We pakken in, zoals geoefende Van-rijders,
en vertrekken voor de laatste keer nog eens naar Byron Bay: eerst langs de
supermarkt Woolworths om tegen de middag opnieuw heerlijk te lunchen bij het
Mexicaans restaurant. Intussen tijd is er ook nog even ruimte om langs de
winkeltjes te flaneren: heel aangenaam. De inrichting, het aanbod van klederen
en snuisterijen en de alles overheersende patchouli geur geven ons een
flash-back naar de flower-power periode in de tweede helft van de jaren 60 van
de vorige eeuw. Ongelooflijk maar waar, vinden wij teen sleffers voor Mark:
maat 48: deze zullen heel goed van pas komen om te douchen! Een tweede
voltreffer vanmorgen is dat er terug cash geld afgehaald kan worden met de
debetkaart: dat probleempje is daarmee ook weeral van de baan.
Eindelijk is het dan 12 uur en zijn bij
Margerita de eerste klanten: wij installeren ons buiten op het terras, badend
in een stralende zon bij 20 graden (jaja we naderen de evenaar hé)smaakt een mezcal dubbel zo goed! Zelfs een
alcoholvrije mojito voor Kris, smaakt heerlijk bij onze Chipotle met kip.
Dan naar Tweed Heads. In eerste instantie
liefst niet via de autostrade, maar na 25km kronkelende smalle wegen, op en
neer, besluiten wij toch maar de M1 op te rijden: een verstandige keuze, blijkt
achteraf: de resterende rit zou toch nog meer dan 60km verder slingeren in het
groen.
Tweed Heads ligt zo een 80km ten Noorden
van Byron Bay, net aan de grens met Queensland. We zitten met andere woorden op
100km ten Zuiden van Brisbane, de plaats waar onze reis in april had moeten
starten. In de staat waar de zon WARMTE geeft en niet doet alsof. Maar de
heilige Corona heeft er anders over beslist. Onze troost is dat het hier de
volgende week ook goed weer zal zijn. We gaan ervan genieten. Ik heb ter
voorbereiding mijn onderhemdje met mouwen en mijn flies al uit gedaan. Net voor
Tweed Heads houden we even halt bij een tankstation annex koffiebar langs de
M1. Het valt me direct op dat de politie-aanwezigheid hier wel serieus is: vier
politiewagens staan klaar. Dat belooft
voor morgen als we aan de coronagrens met Queensland komen.
Onze kampeerplaats blijkt uitstekend te
zijn: vriendelijk en tegemoetkomend ontvangst en raar maar waar, deze uitbaters
hebben de coronatijd nuttig besteed aan het vernieuwen van het sanitaire
gedeelte: picobello! Op 1 ½ u tijd is
onze was weer proper, gedroogd en gestreken!
Een verwarmd zwembad lonkt reeds om
morgen uit te testen: zal deugd doen om mijn bikini boven water te halen, na 3 ½
maanden in mijn valies gezeten te hebben. En nu Mark ook teen sleffers heeft,
zullen wij er hopelijk morgen vroeg kunnen van genieten: eindelijk!
Onze laatste dag in Byron Bay benutten we
om een strandwandeling te maken. Een stralende zon maakt het nog beter. De baai
is bekend bij de surfers. Hier komen namelijk verschillende zeestromingen samen
en dat creëert uiteraard buitenmaatse golven. Mooi om even te bewonderen, maar
na een tijdje wordt het wel eentonig. Dus stappen we de landtong die het meest
Oostelijke punt van Australië vormt af. Het bospad langs het strand is me eigenlijk
te steil en ik trap op mijn adem. Wat een verschil met enkele jaren geleden in
Colombia, zeg. Mens, mens ik word oud. Gelukkig zie ik vanuit een ideale hoogte
neer op een school dolfijnen die in het heel doorzichtig blauw water voorbij
zwemmen en mijn triestig gevoel verdringen.
