Juni is de maand waarin alle twijfels wegvallen. Met een nieuwe dynamiek
start het her-denken van de winter. En aangezien de nouveaux hooikoorts niet
eens aangekomen is, zetten we er vaart in. (Bericht
voor de vaste lezers: dit wordt een wat verwarde, onstuimige, associërende
nieuwsbrief. Eventueel bewaren voor betere tijden.)
De titel komt uit een gesprek tussen Kader Abdolah en Anna Luyten in
Vrijstaat O[i]. Hij had
het ook over vergeten wie ik was, nieuw identiteit, immigratie leren begrijpen
en dus ook in iedereen zit er goud. Dat maakt de unieke mens rijk. Dat maakt
dat iedereen uniek is en in dat unieke een rijkdom in zich heeft die liefst van
al naast en met een andere uniciteit moet (kunnen en mogen) leven. Een
paradijslijk gevoel.
En dan zegt Honoré ∂O daarop: spijtig dat er geen paradijs (meer) is.
Zegt hij dat het unieke niet bestaat? Of juist dat door het ontbreken van dat
enige paradijs, onlosmaakbaar vast aan spiritualiteit, men uniek kan zijn. Dat
in een spiritualiteit zowel kunst als kunstwerk misleidt. Uniek is meerlobbig.
Alles is ten andere uniek, omdat je wetenschappelijk kunt vaststellen dat er
telkens minstens een minuscuul verschilletjes is met de ander. Hij kan ook
bedoelen dat het goed is dat er geen paradijs is, want zo ontstaat engagement
als gevolg van een minder geslaagde wereld. Dat is reageren op wat rond je
gebeurt en is. Ik ben dus nog altijd op zoek naar gesprekspartners over
religiositeit, spiritualiteit... Ik heb mijn boekenleveranciers in Oostende en
Brugge gevraagd op zoek te willen gaan naar precies dat: hoe leg je
spiritualiteit en geloof uit vanuit een standpunt waarin beiden onbestaand
zijn, geen referentie zijn.
Onderweg vind je passages
over één en ander:
Passage 1
Radicale islam reageert op radicaal atheïsme. Een artikel van Ward
Daenen en Bart Eeckhout over Bas Heijnes[1]Huizingalezing[2]
in Leiden op 13 december 2013. Enkele passages, cursief gepresenteerd:
Economische groei is een
obsessie geworden omdat mensen geen idee meer hebben hoe een samenleving in te
richten of te waarderen.(Daenen & Eeckhout, 2013)
Ik zet daar een passage uit Primo Levis boekje Is dit een mens[3] bij: Van tijd tot tijd gaat er een weg , brengt een
bezoek aan de Beurs en komt terug met de laatste berichten. (Levi, 2013, p. 98) Over een
aantal paginas vertelt Levi hoe de K.L.-bewoners die niets hebben niets
anders dan zichzelf en het restje dat die honderdduizenden overhouden en
nalaten uit dat niets -toch nog een
soort beursgang kunnen organiseren voor een naaidraadje, een knoop, een plukje
brood, de notering van een bevroren kool. Dit lijkt een organisch gegroeid
beursgebeuren als een diep menselijkenoodzakelijkheid.
Waar iets is en waar
spontaan aan ruilhandel wordt gedaan, ontstaat een economisch leven: iets kan
altijd verhandeld worden met een meer- of minderwaarde. Dat zit in ons gebakken
en hoe filosofisch, romantisch, religieus, whatever je alles (wat heel veel is)
benadert, het blijft tellen. Er bestaat
een grote discrepantie (ongelijke vergelijking) in een samenleving die in de
feiten divers is, maar die pluriformiteit in de geest niet geaccepteerd heeft.(Daenen & Eeckhout, 2013) Deze
veruitwendiging naar het sociale stelt bv. dat alles ongelijkheid is. Eén mooie
vlag voor ongelijke ladingen. De twijfel domineert, dromen verdwijnen. Dromen
bestaan immers uit opgeslagen kennis in een nieuw mengsel. Is er dan niets dat
los staat van het mens-zijn en dus dat mens-zijn kan corrigeren? Wat kan
evenwicht brengen tussen zijn en worden?
Bij Darwin[4]
op de thee gaan: Evolutiebiologen van
Charles Darwin tot Daniel Dennett hebben ontrafeld dat de mens evolutionair is
uitgerust om beelden te vormen om houvast te krijgen op een wereld die hij niet
kan bevat-ten. Dat leidt tot een paradox, want zij leiden de strijd tegen de
betovering en de religie. Maar net uit hun bevindingen volgt dat de hang naar
betovering bij de mens hoort.(Daenen & Eeckhout, 2013) Darwin vanuit
de oorsprong, Dennett[5]
en de ingebakken mogelijkheid tot vermijden van wat met die oorsprong
meegekomen is. Zoeken naar het zijn van alles dat in en om ons is, omdat we
zelf een code hebben geschreven met de dingen die we hebben gezien, kunnen
zien, dus opnieuw kunnen zien. We hebben mysteries verwoord en ontdaan van hun
mysterie. Blijft over: geloven of niet geloven. In alles, bijna alles, in
altijd iets meer of minder dan alles. Afwegen van feiten; redelijke
standpunten. Zo verkleint de verwondering voor de ongekende dingen. Dingen die
we nog niet kennen en die dus (?) nog niet bestaan in onze vertaling (!).
