich maar kan wensen. Met de vacht van de geit (de aegis) bekleedde Zeus zijn schild opdat ze hem te eeuwigen dage zou blijven beschermen
Vorige zomer vertoefde ik op het eiland Kreta. In de Samariakloof heb ik kennis gemaakt met de kri-kri. Kri-kri is niet alleen één van mijn troetelnamen, het is ook de naam van een bijna uitgestorven geitensoort, met grote hoorns, die alleen in die Samariakloof leeft. Zo beperkt als het aantal overgebleven exemplaren van deze prachtige diersoort zijn, zo talrijk zijn de kri-kris die je in alle maten kunt kopen in de vele Kretenzische souvenirwinkeltjes. Ik heb zon geitje meegenomen en het op mijn bureau geplaatst.
Iemand heeft mij enkele dagen geleden gevraagd of ik wou nadenken over een geschikte naam voor een nieuw opvangcentrum voor zuigelingen en kleuters. Toen ik daar gisteren zat over na te denken, heb ik per ongeluk het geitje van mijn bureau gestoten. Eén van de hoorns was afgebroken. De hoorn des overvloeds? Zou het kunnen dat de kri-kri een afstammeling is van Amalthea? Zou Amalthea geen schitterende naam zijn voor een kinderdagverblijf?
Ik kom net thuis van een bezoek aan de Kredietbank. Vóór mij in de rij stond daar een man. Hij keerde zich om naar mij en zei: Oe bent doktore Kris? Ik herkende hem niet, maar ik vermoedde dat de man Grieks was, aan zijn accent te horen. Het was de uitbater van één van de betere Griekse restaurants in de stad, iemand die ik een jaar of vijftien geleden behandeld heb en bij wie ik toen een paar keer ben gaan eten. Ik herinnerde mij nog dat hij uit de streek van Olympia kwam en zijn vrouw uit Argolis, allebei in de Pelopponnesos. Met Grieks enthousiasme vertelde hij mij dat hij vorige week vader geworden was. Van een eerste kindje nog wel: Zoë, een Griekse naam. Ik wist niet dat Zoë een Griekse naam was. Zou dat misschien de vrouwelijke vorm van Zeus zijn? Ik wenste hem geluk en hij straalde van vaderlijke trots. Ik kon niet nalaten hem zijn gedacht te vragen over mijn vondst: Amalthea. O doktore zei hij Amalthea, de geit die Zeus heeft gevoed! Proficiat, doktore, wat een geweldige naam. Er was een loketje vrijgekomen en de man was aan de beurt. Ik wenste hem nog snel veel geluk met Zoë. Dankoewel, doktore. En oe, veel geluk met Amalthea. Ik zal Zoë zeker brengen, later, als ze wat groter is
In t jaar 1980 - ik was toen 40 -ben ik beginnen lopen, voor mijn gezondheid. De eerste dagen was ik al doodop na 200 meter, maar drie jaar later stond ik in Griekenland aan de start van de echte marathon, van Marathon naar Athene. Het was niet alleen mijn eerste marathon, het was ook mijn eerste bezoek aan Griekenland. Mijn eerste marathonavontuur, onder een brandende zon en over een extreem zwaar parcours, verschilde in zoverre van dat van Pheidippides - de ijlbode die in 480 vóór Christus van Marathon naar Athene liep om er de overwinning van de Grieken op de Perzen te melden - dat ondergetekende het er levend van af heeft gebracht. Hoewel: véél heeft het niet gescheeld De kennismaking met Griekenland en met de marathon was mij nochtans dermate meegevallen dat ik beloofde: naar dit land kom ik ieder jaar terug en ieder jaar wil ik ergens een marathon lopen. En ik heb mijn belofte min of meer gehouden. Tot voor een vijftal jaar heeft jaarlijks een reis naar Griekenland op mijn programma gestaan en ik heb een dozijn marathons gelopen, in alle uithoeken van de wereld. Mijn prille liefde voor de Griekse cultuur en in t bijzonder voor de Griekse mythologie groeide gestaag en ging het gewone overstijgen. Ik verdiepte mij in Grieks-mythologische boeken en ik hield voordrachten over dat onderwerp voor allerhande verenigingen van uiteenlopende strekking.
Ondertussen had ik in 1981 een stratenloop gesticht, die dit jaar aan zijn zesentwintigste editie is: Dwars door Grijsloke. Ook met die stratenloop ging ik de Griekse mythologie en daarmee de Olympische gedachte verweven. De periode van 1991 tot 1996 - Dwars door Grijsloke was ondertussen uitgegroeid tot een van de grootste stratenlopen van het land - kreeg de naam Grijslokes Olympiade. Gedurende vijf opeenvolgende jaren - zoveel als er Olympische ringen zijn - werden er prachtige medailles ontworpen, voor alle deelnemers. Ieder jaar een ander mythologisch thema, gebaseerd op de mythologische oorsprong van de oude Panhelleense Spelen, die ook vijf in getal waren: de Olympische, de Isthmische, de Pytische, de Nemeïsche en de Panatheneïsche. In 1996 namen de goden Apollo en Athena in hoogsteigen persoon deel aan Dwars door Grijsloke, ter afsluiting van Grijslokes Olympiade. Ze maakten er een ongewoon boeiend spektakel van. Hier volgt het verhaal van de strijd zoals beschreven in mijn boek Grijslokes Olympiade, de dato 1997:
Zeus heeft zijn twee meest geliefde kinderen naar Grijsloke gestuurd: Apollo en Athena. Op 31 augustus 1996 stonden ze aan de start van de 7 km-wedstrijd met de respectievelijke borstnummers 1998 en 1999. Apollo in zijn gouden kleed, met lier en boog en pijlenkoker. Athena in volle wapenrusting, gehelmd, met schild en speer en op de borst de kop van Medusa.
