In t jaar 1980 - ik was toen 40 - ben ik beginnen lopen, voor mijn gezondheid. De eerste dagen was ik al doodop na 200 meter, maar drie jaar later stond ik in Griekenland aan de start van de echte marathon, van Marathon naar Athene. Het was niet alleen mijn eerste marathon, het was ook mijn eerste bezoek aan Griekenland. Mijn eerste marathonavontuur, onder een brandende zon en over een extreem zwaar parcours, verschilde in zoverre van dat van Pheidippides - de ijlbode die in 480 vóór Christus van Marathon naar Athene liep om er de overwinning van de Grieken op de Perzen te melden - dat ondergetekende het er levend van af heeft gebracht. Hoewel: véél heeft het niet gescheeld
De kennismaking met Griekenland en met de marathon was mij nochtans dermate meegevallen dat ik beloofde: naar dit land kom ik ieder jaar terug en ieder jaar wil ik ergens een marathon lopen. En ik heb mijn belofte min of meer gehouden. Tot voor een vijftal jaar heeft jaarlijks een reis naar Griekenland op mijn programma gestaan en ik heb een dozijn marathons gelopen, in alle uithoeken van de wereld. Mijn prille liefde voor de Griekse cultuur en in t bijzonder voor de Griekse mythologie groeide gestaag en ging het gewone overstijgen. Ik verdiepte mij in Grieks-mythologische boeken en ik hield voordrachten over dat onderwerp voor allerhande verenigingen van uiteenlopende strekking.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Ondertussen had ik in 1981 een stratenloop gesticht, die dit jaar aan zijn zesentwintigste editie is: Dwars door Grijsloke. Ook met die stratenloop ging ik de Griekse mythologie en daarmee de Olympische gedachte verweven. De periode van 1991 tot 1996 - Dwars door Grijsloke was ondertussen uitgegroeid tot een van de grootste stratenlopen van het land - kreeg de naam Grijslokes Olympiade. Gedurende vijf opeenvolgende jaren - zoveel als er Olympische ringen zijn - werden er prachtige medailles ontworpen, voor alle deelnemers. Ieder jaar een ander mythologisch thema, gebaseerd op de mythologische oorsprong van de oude Panhelleense Spelen, die ook vijf in getal waren: de Olympische, de Isthmische, de Pytische, de Nemeïsche en de Panatheneïsche. In 1996 namen de goden Apollo en Athena in hoogsteigen persoon deel aan Dwars door Grijsloke, ter afsluiting van Grijslokes Olympiade. Ze maakten er een ongewoon boeiend spektakel van. Hier volgt het verhaal van de strijd zoals beschreven in mijn boek Grijslokes Olympiade, de dato 1997:
Zeus heeft zijn twee meest geliefde kinderen naar Grijsloke gestuurd: Apollo en Athena. Op 31 augustus 1996 stonden ze aan de start van de 7 km-wedstrijd met de respectievelijke borstnummers 1998 en 1999. Apollo in zijn gouden kleed, met lier en boog en pijlenkoker. Athena in volle wapenrusting, gehelmd, met schild en speer en op de borst de kop van Medusa.
Goden zijn geen partij voor de mensen. Amper tien minuten na de start verscheen Athena al in de laatste rechte lijn die leidt naar de aankomst; dáár had Apollo zowat vijftig meter achterstand. De eerste stervelingen volgden op vele minuten
Er ging een schokgolf doorheen de massa toeschouwers aan de aankomst en er was ook ongeloof.
En óf het spannend werd! Apollo naderde immers zienderogen op zijn tegenstandster. Toen hij op amper een paar honderd meter vóór de aankomst Athena dreigde in te rekenen, deed zij met haar speer de zonnegod struikelen, wat haar weer een tiental meters voorsprong opleverde. Apollo aarzelde nu niet meer om óók zijn wapen te gebruiken. Lopende nam de van-verre-treffende een pijl uit zijn koker en spande de boog. Athena werd in de rug getroffen. Ze slaakte een door merg en been snijdende schreeuw, deinsde even achteruit, zag hoe Apollo haar voorbijsnelde
Hoewel gewond - waar zij getroffen was vertoonde haar kleed een grote rode vlek - herpakte ze zich vliegensvlug, zoals alleen goden dat kunnen. Terwijl Apollo zegezeker en triomfantelijk zwaaiend met zijn boog, op de eindmeet afstevende, voelde hij opeens de scherpe punt van Athenas speer, die zijn hals doorboorde. Apollo stuikte nu zwaar gewond ten gronde. En weer stroomde het bloed de Grijslokeberg naar beneden, zoals in de tijd van de messenvechters
Het publiek sidderde. Athena zegevierde. En niemand die er ook maar over dacht haar te diskwalificeren, want dát weet men ondertussen in Grijsloke wel: de goden strijden met al hun middelen en ze hebben hun eigen wetten.