Dan kom je bij het
woord hoop dat zoveel vullingen heeft. Waar begint rede en start hoop? Darwin kunnen wij accepteren, maar we
kunnen er niet naar leven. Wat is je leven nog waard als je liefde reduceert
tot een louter chemisch proces?(Daenen & Eeckhout, 2013) De auteurs
nemen een standpunt in: reduceren in plaats van bedenken. Hij geeft een
betekenisverenging mee, waardoor we nieuwe openingen krijgen: de rede is alles,
maar begint bij de verwondering.
En onze kunst dan? Zeker rede en verwondering. Daar komt Camus op
tafel: Ik geloof te weinig in de rede om
een filosoof te zijn, zei Camus. En ook: ik wil weten hoe je moet leven, vooral
als je moet leven als je noch in god noch in de rede gelooft.(Daenen & Eeckhout, 2013) Wat ligt
tussen een god en de rede? En wat als een god uit de rede ontstaat of die god
rede is? Bijvoorbeeld.
Passage 2
Mag ik tegenover passage 1 iets anders zetten? Enkele fragmenten uit
een boekje dat jaren naast me op een bed-bijzettafeltje lag en af en toe
aangeroerd werd. Jaren over gedaan en uiteindelijk niet beklaagd: Arnon
Grunbergs De Mensheid zij Geprezen, Lof der Zotheid 2001.
De optelsom van wat volgt noem ik graag: tegenstelling. Dubbele
tegenstellingen dan nog wel: Grunberg verdedigt zijn mens-cliënt door het
historische onmenselijk af te vinken tegenover de daden van zijn mens. Mensheid
tegenover individuele mens? En wat ieder mens als cultuur meedraagt.
Collectieve cultuur net als collectief geheugen. En waar zit Kadars Goud? In
de bruikbaar van de fragmenten in een Dialoog of een FiloCafé, bijvoorbeeld. En
onderweg komen we nog eens in het Paradijs van ∂O.
Als je de mens omlaagtrapt, lijk je al snel een genie of wat daar
tegenwoordig voor doorgaat. Daarom hebben zo velen er belang bij anderen omlaag
te trappen dan zelf omhoog te komen. Als je omlaagtrapt, blijf je stilstaan, en
toch lijkt het alsof je omhooggaat. (Grunberg, 2002, p. 7)
Wie zijn principes boven alles stelt, kan beter meteen in een
doodkist gaan liggen. Alleen wie zijn principes opportunistisch toepast en er
net zo makkelijk afstand van doet als van een oude schoen, maakt kans op een
redelijk aangenaam leven. (Grunberg, 2002, p. 11)
Wie hogerop wil komen in deze wereld doet er goed aan de mens belachelijk te
maken, zijn talenten in twijfel te trekken, hem nooit het voordeel van de
twijfel te gunnen en uitvoerig stil te staan bij de paar misstappen die hij
langgeleden heeft begaan. (Grunberg, 2002, p. 14)
Mijn cliënt volgde de uitbeelding, en de uitbeelding zelf imiteerde
alleen andere uitbeeldingen. (Grunberg, 2002, p. 15)
Iemand moet eens uitleggen wat schuld eigenlijk is. De ene helpt
dertigduizend man om zeep en er wordt een standbeeld voor hem opgericht, de
andere raakt verblind door zijn hormonen en wordt levenslang opgesloten De
schild is uitgevonden om van de verdachte een betere slaaf te maken, en de
schaamte is hem opgedrongen zodat hij nog efficiënter gedirigeerd kan worden.
Hij is zijn eigen bewaken geworden. (Grunberg, 2002, p. 24)
Men herkent de woorden nog van vroeger, maar het is betekenisloos
geluid, omdat er geen werkelijkheid meer is waarnaar ze verwijzen. Het
huwelijk is op het paradijs na een van de meest gruwelijke uitvindingen die de
mens zijn opgedrongen. Wat je hebt, valt tegen. (Grunberg, 2002, p. 29)
Winnaars zoeken meestal geen verklaring voor hun winst. (Grunberg, 2002, p. 42)
Zij, de verliefdheid, is niets anders dan eigen verlangens en wensen
geprojecteerd op een ander. (Grunberg, 2002, p. 51)
Hoe lang duurt het voordat dat nu een geschiedenis krijgt en een
toekomst, en dus ophoudt illusie te zijn, maar bittere werkelijkheid wordt? (Grunberg, 2002, p. 52)
Een wijze heeft een tijd geleden al gemerkt dat het alleen aan onze
korte levensduur te danken is dat wij de winnaars van vandaag niet zien
veranderen in de verliezers van morgen. (Grunberg, 2002, p. 106)
Ons lichaam lijdt onder wat ons op de markt verkocht wordt als ziel.
(Grunberg, 2002, p. 113)
De beschaafden hoeft nooit twee keer te worden gevraagd om voor
rechter te spelen en zijn zo beschaafd dat ze het volstrekt onnodig vinden aan
hun oordeel te twijfelen. (Grunberg, 2002, p. 118)
Boven iedere poort naar deze wereld, boven iedere baarmoeder hangt in
koperen letters mijn naambordje: Arbeit
macht frei. (Grunberg, 2002, p. 123)