Bij het verlaten van de parking, kunnen
we op het nippertje een botsingske vermijden. Kris stuurt de camper -
voorzichtig zoals altijd- zachtjes richting uitgang tot er plots aan de linkse
kant een zwarte racewagen zonder uitkijken achteruit schiet om zijn
parkeerstrook te verlaten. Zowel hij als Kris kunnen nog net op tijd stoppen. Het
scheelt jandorie maar 30 cm. Van geluk gesproken: dit kan tellen. Laconieke reactie
van Kris is: dat zou eens wat anders geweest zijn; het is niet iedereen
gegeven om onzacht in contact te komen met een product van de gebroeders
Maserati!
Terug in het stadje Byron Bay steven ik
recht af op een Mexicaans restaurant met een niet direct originele naam
Margarita. Ik had dat etablissement op onze eerste avondlijke verkenningstocht
al opgemerkt. Bij het binnenkomen zegt la dueña tegen mij: hé, ik herinner me
u, jij bent hier een paar dagen geleden al eens gepasseerd. Ik sta paf. Zon
visueel geheugen vind ik indrukwekkend en die gave is voor haar allicht
commercieel wreed handig. Kris kiest een mojito en ik een margarita añeja.
Allebei correct van smaak, net zoals het eten zelf. Het was een ruime bowl
(twee handen groot) uit gebakken maïsbladerdeeg, gevuld met alles wat je in een
klassieke Mexicaanse keuken kan vinden: frijoles (zwarte bonen), choclo (maïs),
rijst, sla, wortelen, rucola, ui, avocado, komkommer, versnipperde rode kool,
zonnebloem- en pijnboompitten, koriander, chili, limoen, enz, en dat
vervolledigd met kip. Zelfs Krisachteruit die nu niet direct een grote
liefhebber is van Mexicaans eten (wegens te pikant), vind het lekker, ech
lekker. Het bevalt ons zo goed dat we morgenmiddag, alvorens door te reizen
naar Tweed Heads, terug gaan. Waar een goed visueel geheugen al niet goed voor
is!
Ondanks de sterke koffie val ik daarna
jandorie rechtop zittend in slaap. Niet één keer, maar ettelijke keren na
elkaar. Ik kan mijn ogen niet open houden. We zijn dan maar naar onze camping
gereden. Daar heb ik nog een uurtje geslapen. Amaai.
Herinneren jullie nog het exploot van
enkele jongen gasten, die in 1970 op drie balsavlotten (las balsas) de Stille
Oceaan van Guayaquil in Ecuador naar Ballina aan de Oostkust van Australië
hebben overgestoken? Dat vlot bestaat nog steeds en kan men bezichtigen in het
Maritiem Museum in Ballina. Dat stadje ligt op 25 km van onze huidige
kampplaats. Dus trekken we daar vandaag even naar toe.
Het vlot, Aztlan gedoopt naar het
mytische land van de Azteken, is nog steeds in relatief goede staat en het is
me een raadsel hoe die mannen met een dergelijk klein vaartuigje van aaneen gesjorde
balken balsahout met een diameter van ca 40 cm elk de helemaal niet zo Stille
Oceaan hebben kunnen oversteken. De begaan/bestaanbare oppervlakte bedroeg immers
naar schatting 8 op 16 meter. Het vlot had 1 zeil van 4x6 meter en een hutje van bamboe van 2
bij 2 meter en och arme 1,6 m hoog. In het museum tonen ze ook de 1 uur durende
film die die mannen van hun reis zelf gemaakt hebben, beginnend met het kappen
(bij volle maan, van de vrouwelijke balsabomen in het Ecuadoriaans oerwoud. De
plaatselijke indianen stammen beweren namelijk dat die balsabomen dan het
meeste sap bevatten en dus het meest waterbestendig zijn), het sjorren (want
zonder nagels of bouten) tot hun aankomst, na 14.000 km varen in 182 dagen, in Ballina. De bemanning was een bont internationaal gezelschap: een Spanjaard ( de initiatiefnemer), een Fransman, een Canadees en een Chileen. Indrukwekkend!