Een sterveling zou het niet overleefd hebben. Apollo echter krabbelde overeind, briesend als een leeuw van woede en pijn, aanroepend zijn vader Zeus en verwensingen uitend aan het adres van zijn halfzuster Athena. Strompelend en uitgeput door het overvloedig bloedverlies kwam hij door de finish, met een achterstand van hooguit twintig seconden. Beide goden werden in dezelfde hulde betrokken, beiden kregen een grote lauwerkrans. De verblufte toeschouwers keken al uit naar de strijd die de stervelingen te leveren hadden, op minuten achterstand.
Het boek geeft aan de hand van de beschrijving van de vijf medailles, een overzicht van de hele mythologie en verhaalt tevens de belevenissen van de loopclub Grijsloke in 1994. Met tweeëndertig man trokken we naar Griekenland alwaar op elk van de vijf stadions de oude Spelen zo getrouw mogelijk werden overgedaan. Scènes uit de mythologie werden nagespeeld op de authentieke plaatsen en met volle overgave voerden wij klassieke dramas op in de oude theaters. Aan die reis van 1994 is een voorbereidende reis voorafgegaan in 1993: in het boek wordt verteld hoe drie pioniers vijftien dagen lang speurwerk verrichtten naar de wortels van de Griekse mythologie. Omtrent de grote reis van 1994 nog deze anekdote:
Eén van de scènes die ik mij had voorgenomen te laten vertolken was de strijd tussen de god Poseidon en de godin Athena, om het voogdijschap over de stad Athene. Ik koos hiervoor een jonge man van de club en een jonge vrouw die meegereisd was hoewel ze toen zelf nog geen lid was van de club. Ik zocht een plekje uit waar een mooie foto van de beide vechtenden kon genomen worden: Athena met helm, schild en lans, tegen Poseidon met zijn drietand, en op de achtergrond de Acropolis. De twee hadden elkander vóór de aanvang van de reis nooit eerder ontmoet. Een jaar later zijn ze samen in de echt getreden. Van de fameuze foto heb ik een vergroting laten maken en die heb ik hen als huwelijksgeschenk aangeboden.
Dit verhaal staat niet in het boek, maar op pagina 68 prijkt wel de foto die toen werd gemaakt!
Twintig jaar reizen naar Griekenland: vanzelfsprekend zijn daar vele anekdotes aan verbonden. Er zijn er enkele minder leuke, al vormen ze een minderheid. In de bars in de buurt van het Syntagmaplein je briefjes van vijfduizend drachmes zien omtoveren in briefjes van duizend is beslist niet leuk. Op Kreta door jonge knaapjes met stenen bekogeld worden is dat evenmin
Het akeligste avontuur heb ik beleefd in Argolis, in de Pelopponesos:
t Was op een snikhete zomerdag, midden de jaren tachtig. Mijn vrouw en ik waren op reis in Griekenland, samen met vrienden. We logeerden in Kokkoni aan de golf van Korinthe. We waren op terugreis naar t hotel na een zware busuitstap in het Argolisch landschap. We hadden al Mykene bezocht en Tiryns en de stad Argos. De oude site van Nemea was er voor de anderen teveel aan. Ik stapte dus alleen van de bus ter hoogte van Archea Nemea, de oude stad. Gekleed in short en met het fototoestel op het naakte bovenlijf. t Moet rond vier uur in de middag geweest zijn en de zon blakerde nog. De bushalte was precies op de plaats waar een wegwijzer stond naar de oude site. Een kilometer in de rondte was geen huis te bekennen
Twee uur later was ik klaar met mijn bezoek aan het stadion waar meer dan twintig eeuwen geleden om de twee jaar de Spelen doorgingen ter nagedachtenis van de kleine prins Opheltes, die hier werd doodgebeten door een slang. En zon vijfhonderd meter verderop in een vervallen heiligdom: de tempel van Zeus. Van de bovenbouw van de tempel zijn nog drie zuilen overgebleven; op twee van hen rust nog een stuk architraaf. De koning te rijk dat ik dat alles in mijn brein en in mijn fotocamera had kunnen opslaan, stond ik weer te wachten bij dezelfde bushalte. De hitte van de dag was verdwenen en het begon al donker te worden. Ik stond er amper een paar minuten - moederziel alleen - toen ik de bus zag komen die mij naar t hotel in Kokkoni moest brengen. Ik begon het koud te krijgen en ik verlangde naar de warmte van de bus. Maar
de bus stopte niet. Groot was mijn ontgoocheling. Over een half uur zou er weer een bus zijn, de laatste. Niemand kwam mij gezelschap houden bij die halte. Toen die laatste bus kwam - met een kwartier vertraging - was het al erg donker. Ik ging op de rijweg staan, stak mijn arm omhoog, maar
de bus reed met een boog om me heen! Ik stond daar dus, hopeloos ontredderd en bibberend van de kou, in de donkere vlakte van Nemea, ver van de bewoonde wereld.