Goden zijn geen partij voor de mensen. Amper tien minuten na de start verscheen Athena al in de laatste rechte lijn die leidt naar de aankomst; dáár had Apollo zowat vijftig meter achterstand. De eerste stervelingen volgden op vele minuten Er ging een schokgolf doorheen de massa toeschouwers aan de aankomst en er was ook ongeloof.
En óf het spannend werd! Apollo naderde immers zienderogen op zijn tegenstandster. Toen hij op amper een paar honderd meter vóór de aankomst Athena dreigde in te rekenen, deed zij met haar speer de zonnegod struikelen, wat haar weer een tiental meters voorsprong opleverde. Apollo aarzelde nu niet meer om óók zijn wapen te gebruiken. Lopende nam de van-verre-treffende een pijl uit zijn koker en spande de boog. Athena werd in de rug getroffen. Ze slaakte een door merg en been snijdende schreeuw, deinsde even achteruit, zag hoe Apollo haar voorbijsnelde
Hoewel gewond - waar zij getroffen was vertoonde haar kleed een grote rode vlek - herpakte ze zich vliegensvlug, zoals alleen goden dat kunnen. Terwijl Apollo zegezeker en triomfantelijk zwaaiend met zijn boog, op de eindmeet afstevende, voelde hij opeens de scherpe punt van Athenas speer, die zijn hals doorboorde. Apollo stuikte nu zwaar gewond ten gronde. En weer stroomde het bloed de Grijslokeberg naar beneden, zoals in de tijd van de messenvechters
Het publiek sidderde. Athena zegevierde. En niemand die er ook maar over dacht haar te diskwalificeren, want dát weet men ondertussen in Grijsloke wel: de goden strijden met al hun middelen en ze hebben hun eigen wetten.
Een sterveling zou het niet overleefd hebben. Apollo echter krabbelde overeind, briesend als een leeuw van woede en pijn, aanroepend zijn vader Zeus en verwensingen uitend aan het adres van zijn halfzuster Athena. Strompelend en uitgeput door het overvloedig bloedverlies kwam hij door de finish, met een achterstand van hooguit twintig seconden. Beide goden werden in dezelfde hulde betrokken, beiden kregen een grote lauwerkrans. De verblufte toeschouwers keken al uit naar de strijd die de stervelingen te leveren hadden, op minuten achterstand.
Het boek geeft aan de hand van de beschrijving van de vijf medailles, een overzicht van de hele mythologie en verhaalt tevens de belevenissen van de loopclub Grijsloke in 1994. Met tweeëndertig man trokken we naar Griekenland alwaar op elk van de vijf stadions de oude Spelen zo getrouw mogelijk werden overgedaan. Scènes uit de mythologie werden nagespeeld op de authentieke plaatsen en met volle overgave voerden wij klassieke dramas op in de oude theaters. Aan die reis van 1994 is een voorbereidende reis voorafgegaan in 1993: in het boek wordt verteld hoe drie pioniers vijftien dagen lang speurwerk verrichtten naar de wortels van de Griekse mythologie. Omtrent de grote reis van 1994 nog deze anekdote:
Eén van de scènes die ik mij had voorgenomen te laten vertolken was de strijd tussen de god Poseidon en de godin Athena, om het voogdijschap over de stad Athene. Ik koos hiervoor een jonge man van de club en een jonge vrouw die meegereisd was hoewel ze toen zelf nog geen lid was van de club. Ik zocht een plekje uit waar een mooie foto van de beide vechtenden kon genomen worden: Athena met helm, schild en lans, tegen Poseidon met zijn drietand, en op de achtergrond de Acropolis. De twee hadden elkander vóór de aanvang van de reis nooit eerder ontmoet. Een jaar later zijn ze samen in de echt getreden. Van de fameuze foto heb ik een vergroting laten maken en die heb ik hen als huwelijksgeschenk aangeboden.
Dit verhaal staat niet in het boek, maar op pagina 68 prijkt wel de foto die toen werd gemaakt!