In de namiddag wandelen we nog even langs
een inham van de kust tot Kris plots een grote vis opmerkt. Als ik in de
aangewezen richting kijk zie ik eerst niets, maar even later merk ik wat verder
op een grijze rug met een verticale vin erop. Een dolfijn dus, want voor een
haai was het formaat wat te bescheiden.. Voor Kris was het de eerste maal dat
ze een echte in het wild tegen kwam.
Deze morgen dalen we af van de hoog plateau
New England (slechts 900 tot 1100 meter hoor) van de staat New South Wales en
rijden we een 400 km Noordoost tot Byron Bay aan de kust. We hopen dat we de
ijzige kou kunnen inruilen voor een meer menselijke temperatuur boven de 20
graden. Terwijl ik rij en het landschap zie evolueren, versta ik waarom er
zoveel Schotten en Ieren naar deze streek geëmigreerd zijn. Het lijkt warempel
sterk op Schotland: hetzelfde glooiende en groene landschap, de mist, de
regenvlagen en de snijdende kou s nachts. In de namiddag komen we aan in Byron
Bay. Het weer is nog niet echt je dat, maar de temperatuur schommelt al rond de
20 graden. Het kan alleen meer beteren en we hopen eindelijk onze winterkledij
(wat een geluk dat we daar toch iets van mee hadden) voor de rest van ons leven
kunnen inpakken. Ik verafschuw de kou nu nog meer dan vroeger: het vreet de
energie letterlijk uit mijn lichaam.
Kris verneemt dat de wolkbreuk van
gisteren waterschade veroorzaakt heeft in het hele appartementsgebouw en dus
ook in haar appartement. We hebben fotos gekregen met het water op haar
kookplaat, op de keukenvloer, in de technische ruimte en zo verder. Blijkt dat
de afvoer van het plat dak van het gebouw door de aanhoudende droogte vernauwd is
geraakt. Als er dan een wolkbreuk komt, zoekt het water, dat niet snel genoeg
door de afvoerpijp raakt, een andere weg. Vermits er geen waterspuwer voorzien
is (iets wat de aannemers in de Middeleeuwen al deden om dat euvel te
vermijden!) heeft het water zich een weg gezocht langs de dienstkoker en de
schouw van de dampkappen. Hier gaan we weer. Zo blijft ne mens bezig.
Aangezien de corona restricties worden
versoepeld, kan ik steeds makkelijker voor kleine bedragen cash betalen in
plaats van met een creditkaart. Ik probeer daarom nu al enkele dagen tevergeefs
geld uit de muur te halen. In het begin van onze reis (maart) heb ik dat enkele
malen zonder problemen gedaan, maar nu lukt me dat om een of andere reden niet
meer. Eerst dacht ik bij een ATM van een verkeerde financiële instelling zat.
Ik herinner me dat dit fenomeen zich in Zuid Amerika wel eens durfde voordoen.
Maar na enkele dagen en pogingen bij een tiental verschillende banken, weet ik
zeker dat dit niet de oorzaak kan zijn. Eén van de ATMs gaf me als foutboodschap
dat zij geen overeenkomst hadden met mijn financiële instelling om dergelijke
transacties uit te voeren. En dat deed bij mij licht in de duisternis schijnen:
ein Aha-Erlebnis! Vóór de start van de reis heb ik bij Argenta het nodige laten
doen om mijn Maestro kaart ook in ATMs van Oceanië te kunnen gebruiken.
Misschien check ik best toch eens de periode , waarvoor ik die uitbreiding had
aangevraagd. Misschien is die wel verlopen. En inderdaad, ze liep tot 22 mei.
Oef, dan wel binnen enkele dagen geregeld zijn.
