Genua 1 november 2016
Ochtend in Genua.
Kathleen heeft het ontbijt al klaar, Annick denk na met gesloten oogjes.
Kadullen, noem ze dat. Uitdeinen uit de slaap na te plots wakker worden om één
of andere reden die niet meteen van haarzelf is. Een klok bijvoorbeeld, of een
ambetante mee-slaper. Ik daal af naar de oude stad, passeer de een na de andere
gesloten winkel 1 november natuurlijk tweemaal rond de wijk waar vooral
Afrikaanse wandelaars slenteren. Uit de film Fuocoammare onthoud ik dat alle
aangespoelden de naam!!! zo snel mogelijk noordwaarts gestuurd worden.
Richting Genua bijvoorbeeld. Zoveel en zo mooi zijn ze: groot, staren naar
alles rondom hen, samentroepen omdat ze dat gewoon zijn: de
gemeenschappelijkheid is sterker dan de gemeenschap van oude gebouwen in een
historische stad.
Weinig brood. Dan
maar in een Pasteleria binnengaan en tussen de lege kopjes en smotsige
servetjes een bruin broodje aanwijzen plus drie cornetto s, dat zijn
Italiaanse croissants. De supermarkt in en boter. Zes hoog en aanschuiven aan
tafel. Let wel: van 8 tot 11 traag uitbollen want we moeten van appartementje
verhuizen. Andrea is stipt. Vijftig meter verder, 4 hoog met de lift en een
compactere, iets minder jonge studio waar het uiteindelijk wel goed vertoeven
zal zijn. Hij voegt er een Frizzante aan toe en een afspraak voor zondag, kwart
over acht in de ochtend. Uitpakken en tickets ophalen voor bus 34 naar het
groot Staglieno kerkhof van Genua. 1 november dus.
Wat hebben de mensen
met de dood nà de begrafenis van wie gestorven is. Het verschil tussen weten en
meemaken. Je weet dat de dood bestaat, je beseft het voor jezelf eigenlijk
nooit, en aangezien je nooit kan zeggen : ik ben dood, is het moeilijk om de
lading van die uitspraak naar waarde te voelen. Gestorven is een voltooid
werkwoord. Gedaan, afgewerkt, letterlijk zonder enige dynamiek lichaam zijn.
Bleker, kouder, matter, en dan opbaren, inkisten en begraven, cremeren of aan
een universiteit afstaan. Alleen lichaam.
Op de begraafplaats Staglieno liggen ze tien hoog en onder de vloer in
de muren van kilometerslange hangen. Rond een campo santo waar ze oude graven
weggehaald hebben en ondertussen nieuwe ingravingen als molshoopjes
onregelmatig verspreid liggen. Zoveel aarde als er aarde verplaatst is om de
kist onder te spitten. Met een paar bloemetjes.
In de periferie:
monumenten in zwartvervuild Carrara. Een stenen vrouwen klopt aan bij de
hemelpoort, een marmeren moeder heft haar dochtertje op naar het gebeeldhouwd
profiel van man en vader. Een goddelijk wezen zit totaal ontgoocheld tussen
zijn vleugels: omdat hij nooit in dood zijn had geloofd. En nu. Voor zo veel
van de bezoekers is er de ziel en de herinnering, afhankelijk van hoe je het
wil zien. Er blijft altijd wel iets over van wie gestorven is: dat wat in jouw
genen meegegeven is of wat je gezien hebt. Of dat eeuwige dat niet te ontladen
tussen een kolossaal Mariabeeld en een Pantheon zweeft. Of iets hoger bij de
steeds grijzer worden hemel. In verhaaltjes is het daarboven een drukte van
jewelste. Miljoenen jaren sterven in wolkformaties. Kinderen zien dat, het
wordt minder geloofd. Voor anderen is het een veiligheid, omdat er dan nooit
een echt einde is.
Binnenin geen
politiebewaking. Buiten een staalkaart Carabinieri, Polizia en vigilantes in Fiats
Panda. En massas bloemen die uit bussen, stalletjes in stromen over graven en
hangen op die dag die plaats tot een lenteveld maken. Bus op, bus af, een
goedkope lunch en dan met tergend trage beentjes achter elkaar door de straten
tjokken. Neen: je mag de Stazione Maritime niet in: bewaking Fase 2. De
Filipijnse bemanning van één van de cruiseschepen mag door, geladen met lokale
spulletjes. Onze plastiek zakjes vertellen over honger en dorst en opmaak
verwijderen.
|