Twintig jaar reizen naar Griekenland: vanzelfsprekend zijn daar vele anekdotes aan verbonden. Er zijn er enkele minder leuke, al vormen ze een minderheid. In de bars in de buurt van het Syntagmaplein je briefjes van vijfduizend drachmes zien omtoveren in briefjes van duizend is beslist niet leuk. Op Kreta door jonge knaapjes met stenen bekogeld worden is dat evenmin Het akeligste avontuur heb ik beleefd in Argolis, in de Pelopponesos:
t Was op een snikhete zomerdag, midden de jaren tachtig. Mijn vrouw en ik waren op reis in Griekenland, samen met vrienden. We logeerden in Kokkoni aan de golf van Korinthe. We waren op terugreis naar t hotel na een zware busuitstap in het Argolisch landschap. We hadden al Mykene bezocht en Tiryns en de stad Argos. De oude site van Nemea was er voor de anderen teveel aan. Ik stapte dus alleen van de bus ter hoogte van Archea Nemea, de oude stad. Gekleed in short en met het fototoestel op het naakte bovenlijf. t Moet rond vier uur in de middag geweest zijn en de zon blakerde nog. De bushalte was precies op de plaats waar een wegwijzer stond naar de oude site. Een kilometer in de rondte was geen huis te bekennen Twee uur later was ik klaar met mijn bezoek aan het stadion waar meer dan twintig eeuwen geleden om de twee jaar de Spelen doorgingen ter nagedachtenis van de kleine prins Opheltes, die hier werd doodgebeten door een slang. En zon vijfhonderd meter verderop in een vervallen heiligdom: de tempel van Zeus. Van de bovenbouw van de tempel zijn nog drie zuilen overgebleven; op twee van hen rust nog een stuk architraaf. De koning te rijk dat ik dat alles in mijn brein en in mijn fotocamera had kunnen opslaan, stond ik weer te wachten bij dezelfde bushalte. De hitte van de dag was verdwenen en het begon al donker te worden. Ik stond er amper een paar minuten - moederziel alleen - toen ik de bus zag komen die mij naar t hotel in Kokkoni moest brengen. Ik begon het koud te krijgen en ik verlangde naar de warmte van de bus. Maar de bus stopte niet. Groot was mijn ontgoocheling. Over een half uur zou er weer een bus zijn, de laatste. Niemand kwam mij gezelschap houden bij die halte. Toen die laatste bus kwam - met een kwartier vertraging - was het al erg donker. Ik ging op de rijweg staan, stak mijn arm omhoog, maar de bus reed met een boog om me heen! Ik stond daar dus, hopeloos ontredderd en bibberend van de kou, in de donkere vlakte van Nemea, ver van de bewoonde wereld.
Dan maar te voet richting Archea Nemea, de oude dorpskern. Daar stonden tien, misschien twintig huizen. Geen mens op straat aan wie ik wat kon vragen. Waar ik een straaltje licht zag bleef ik staan. Ik wou net aanbellen, toen de deur openging: ik keek binnen in een ruime kamer, vol Grieken, allen mannen van middelmatige tot meer gevorderde leeftijd. Het moet een soort café geweest zijn. Ze zaten aan tafeltjes, de meesten met een snor, waaronder een sigaret bengelde, en in de hand een ouzo. Ik moet er potsierlijk uitgezien hebben, versteven als ik daar stond, in korte broek met bloot bovenlijf en dat fototoestel dat rond mijn hals bengelde. Ik probeerde de situatie uit te leggen, in t Engels, in t Frans, in t Duits. Ze verstonden enkel Grieks en die taal was ik - en ben ik tot op de dag van heden - nog steeds niet machtig. In de Plaka in Athene spreekt iedere Griek alle talen van de wereld doch hier was het even anders Eén van de mannen slaagde erin mij duidelijk te maken dat zijn vrouw Poolse was en Duits sprak. Hij ging ze halen. Zelfs met die Duitssprekende Poolse verliep de communicatie maar stroef: het zal evenzeer aan mij als aan haar gelegen hebben. Tot ik het woord taxi liet vallen. Ik zocht een taxi? Had dat eerder gezegd! Ik realiseerde mij plots dat in Griekenland op al de taxis, net als bij ons, het woord TAXI staat, weliswaar met een Griekse X. Een bejaarde man kwam naar me toe - hij moet in de zeventig geweest zijn - nam me bij de schouder en troonde me mee naar buiten: daar stond waarachtig een taxi. De man vroeg iets, in t Grieks. Ik verstond hem niet. Waar ik heen moest: wat had hij anders van mij willen weten? Kokkoni, zei ik. Kokkoni, echode mijn chauffeur opgewekt, en ik begreep dat ik het woord niet helemaal goed had uitgesproken. Kokkoni, zei ik nogmaals en dat moet al veel beter geklonken hebben. Kokkoni, nèe, zei hij weer. Nu wist ik wel dat het Griekse nèe in feite ja betekent. Hij schudde bij dat nèe echter zo heftig met het hoofd dat ik toch weer even twijfelde en nog eens Kokkoni zei. Kokkoni, nèe, bevestigde hij nogmaals, hoofschuddend.