Erger dan gisteren kan niet. En
inderdaad, de zon straalt prachtig en smelt de nachtelijke rijm en mijn
ijsgevoel snel weg. We rijden vandaag even Oostwaarts. Op de baan naar Graftyon
zijn er toegangen naar twee Nationale Parken die tot het UNESCO natuurerfgoed
behoren: het Gibraltar Ranger Park en het Washpool National Park. We kiezen
voor het Gibraltar Ranger Park. Eerst een, naar Australische normen kort tripje
van 90km naar het Visitor Center en dan nog 10 nagelbijtende kilometers over een
kronkelend grintpad. We halenenz. het
zonder kleeer- en lakschade. Dan gaan we overmoedig voor de tree en ferns
trail van 6 km met een moeilijkheidsgraad graad medium. In het prachtige
woud hebben we van alles gezin: afgebrande bomen die opnieuw beginnen schieten,
zwammen, paddenstoelen en vogels. Prachtig, maar vermoeiend. Halverwege de
klimpartij stoppen we zogezegd voor een picknick- en dan keren wijselijk
terug. Veel dieren gehoord, maar geen enkel gezien. Ook geen uilen, al beweert
men dat er veel zitten.
s Avons gaan dineren inhet vermaledijd restaurant waar gisteren
alles fout liep. Nu was het perfect: het onthaal, de tafel naast een kanjer van
een brandende open haard en de maaltijd. Het waren gevuld (reuze)
paddenstoelenals voorgerecht en
lamscarré (met muntsaus) als hoofdschotel. Echt lekker.
(sorry voor de opsplitsing in twee delen. Google doet weer extra moeilijk en last na X aantal lijnen en reclameboodschap toe. daarom splits ik de tekst in 2 delen.
Hoe heetdat nu weer? Bloed onder iemands nagels halen, niet? Jongens wat een software is me dat: klaar voor alpha testen ? Bèta durf ik nog niet zeggen, dat is nog wat te vroeg.
Dan schakel ik mijn reservetroepen in en ik stuur Kris het
veld in. De drie vrouwen vinden, na een paar kubieke meter luchtverplaatsing,
een compromis. We mogen onze maaltijd buiten nemen (wat eigenlijk niet kan) en
we krijgen er kraantjeswater bij (wat wel mag). Als we daarna de koffie en een
(nieuwe) pint binnenskamers nuttigen (wat wel mag) zijn alle regeltjes gerespecteerd
en worden alle plooien glad gestreken. Zucht.
Na een kwartier serveren ze triomfantelijk een bestelling:
een hamburger met fritten, maar . niet onze vis. Na nog een kwartier later
verschijnt eindelijk onze bestelling. In totaal met een uur vertraging. Sorry
een system error zeggen ze dan.
Ik zou nu nog een analoog verhaal kunnen vertellen over mijn
bankkaart en geld afhalen, maar ik ga het niet doen. Te zot om los te lopen.
In de namiddag komen
we aan op onze volgende camping, in Glen Innes. We vragen war basis info en de
uitbater geeft ruiterlijk toe: mijn mede-investeerder is er vanonder
getrokken, nu sta ik er alleen voor en ik weet van niets. Ik dacht echt dat ie
zijn zin zou vervolledigen met Im from Barcelona.
Erger dan gisteren kan niet. En
inderdaad, de zon straalt prachtig en smelt de nachtelijke rijm en mijn
ijsgevoel snel weg. We rijden vandaag even Oostwaards. Op de baan naar Graftyon
zijn er toegangen naar twee Nationale Parken die tot het UNESCO natuurerfgoed
behoren: het Gibraltar Ranger Park en het Washpool National Park. We kiezen
voor het Gibraltar Ranger Park. Eerst een, naar Australische normen kort tripje
van 90km naar het Visitor Center en dan nog 10 nagelbijtende kilometers over een
kronkelend grindpad. We halenenz. het
zonder kleer- en lakschade. Dan gaan we overmoedig voor de tree en ferns
trail van 6 km met een moeilijkheidsgraad graad medium. In het prachtige
woud hebben we van alles gezin: afgebrande bomen die opnieuw beginnen schieten,
zwammen, paddenstoelen en vogels. Prachtig, maar vermoeiend. Halverwege de
klimpartij stoppen we zogezegd voor een picknick- en dan keren wijselijk
terug. Veel dieren gehoord, maar geen enkel gezien. Ook geen uilen, al beweert
men dat er veel zitten.
