k verga van angst,ik sterf er van!
Ach,wat verschil bij t vorig jaar,
We zaten daar zo blij tegaar,
In Frankrijk met ons jongste kind,
(zoals je weet,heel blijgezind)
Paola,Laurent, en ik,de vorst,
Och god,och,god,
Heb meelij met mijn bitter lot.
ju,roept Albert,Di Rupo,ju,
Zeg,Elio,waar blijft die regering nu?
Als de regering komt,dan krijg je een paard,
Een levend paard,met blinkende zwaard,
Een haan met pluimen,en een rode banier,
Dan mag je reizen,verre van hier,
We maken geen oorlog,nee,nooit meer!
Zeg,Elio,wanneer komt die regering weer
Hoorzegt Paola,Alberke lief,
k heb Elio geschreven een schone brief,
En dat wij bidden op beide knieën voor hem,
En hem zooooooooooo gaarne zien,
En dat gij toch zo droevig zijt,
En dat gij dan ook dikwijls kwijlt,
En dat hij zijn nederlands vlijtig leert,
En dat De Wever nooit wederkeert!!!!
De koning aanhoort t eenvoudige schrift,
En keert zich om met koortsige drift,
En kust Di Rupo op zijn gezicht,
En roept en snikt,o, Elio,onze heer,
Geef ons de centen voor ons pensioentje weer
Terwijl de koning aan t bidden was,
Terwijl Paola haar briefje las,
Terwijl Di Rupo reed en liep,
Terwijl Laurent in Wendys bedje sliep,
Daar verre,in t vreemde waalse land,
Verlaten langs een eenzame kant,
Met ontblote borst en hijgende van dorst,
De nagels geprent in een portefeuille met geld,
Daar lag Daerden,de zatte held,
Te snurken
..