We reden langs kleine beboste en bochtige weggetjes, langs rotsen en ravijnen. Mijn bejaarde chauffeur reed veel te snel naar mijn gevoel. t Werd allengs stikdonker en Kokkoni lag op zowat vijftig kilometer, in vogelvlucht. Maar dít was allesbehalve vogelvlucht. Dit was het beboste Kerynea-gebergte, waar ik over gelezen had en waar de hinde met het gouden gewei uit het derde werk van Herakles vandaan kwam. De weg werd meer en meer kronkelend en mijn wagenziekte begon de kop op te steken. Ik werd hondsziek. De misselijkheid die een mens bij bewegingsziekte ervaart is verschrikkelijk! Ik hoopte waarempel dat de auto in het ravijn zou storten en dat ik met de slag dood zou zijn en verlost uit mijn lijden. Ondertussen had de man een gesprek met mij aangeknoopt, waar ik natuurlijk niets van verstond. Het hinderde mij mateloos. De weg werd allengs minder kronkelend. Ik meende wat licht te zien in de verte. Was Kokkoni in zicht? Kokkoni? prevelde ik moeizaam. Nèe, antwoordde hij. En waarempel, even later stond de taxi vóór ons hotelletje in Kokkoni. Mijn vrouw en de vrienden stonden mij op te wachten. Ik strompelde uit de taxi, lijkbleek naar mij verteld werd. Mijn vrouw betaalde de chauffeur: een belachelijk klein bedrag naar wij ons later realiseerden, waarschijnlijk amper voldoende om de man zijn benzine te betalen. En te bedenken dat hij dat hele stuk door het donkere Kerynea-gebergte nog terug moest rijden en zonder aanspraak. We hadden de man ongetwijfeld véél meer moeten geven dan hij gevraagd had maar mijn vrouw kende toen nog niet goed de waarde van de Griekse drachme.Efcharisto, taxichauffeur! Spijtig dat ik u nu niet meer persoonlijk kan bedanken, want gij moet een héél goed mens zijn. En dat kan ik niet zeggen van die buschauffeur die mij zo deerlijk in de kou heeft laten staan
Wat gaat hij snel, de tijd Toen ik in 1964 als senior seniorum van het Gentse studentenheir mijn preseslint over de schouder van mijn opvolger had gelegd en allen het Io Vivat zongen, gevolgd door de Oude Roldersklacht, rolden de tranen over mijn wangen. Tranen van ontroering en verdriet. Verdriet omdat ik toen al besefte dat mijn leven, althans het mooiste deel ervan, voorbij was. Dat afscheid van het studentenleven staat mij voor de geest als de dag van gisteren. Wat zeg ik: niét als de dag van gisteren, want die ben ik al lang vergeten - was er gisteren overigens wel een dag? - Meer dan veertig jaren zijn ondertussen voorbij gegaan. En in die veertig jaar is er nauwelijks iets gebeurd dat waard is om er in mijn memoires over te schrijven. Daarom dat O jerum, jerum, jerum in hoofdzaak handelt over de heerlijke studententijd in Gent. Het boek verschijnt in de loop van 2006. U krijgt daar nog bericht over.
Wanneer is je afscheidsfeest in t hospitaal? vroeg mijn vrouw een maand geleden.
Er komt geen afscheidsfeest, zei ik.
En waarom niet?
Omdat ik het niet wil, omdat ik in stilte afscheid wens te nemen en omdat ik bescheiden ben.
Jij, bescheiden? Maak dat een ander wijs. Als er iemand gaarne in de belangstelling staat, ben jij dat wel. Het feestvarken uithangen, lofredes aanhoren en zelf een speech van een uur ten beste geven en dan liefst nog s anderendaags met je kop in de krant staan: zo ken ik je
Ik zweer het je, baby - het klinkt gek op onze leeftijd maar zo spreek ik haar nu eenmaal aan - als ze het vragen zal ik het weigeren.
Misschien zúllen ze het niet vragen, want geef nu toe: een groot chirurg ben jij nooit geweest.
Ze zullen het zéker vragen, ze vragen het aan iedere dokter die afscheid neemt. Overigens: ik had géén vijanden, ik was sympathiek, vooral bij de verpleegsters. Dat laatste voegde ik eraan toe om haar te plagen
Sympathiek, ja, we zijn er vet mee geweest! Van sympathie kan je niet leven.
En ze hébben het gevraagd. Gisteren. De secretaresse van de directeur van het AZ Groeninge. En dan bedoel ik wel degelijk dé directeur, de hoogste directeur en niet zomaar de eerste de beste directeur die het AZ rijk is. Daar lopen er overigens een stelletje directeurs rond in het AZ, sedert de fusie van alle kleine ziekenhuizen van de stad. Ieder van die kleine ziekenhuizen had al een eigen directeur, plus enkele onderdirecteurs, en die kan je zomaar niet degraderen. Geen nood: voor al die directeurs hebben ze wel een plaatsje gevonden. Eén is personeelsdirecteur geworden, een ander administratief directeur, nog een ander financieel directeur, ik zeg maar wat. En boven al die directeurs staat een heel grote directeur, een super-directeur, met een super-grote wedde, naar ik vermoed. Welnu, die grote directeur had voor mij een afscheidsfeest gepland. Met kaviaar en champagne, denk ik. De secretaresse wilde alleen nog vernemen wie ik wenste uit te nodigen. Naar de kosten hoefde ik niet te kijken: alles zou op rekening van het ziekenhuis komen.
De vraag kwam niet onverwachts. Ik had er mij al maanden op voorbereid en ik wist precies wat ik zou antwoorden. Dat ik geen afscheidsfeest wenste, dat ik in stilte wilde afscheid nemen. De secretaresse zei dat ze dat begreep, dat ze het zou overmaken aan de directeur en dat die het ook wel zou begrijpen, en dat ik overigens niet de eerste was die liever in stilte wegging.