Dan maar te voet richting Archea Nemea, de oude dorpskern. Daar stonden tien, misschien twintig huizen. Geen mens op straat aan wie ik wat kon vragen. Waar ik een straaltje licht zag bleef ik staan. Ik wou net aanbellen, toen de deur openging: ik keek binnen in een ruime kamer, vol Grieken, allen mannen van middelmatige tot meer gevorderde leeftijd. Het moet een soort café geweest zijn. Ze zaten aan tafeltjes, de meesten met een snor, waaronder een sigaret bengelde, en in de hand een ouzo. Ik moet er potsierlijk uitgezien hebben, versteven als ik daar stond, in korte broek met bloot bovenlijf en dat fototoestel dat rond mijn hals bengelde. Ik probeerde de situatie uit te leggen, in t Engels, in t Frans, in t Duits. Ze verstonden enkel Grieks en die taal was ik - en ben ik tot op de dag van heden - nog steeds niet machtig. In de Plaka in Athene spreekt iedere Griek alle talen van de wereld doch hier was het even anders
Eén van de mannen slaagde erin mij duidelijk te maken dat zijn vrouw Poolse was en Duits sprak. Hij ging ze halen. Zelfs met die Duitssprekende Poolse verliep de communicatie maar stroef: het zal evenzeer aan mij als aan haar gelegen hebben. Tot ik het woord taxi liet vallen. Ik zocht een taxi? Had dat eerder gezegd! Ik realiseerde mij plots dat in Griekenland op al de taxis, net als bij ons, het woord TAXI staat, weliswaar met een Griekse X. Een bejaarde man kwam naar me toe - hij moet in de zeventig geweest zijn - nam me bij de schouder en troonde me mee naar buiten: daar stond waarachtig een taxi. De man vroeg iets, in t Grieks. Ik verstond hem niet. Waar ik heen moest: wat had hij anders van mij willen weten? Kokkoni, zei ik. Kokkoni, echode mijn chauffeur opgewekt, en ik begreep dat ik het woord niet helemaal goed had uitgesproken. Kokkoni, zei ik nogmaals en dat moet al veel beter geklonken hebben. Kokkoni, nèe, zei hij weer. Nu wist ik wel dat het Griekse nèe in feite ja betekent. Hij schudde bij dat nèe echter zo heftig met het hoofd dat ik toch weer even twijfelde en nog eens Kokkoni zei. Kokkoni, nèe, bevestigde hij nogmaals, hoofschuddend.
We reden langs kleine beboste en bochtige weggetjes, langs rotsen en ravijnen. Mijn bejaarde chauffeur reed veel te snel naar mijn gevoel. t Werd allengs stikdonker en Kokkoni lag op zowat vijftig kilometer, in vogelvlucht. Maar dít was allesbehalve vogelvlucht. Dit was het beboste Kerynea-gebergte, waar ik over gelezen had en waar de hinde met het gouden gewei uit het derde werk van Herakles vandaan kwam. De weg werd meer en meer kronkelend en mijn wagenziekte begon de kop op te steken. Ik werd hondsziek. De misselijkheid die een mens bij bewegingsziekte ervaart is verschrikkelijk! Ik hoopte waarempel dat de auto in het ravijn zou storten en dat ik met de slag dood zou zijn en verlost uit mijn lijden. Ondertussen had de man een gesprek met mij aangeknoopt, waar ik natuurlijk niets van verstond. Het hinderde mij mateloos. De weg werd allengs minder kronkelend. Ik meende wat licht te zien in de verte. Was Kokkoni in zicht? Kokkoni? prevelde ik moeizaam. Nèe, antwoordde hij. En waarempel, even later stond de taxi vóór ons hotelletje in Kokkoni. Mijn vrouw en de vrienden stonden mij op te wachten. Ik strompelde uit de taxi, lijkbleek naar mij verteld werd. Mijn vrouw betaalde de chauffeur: een belachelijk klein bedrag naar wij ons later realiseerden, waarschijnlijk amper voldoende om de man zijn benzine te betalen. En te bedenken dat hij dat hele stuk door het donkere Kerynea-gebergte nog terug moest rijden en
zonder aanspraak. We hadden de man ongetwijfeld véél meer moeten geven dan hij gevraagd had maar mijn vrouw kende toen nog niet goed de waarde van de Griekse drachme. Efcharisto, taxichauffeur! Spijtig dat ik u nu niet meer persoonlijk kan bedanken, want gij moet een héél goed mens zijn. En dat kan ik niet zeggen van die buschauffeur die mij zo deerlijk in de kou heeft laten staan
|