s Avons gaan dineren inhet vermaledijd restaurant waar gisteren
alles fout liep. Nu was het perfect: het onthaal, de tafel naast een kanjer van
een brandende open haard en de maaltijd. Het waren gevuld (reuze)
paddenstoelenals voorgerecht en
lamscarré (met muntsaus) als hoofdschotel. Echt lekker.
Een pracht van een sterrenhemel dus weer een erg koude
vannacht. De airco/verwarming begint vanmorgen tekenen van vermoeidheid te
vertonen. Ik heb ze dan maar afgezet. Gelukkig dat de zon het zaakje snel
opwarmt. De camping in Inverell heeft gelukkig doucheruimtes die verwarmd zijn.
Geen 20 graden, maar toch een aangenamere temperatuur dan buiten. Het is de
best uitgeruste camping die we tot op heden hebben gehad.
Op het programma staat een kort ritje naar het
mijnwerkers-dorp Emmaville, 107 km Noordwest van Glen Innes. Na alle nare
ervaringen met de Australische neiging om alles in misplaatste superlatieven te
benoemen, heb ik vooraf toch even gecheckt in het plaatselijke Toeristenbureau
of de weg ernaar berijdbaar is met een camper, of het dorpje wel interessant
was, of het plaatselijke museum over het harde mijnwerkersleven open isen of het de rit wel waard is. Telkens een
affirmatief antwoord.De rit verliep vlekkeloos.
Maar eens daar is de ontgoocheling adembenemend groot: geen enkel spoor van
het vroegere saffier-mijnwerkers dorpje. En het museum is een echt lachertje.
Tegen betaling van 2 dollar per persoon kunnen we ons vergapen aan onder meer
een mechanische schrijfmachine, wat half vergane fotos van grootmoeders tijd,
veel oude verroeste ijzeren werktuigen en tot slot veel, heel veel steentjes en
stenen, de ene al wat edeler dan de anderen. Toppunt is een hoopje ordinaire
stenen die net van de berm van de rijweg leken opgeraapt te zijn en die voor 2
dollar per steen verkocht worden. We voelen ons serieus bedrogen door onze
reisgids én door het toeristenbureau. Het zij zo, 4 dollar en 214 km armer.
Terug in Glen Innes vinden we, na flink wat zoeken, toch iets
om te eten. Ik kan kiezen tussen roasted beef of the day (een stukje gehakt
tussen een ping-pong sandwich) en een moot barramundi vis. Ik opteer uiteraard
voor twee maal vis. Vermits het prachtig weer is, willen we onze maaltijd in
het zonnetje verorberen. Naïef zeg ik dus dat we de maaltijd buiten willen
nuttigen. Tja, blijkbaar schort er wat aan mijn uitspraak van het Engels
(allicht té posh voor een doorsnee Australiër van het binnenland), want ik heb
dat enkele malen moeten herhalen. Koppig willen ze de maaltijd binnenskamers
serveren. Na driemaal geven ze uiteindelijk toe. Mij nog steeds van geen kwaad
bewust, wil ik in een daad van overmoed- nog drank bestellen. Ik start met de
pint, maar vooraleer dat ik ook nog een koffie kan bestellen, onderbreken ze me
al dat ik aan de toog van het restaurant geen pint kan bestellen. Als ik dat
per sé wil, dan moet ik terug naar buiten en het volgende huis (dat een café
blijkt te zijn) terug binnen! Ik voel me net in Zuid Amerika. Ik slik mijn
irritatie in, denk hier gaan we weer en ik doe braaf wat ze vragen. Ik
presenteer me aan de toog van het café en ik stel vast dat het gewoon de