En toch bezwaart het mijn ziel dat ik dit vriendelijk aanbod heb geweigerd. Heb ik er misschien iemand mee gekwetst? Ik die altijd angstvallig vermeden heb iemand te kwetsen! Maar dan verman ik mij: ze zijn blij dat ik wegga en dát willen ze vieren. Heeft iemand mij gevraagd om te blijven? Niemand! Ik zou tóch niet gebleven zijn, maar hadden ze het tenminste niet kunnen vragen? En dan die speechen. Stel dat iemand de waarheid komt zeggen, dat ik een armoedzaaier was in t hospitaal, dat de meerderheid van de huisartsen mij na vierendertig jaar niet eens kennen, dat het maar beter is dat ik ga en zo de weg vrijmaak voor een jonge en hopelijk meer succesvolle collega: zou dát plezant zijn? En als iemand het in zijn hoofd zou halen om te komen vertellen dat ik wél een succesrijke dokter ben geweest, een bekwaam chirurg, een collega waar iedereen tegenop keek? Ik zou het woord nemen en zeggen dat het allemaal leugens zijn, huichelarij. Ik zou op een stoel gaan staan, zoals ik het in mijn studentenjaren en ook daarna nog, zo vaak gedaan heb, en ik zou de geachte genodigden de waarheid vertellen, in een speech van een uur, een speech die de beste zou zijn uit mijn carrière. Maar wat is dan wel de waarheid? Er zou een stuk levensverhaal aan te pas komen
Hoe ik als zeventienjarige knaap, zoon van een arme werkman, naar de universiteit trok en er, ondanks het feit dat ik meer op café dan in de leslokalen zat en het tot senior seniorum heb gebracht, toch telkenmale slaagde in de eerste zittijd. Hoe ik later met vrouw en kinderen asiel vond in Nederland en er een schitterende opleiding genoot in de keel-, neus- en oorheelkunde met een superspecialisatie in de functionele en estetische neuschirurgie. Hoe mijn bedje bij onze noorderburen gespreid lag. Hoe ik uiteindelijk besloot toch terug te keren naar de geboortegrond - ik hoor mijn opleider, professor Strüben, nog zeggen hoe node hij mij liet gaan en hoezeer hij Vlaanderen benijdde nu ze er een zo bekwaam neuschirurg bijkregen -. Hoe ik mij als keel-neus-oorarts te Kortrijk vestigde alwaar mijn praktijk niet van de grond kwam. Pas na drie jaar had ik een patiënte die mij haar neus toevertrouwde voor een estetische correctie - gedurende mijn laatste drie jaar opleiding in Nederland had ik er wel vijftig gedaan -. Maar het resultaat van die operatie was perfect: ik had het dus nog niet verleerd! Vier weken na de operatie had de jonge dame haar eerste vriend en een jaar later is ze ermee getrouwd. Een paar maanden na dat eerste succes bood zich een halve filmster aan. Ik kende ze van de televisie. Ik vond haar mooi, ondanks de haviksneus. Ik vroeg haar een foto van haarzelf, ik retoucheerde de foto en ze was daar zeer enthousiast over. Ze vroeg me wat de ingreep moest kosten. Zevenduizend frank plus ongeveer half zoveel voor de anestesist, en dat alles zo goed als volledig terugbetaald door het ziekenfonds. Van die zevenduizend frank zou er voor mij, na aftrek van zestien procent door het ziekenhuis en van vijftig procent voor de collega waarmee ik geassocieerd was, geen drieduizend frank meer overblijven. Mag ik hier terloops vermelden dat die eerbiedwaardige collega tot zijn vijfenzeventigste, toen hij allang zelf nog nauwelijks operaties verrichtte, mijn honorarium met vijftig procent heeft afgeroomd? Hij was stinkend rijk, terwijl ikzelf arm was, en toch gunde ik het hem in zekere zin, want zijn drang naar geld was groter dan de mijne en dus was hij toch wel degelijk behoeftiger dan ik. Na aftrek van de verschuldigde belastingen zou ik aan de operatie nog hooguit vijftienhonderd frank overgehouden hebben. Die vijftienhonderd frank zou goed geweest zijn voor één beurt bij een dameskapper en dan nog niet eens de allerduurste van de stad. Eén kapbeurt voor twee à drie uur supergespecialiseerde chirurgie
Hoe het met die filmster afgelopen is? Dát neusje is aan míjn neus voorbij gegaan. Ik zag haar een jaar of vier later op de spoedafdeling met een keelabces. Ze had haar neus laten opereren bij een plastisch chirurg in onze grootste Vlaamse stad. Het resultaat was niet slecht maar ik weet zeker dat ík het beter zou gedaan hebben. Het had haar vierhonderdvijftigduizend frank gekost, in t zwart. Bij mij zou het haar niets gekost hebben Denkt u, waarde lezer, dat ik mijn les geleerd had en dat ik voortaan ook grote sommen geld ben beginnen vragen? Bijlange niet! Mijn grondige afkeer van dit soort woekerpraktijken werd er nog groter door. Ik durfde bijna het gewone ereloon niet meer vragen. Voor een gewone consultatie, die vaak maar vijf of tien minuten duurde, bedroeg het ereloon meer dan wat mijn vader verdiende met een vol uur als metselaar te zwoegen in weer en wind. En voor wat sommige "geneesheren-specialisten" met bepaalde gespecialiseerde technieken in een halve dag kunnen verdienen moest vader een bekwaam vakman meer dan een volle maand werken. Terwijl elk normaal begaafd mens mijns inziens de meeste van die technieken kan leren in een paar maanden. Maar om er een metselaar van te maken, zoals mijn vader was
En dat is, beste lezer, beste directeur, beste collegas, waarom ik dit werkterrein zonder emotie verlaat, een afscheid dat niet waard is dat erop geklonken wordt. Laten we het sober houden en al ben ik dat niet bescheiden.
Een nieuw jaar, een nieuw geluid, een nieuwe... spelling.
Vandaag de laatste dag van 't jaar. Gisteren heb ik voor de laatste keer spreekuur gehouden in het ziekenhuis: ik ben nu ziekenhuisarts áf. Om vijf over vier 's middags heb ik de deur van mijn consultatiekamer achter mij dichtgetrokken, voor 't laatst. Ik had het al eerder verkondigd dat ik zonder plichtplegingen het ziekenhuis wenste te verlaten en die wens heeft iedereen - god zij gedankt! - gerespecteerd. Geen traan, geen krop in de keel, geen weeïg gevoel, niets... Ik heb er nochtans meer dan vierendertig jaar gewerkt! En ik dacht nog wel dat ik emotioneel was. Dat moet ik eens uitzoeken in een volgend cursiefje. Gelukkig heb ik mijn praktijk thuis nog. Een paar halve dagen in de week slechts, maar ik zal mij dan ook zoveel mogelijk beperken tot gehoorstoornissen. Een nieuw geluid dus in het nieuwe jaar. En waarom geen nieuwe spelling in 2006? Heb ik u, beste lezer, in het vorig cursiefje niet beloofd dat ik verantwoording zou afleggen voor mijn afkeer voor "pennenvriend". Wat leert ons "de dikke" van Dale? In de twaalfde editie moet het "pennevriend" zijn, of - merkwaardig genoeg - "pen-vriend". In de dertiende editie moet het "pennenvriend" zijn, of - weeral - "penvriend". Hoe het in de veertiende en laatste editie is, en of het woord überhaupt nog bestaat, weet ik niet. Tot mijn vijfenzestigste heb ik mijn best gedaan om de spellingregels te volgen, maar nu geef ik het op. Om de haverklap een nieuwe van Dale wordt me overigens te duur. Dat "penvriend" goed Nederlands is wist ik dus niet, maar het verheugt mij bovenmate. Had ik geweten dat het bestond, ik had nooit "pennevriend" geschreven. Dat zal u maar al te duidelijk worden, beste lezer, als u de inleiding leest van "O jerum jerum jerum...", waarin ik een oproep doe om nog één keer onze moedertaal te veranderen, één enkele keer en dan nóóit meer. De allerlaatste keer dus.
Is bij u, beste lezer, ooit de gedachte opgekomen om een boek te schrijven en het naar een grote uitgeverij te sturen? Laat ik u alvast vertellen dat er ongeveer één kans op duizend bestaat dat ze uw werk geschikt zullen vinden. Dat geldt vanzelfsprekend niet voor het geval u Herman Brusselmans bent: in dat geval is de kans aanzienlijk hoger. Waarom zou u dan eigenlijk uw werk nog opsturen? U denkt toch niet over evenveel talent te beschikken als Herman Brusselmans? Of hebt u - net als wat mij is overkomen - uw getypt manuscript aan een kenniste lezen gegeven? En heeft die kennis het de hemel ingeprezen?
Denk nu maar niet dat ik niet weet wat u mij zal antwoorden. U hebt iets te vertellen natuurlijk. En u wil dat het gedrukt wordt. Het liefst nog wel in grote oplage, opdat velen het zouden lezen, en om het vast te leggen voor de komende twee of drie generaties. En datgene wat u te vertellen hebt vindt u belangrijk. U houdt er echter geen rekening mee dat de uitgever en die duizenden lezers waar u op hoopt het niét belangrijk zullen vinden, in de eerste plaats omdat ze ú niet belangrijk vinden. U bent per slot van rekening geen Brusselmans, of geen Bush, of geen David Beckham, of geen Marc Dutroux, of zelfs geen Gilles de Bilde. Wat geeft de gewone man, wat geven u en ik, om de zieleroerselen van een onbekend iemand?
U wil weten hoe het míj is vergaan. Ach, meer dan waarschijnlijk interesseert mijn geval u niet in het minst, maar misschien wil u tóch verder lezen, omdat u nu eenmaal bezig bent of omdat u wil weten hoe het ook ú zal vergaan als u dat manuscript opstuurt. De kans dat u dus verder leest, beste internet-surfer, lijkt mij zeer reëel. Zou u dit in een boek lezen dan haakt u hier beslist niet af: het boek heeft immers geld gekost en het moet dus gelezen worden
Misschien begrijpt u nog niet helemaal waar ik naartoe wil, beste internetter. Daarom flap ik het er nu maar ineens uit: doe zoals ik, start een weblog en schrijven maar. Denk erom dat u veel publiciteit maakt voor uw blog en de lezers zullen vanzelf komen. In amper één maand tijd had ik meer dan duizend bezoekers op mijn blog!