achterkant is van de toog van het restaurant. De toog staat namelijk in een gat
dat ze uit de scheidingsmuur tussen restaurant en café hebben uitgekapt. Ik
haal diep adem en bestel zo neutraal mogelijk mijnpint én een koffie. En dan zegt mijn madam
aan de andere kant van de toog (of nauwkeuriger aan de tussenkant van de toog)
doodleuk dat ik de koffie niet in het café maar in het restaurant moet
bestellen. Mijn bloed kookt en ik zeg allicht iets te nadrukkelijk- dat ik er
niet aan denk om nog eens een extra rondje om hun twee etablissementen te lopen
om een tas koffie te bestellen. Ja maar, verweren ze zich (mijn madam had intussen
al versterking laten aanrukken): dat zijn hier wel twee gescheiden
boekhoudingen hé en twee verschillende eigenaars. De stoom komt intussen, zoals
in de oude tekenfilmen, uit mijn neusgaten en oren gespoten. Ik geef daarom
niet af, dring aan en ze schenken me de pint uit. Dan, pas dan, vertellen me
dat ik die pint niet buiten op het terras mag nuttigen, want ze hebben geen
tapvergunning. Als ik ze buiten wil opdrinken, moet dat op de achterkoer
gebeuren. Ik geef het op en zeg dat ze de pint en de koffie voor mij part zelf
kunnen opdrinken, maar wel opletten dat ze het in het juiste etablissement
doen. Misschien best op de achterkoer.
Vannacht niet veel geslapen. Het vroor en de verwarming in
onze camper kon dat niet voldoende compenseren. We zijn om 7 uur over bevroren
gras naar de douches gestapt. De douchecellen zijn niet verwarmd en om
schimmelvorming te voorkomen, zijn er langs alle hoeken en kanten ruime
openingen voorzien. Het is daarbinnen dus niet warmer dan er buiten. Gelukkig
lonkt de beloning: het douchewater is smoorheet. Ik ben kwistig omgesprongen
met flink wat liters proper drinkwater, kwestie van mijn witte voeten terug een
vleeskleur te bezorgen. Maar dan komt de zon en de temperatuur schiet de lucht
in. Om 9 uur zijn we helemaal ingepakt om naar Inverell te rijden (West van
Glen Iness). Dat stadje is wereldberoemd voor zijn saffier- en andere
edelgesteenten mijnen. Mij interesseren die edelgesteenten niet zo erg. Saffier
bijvoorbeeld is in essentie niets meer dan andere vorm van siliciumoxide.
Zonder onzuiverheden is het zelfs kleurloos. Zit er Fe en Al onzuiverheden in,
dan heeft het de typische blauwe kleur. Andere onzuiverheden geven dus een
andere kleur en een andere naam aan het gesteente. Maar Kris heeft er wel
belangstelling voor. Vandaar. Weer een ontgoocheling. De hoogdagen van Inverell
situeerden zich blijkbaar in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Toen leverden
die mijn ¾ van de wereldproductie. Het stadje is nu dus vergane glorie en de
schaarse steenwinkeltjes die er nog zijn verkopen alleen protserige,
kitscherige dingen. Het enthousiasme van Kris zakt in enkele minuten dan ook
tot onder nul. We zijn ons verdriet dan maar gaan ver- eten in een goed
restaurant. En dat lukte wonderwel: de maaltijd is perfect.
Het weer is vandaag perfect: 20 graden en een stralende zon.
Dus wijzigen we onze plannen en zoeken onmiddellijk ons kampplaats op. Zo
kunnen we nog enkele uren genieten van de welgekomen temperaturen en het laat
ons toe nog eens een wasmachine te laten draaien.