Ondertussen weet u nog steeds niet hoe het mij vergaan is. Ziehier. Ik stuurde mijn verhaal naar een vriend, meer een pennevriend - ik weiger om pennenvriend te schrijven, maar daarover meer in een volgend cursiefje -, een filosoof, waar ikzelf een ongewone bewondering voor heb. Hij vond het dermate goed dat hij mij met Carmiggelt vergeleek. Wat zeg ik: hij vond mij béter dan Carmiggelt. Daarenboven vond hij - ik zweer u dat het waar is, beste lezer, ik heb het zwart op wit - dat al het beste van Stijn Streuvels en Willem Elsschot in mij verenigd waren. Hij had het te lezen gegeven aan zijn hele familie en allen waren het er roerend over eens geweest: zon goed stuk proza hadden ze in jaren niet meer meegemaakt! Mijn vriend-filosoof had maar één conclusie: mijn verhaal moest naar de grootste uitgeverij van het land gestuurd worden. En ik stuurde het - een manuscript -naar de grootste uitgeverij van het land
Ik kreeg prompt een antwoord van ene mevrouw Ann, wier achternaam ik hier even in het ongewisse wil laten: over een paar weken zou ze mij de beoordeling ter kennis brengen. Het duurde een paar maanden:Wij hebben uw manuscript met aandacht gelezen. Het spijt ons u te moeten melden dat wij uw voorstel toch niet geschikt achten voor opname in onze fondsen. Wegens het groot aantal manuscripten dat wij dagelijks binnenkrijgen, kunnen wij hierover niet verder in detail treden. Wij wensen u echter hartelijk te danken voor het vertrouwen in onze uitgeverij en wensen u veel succes toe bij het vinden van een gepaste uitgever. Ik antwoordde dat het haar niet hoefde te spijten en dat ik het zelf niet eens spijtig vond, doch dat haar wens omtrent een geschikte uitgever wel niet zou uitkomen omdat ik niet van plan was dit naar andere uitgevers op te sturen, wat ik dan weer spijtig vond voor haar. Of ze misschien het manuscript wilde terugsturen. Ze antwoordde dat de uitgeverij in principe geen manuscripten terugstuurt doch dat ze het te uitzonderlijken titel en speciaal voor mij - lieve Ann! - toch wilde doen op voorwaarde dat ik haar de nodige postzegels opstuurde. Ik wist niet zeker of het manuscript méér of minder dan 350 gram woog, of ik haar dus voor 2,20 euro dan wel voor 1,32 euro aan postzegels moest opsturen. Ik koos voor zekerheid en ik stuurde vijf postzegels van 0,44 euro. Even heb ik er nog aan gedacht om de postzegels per aangetekende brief te versturen, kwestie van nog meer zekerheid te hebben
Als u nu, ondanks alles, toch uw manuscript opstuurt, zorg er dan voor dat u er nog minstens één in reserve hebt, want het is niet omdat ze het mijne teruggestuurd hebben dat ze dat ook met het uwe zullen doen. Ík lig bij Ann immers in de bovenste lade - dat moge nu wel duidelijk zijn - en u waarschijnlijk niet
Ik schrijf dit alles, beste lezer - hé, u bent er nog! - om u ertoe te brengen het idee om een boek uit te geven te laten varen. Ik doe het voor uw welzijn, om u een desillusie te besparen. Denk nu maar niet dat ik van mening ben dat ik schrijverstalent heb - ik ben er stomweg ingeluisd door die filosoof - maar dat neemt niet weg dat uzelf misschien wél barst van talent. En toch is uw kans nauwelijks groter dan één op duizend, tenware u toevallig tóch Brusselmans bent. Men zal uw werk óf gewoonweg niet lezen of het niet waarderen omdat u geen naam hebt als schrijver (Brusselmans, weet je wel) en ook niet als Bekende Vlaming, tenware u toevallig tóch
Goed schrijven is geen garantie dat de uitgever uw werk zal waarderen. Net zo min als minderwaardig geschrijf geen kans zou maken. Dat geldt ongetwijfeld ook op andere vlakken. Ik ben die ben is een uitspraak die aan Jezus Christus himself wordt toegewezen en teveel is trop is dan weer een uitspraak van Paul Van den Boeynants. Beide zinloze uitspraken zouden evengoed door een demente bejaarde kunnen gepleegd zijn: dán zouden ze nooit de wereldpers gehaald hebben. Neem nu de schilderkunst: Permeke en Raveel! Permeke tekent zijn figuren zoals een klein kind dat misschien zou doen, met handen die veel te groot zijn bijvoorbeeld. Maar omdat Permeke, om welke reden dan ook, een héél grote is, moet dat goedgepraat worden: die grote handen zijn een symbool voor de werkkracht van de landman. Mijn kleindochter van tien vindt - mijns inziens niet helemaal onterecht - dat ze al beter kan tekenen en schilderen dan Permeke. Vroeger tekende ze de koppen van haar figuren veel te klein, doch na drie jaar academie heeft ze al meer zin voor proportie gekregen. Jammer, want ze had het misschien ver kunnen brengen met die kleine kopjes, waarmee ze ongetwijfeld haar geringschatting voor het menselijk brein tot uiting heeft willen brengen. En Raveel? Naar mijn gevoel reikt die als schilder nog niet tot aan de enkels van Albert Anckaert. Wie Albert Anckaert dan wel mag wezen? Mijn schoonvader, gepensioneerd onderwijzer, negenentachtig jaar oud en pas twee jaar geleden begonnen met schilderen. Dat dit geen vriendelijke woorden zijn voor Permeke en Raveel? Is de G.V. (de Gemiddelde Vlaming) dan vriendelijk voor Anton Van Dyck, Pieter Breughel, de gebroeders van Eyck, een half dozijn schilders van de Latemse scholen en honderden andere schilders, als ze hen bij de verkiezing van De Grootste Belg rangschikken na Permeke? En Guido Gezelle en Stijn Streuvels rangschikken na Paul van Ostaijen? Mag ik dan misschien ook even mijn gedacht zeggen? Íemand moet het toch doen! De nieuwe kleren van de keizer, weet je wel?
Bent u, beste lezer die tot het eind hebt volgehouden, aan het twijfelen geslagen? Goed zo! Dóe het niet! Stuur uw werk - als u er al een hebt - niet naar een uitgever. Doe net als ik en stuur het de ether in, zodat men het kan lezen tot in de verste uithoeken van de wereld. t Is niemand minder dan Jos Ghysen, onze grote cursiefjesschrijver, van wie talloze boeken zijn uitgegeven, die mij op het idee heeft gebracht. Hij publiceert nu op het internet. Waarom ik dan niet? En u ?
- DE OORLOG VAN TROJE (tragikomisch toneelstuk) - STATION GENT SINT-PIETERS (toneelstuk) - DE DOKTER WORDT GIGOLO (komisch toneelstuk) - WENCKE (roman; psychologisch drama)
Dolle klucht in vier bedrijven (3 vrouwen, 5 heren), uitgegeven door Auteursbureau ALMO, Antwerpen (bestellingen@almo.be). Korte inhoud: Ginett komt inwonen bij haar vader, caféuitbater Gerard, die van haar bestaan niet eens afweet. Voor het nodige animo zorgen de enige regelmatige bezoekers van het café: een opvliegende vrouwelijke postbode, een getormenteerde pastoorsmeid, een notaris, een dokter en niet in het minst de schuinsmarcherende pastoor, die geen blijf weet met een onverwachte erfenis. Er wordt nog getwist omtrent het vaderschap van Ginett, maar uiteindelijk komt er toch (voor de meesten althans) een happy (?) end.
Ondertitel: Requiem voor Bobby en drie dozijn kleine tedere liefdesgedichtjes. Dichtbundel, geschreven naar aanleiding van het overlijden van ons dierbaar hondje Bobby, op 24 maart 2004.
Avondvullend blijspel in twee bedrijven voor 6 dames en 7 heren. Uitgegeven door Toneelfonds J. JANSSENS (rechten@toneelfonds.be). Korte inhoud: Alle goden van de Olympos komen naar het huwelijksfeest van koning Peleus met de nimf Thetis. Ook Eris, de godin van de twist, die nochtans niet uitgenodigd is, komt opdagen en gooit flink wat roet in het eten. Voor de mooiste godin aanwezig heeft ze een geschenk bij: een gouden appel. Drie godinnen maken er aanspraak op. Na heel wat gekrakeel duidt Zeus, de oppergod, iemand aan als scheidsrechter: Paris, een prins van Troje. De troubles die daaruit voortvloeien zijn aanleiding tot de beroemde Trojaanse oorlog. Een stuk met veel humor!
Deze autobiografie (236 pag.) werd eind 2002 voltooid. Vooral de gelukkige studententijd in Gent (1957-1964) komt aan bod.
Het boek wordt uitgegeven in de loop van het jaar 2006. Gelieve op dit blog te reageren als u bij het verschijnen van het boek, door de uitgever een (éénmalig) e-mail bericht wenst te ontvangen.
Dit boek (156 pag.), waarvan ik mede-auteur ben, werd uitgegeven door de universiteit van Gent in 1999. Het verhaalt over de indrukwekkendste studentengrap aller tijden: de bezetting van het Gravensteen door de Gentse studenten op 16 november 1949, een gebeurtenis die nog ieder jaar feestelijk wordt herdacht door het Gents Seniorenkonvent. Een aantal seniores seniorum doen in dit boek 50 jaar studentikoziteit uit de doeken. Ikzelf was senior seniorum in 1963-1964... De omslag is versierd door een pentekening van Buth (Leo Debudt, één van onze grootste Vlaamse grafische kunstenaars). Het boek is verder geïllustreerd met talrijke foto's.
In het voorjaar van 1963 werd door moeder Laetitia de eerste studenten-miss verkozen (ik was toen preses). De verkiezing ging door in "De Kelder" aan de Kuiperskaai in aanwezigheid van de toenmalige senior seniorum Carlos Danneels en ex-senior seniorum Jaak Algoed. Een jaar later organiseerde het Seniorenkonvent de verkiezing van de Studentenkoningin van de Gentse stede...
Grijsloke 3 draagt de titel "Grijslokes Olympiade" (120 pag.; ondertitel: De mythologische Oorsprong van de Panhelleense Spelen). Het boek werd gedrukt door Drukkerij Groeninge Kortrijk en uitgegeven in eigen beheer in 1997. Grijslokes Olympiade is een belangrijke periode (1991-1996) in het bestaan van Dwars door Grijsloke, dewelke zijn hoogtepunt bereikte met de reis van Loopclub Grijsloke naar Griekenland in 1994 en eindigde met de godenloop in Grijsloke in 1996. Dit was tevens het (voorlopig?) einde van de thematische stratenlopen in Grijsloke. In dit boek komt vrijwel de hele Griekse mythologie aan bod.
Wenst u mijn memoires te lezen: u kan het boek lenen in de bibliotheek of kopen. Voor alle inlichtingen: zie op 4 juni 2007 onder de titel "O jerum, jerum, jerum...: een hit!"
Mijn nieuwste boek "Uit het schuim (van de zee)", de Griekse mythologie in 136 verhalen, 402 p., kan besteld worden via mail (kvansteenbrugge@gmail.com) of via mijn telefoonnummer 056.215944. Prijs: 18,95 euro (er hoeven geen verzendkosten betaald te worden).
Lees iedere maandag en iedere vrijdag een nieuw verhaaltje uit de GRIEKSE MYTHOLOGIE op www.bloggen.be/dzeus
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek